50
Ergonomie en comfort
Gebruik de functie niet als de stoel niet
wordt gebruikt.
Verlaag de verwarmingsstand zo snel
mogelijk.
Als de stoel en het interieur een prettige
temperatuur hebben bereikt, schakel de
functie uit; als het stroomverbruik daalt, daalt
ook het energieverbruik.
Langdurig gebruik van de
stoelverwarming wordt afgeraden voor
personen met een gevoelige huid.
Personen die warmte niet goed kunnen
voelen door bijvoorbeeld ziekte of medicijnen,
kunnen brandwonden krijgen.
Voorkom als volgt schade aan het
verwarmingselement en kortsluiting:
–
Plaats geen zware voorwerpen op de stoel.
–
Ga niet op uw knieën op de stoel zitten of
op de stoel staan.
–
Mors geen vloeistoffen op de stoel.
–
Gebruik de stoelverwarming nooit als de
stoel vochtig is.
Meerkeuzemassagefunctie
Systeem waarbij kan worden gekozen uit
verschillende massagesoorten en waarbij
de intensiteit van de massage kan worden
ingesteld.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem. Via het touchscreen kunnen de instellingen van
de massagefunctie worden aangepast.
Vanaf de voorstoel:
► Druk op deze toets. Het groene lampje
gaat branden.
De pagina met de laatst opgeslagen instellingen
wordt op het touchscreen geopend.
Als de instellingen naar uw zin zijn, hoeft u niets
te doen en zal deze pagina automatisch weer
sluiten. De functie wordt direct ingeschakeld.
De stoelen moeten één voor één worden
ingesteld, beginnend bij de bestuurdersstoel.
De instellingen wijzigen:
►
Begin bij de bestuurdersstoel.
►
Selecteer een massage-intensiteit uit de drie
verschillende niveaus: " 1
" (Zacht), "2" (Normaal)
of "3" (Hard).
►
Selecteer een andere soort massage dan
wordt aangeboden.
►
W
acht tot de pagina met de instellingen van
de bestuurdersstoel verdwijnt.
►
Ga vervolgens op dezelfde manier verder
met de passagiersstoel.
De wijzigingen worden direct toegepast.
Zodra het systeem is ingeschakeld, wordt
een één uur durende massagecyclus gestart,
bestaande uit sessies van 6 minuten massage
en 3 minuten pauze.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
aan het einde van de cyclus; het lampje van de
schakelaar gaat uit.
Het stuurwiel verstellen
► Trek aan de hendel om het stuurwiel te
ontgrendelen terwijl de auto stilstaat.
►
V
erstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor
een optimale zithouding.
►
Druk de hendel weer vast om het stuurwiel te
vergrendelen.
Deze afstellingen mogen om
veiligheidsredenen alleen worden
uitgevoerd als de auto stilstaat.
Spiegels
Buitenspiegels
Stel de buitenspiegels om
veiligheidsredenen zo af dat de dode
hoek zo klein mogelijk is.
De objecten die u in de spiegel ziet zijn
dichterbij dan ze lijken. Houd hiermee
rekening om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
57
Ergonomie en comfort
3► Trek aan de hendel D, beweeg de rugleuning
naar voren om deze te kantelen en schuif de
stoel naar voren.
De stoel weer terugzetten in de normale positie:
►
Zet de rugleuning rechtop tot de stoel wordt
vergrendeld.
Ongeacht de oorspronkelijke stand van de stoel
wordt deze automatisch op een derde van het
bereik van de verstelling in lengterichting gezet
om voldoende ruimte over te houden voor de
passagiers op de derde zitrij.
Als dit systeem niet werkt (hendel D),
kunnen de passagiers op de derde zitrij
ook uitstappen door de rugleuning van de
stoelen op de tweede zitrij neer te klappen
met behulp van de lus C.
Laat kinderen de stoelen niet zonder toezicht
van volwassenen bedienen.
Stoelen van de derde zitrij
De twee zitplaatsen van de derde zitrij zijn in hun
weggeklapte positie onderin de bagageruimte
opgeborgen. Ze zijn afgedekt met stijve
vouwpanelen die aan het voertuig zijn bevestigd.
Laat kinderen de stoelen niet zonder
toezicht van volwassenen bedienen.
Elk vouwpaneel kan een gewicht van
maximaal 100
kg dragen als de stoelen
van de derde zitrij zijn weggeklapt.
Als de stoelen van de derde zitrij zijn
verwijderd en de verwijderbare steunen van
de vouwpanelen gemonteerd, dan is de
maximale belasting beperkt tot 50
kg.
Als er een stoel in de bagageruimte aanwezig
is, is de verwijderbare steun tegen de voorwand
van de houder bevestigd.
Als de stoel voor extra opbergruimte uit
de bagageruimte is verwijderd, moet de
verwijderbare steun worden gemonteerd op de
twee nokken op de middenwand.
Samenvouwen van de
vouwpanelen
► Trek aan de lus; de 3 delen van het
desbetreffende vouwpaneel worden
samengevouwen.
Wanneer de stoelen van de 3
e zitrij rechtop
staan, kunnen de samengevouwen vouwpanelen
rechtop of plat achter de stoelen worden gelaten
(waardoor de stoel en bagageruimte vrijkomen).
De stoelen plaatsen
De handelingen moeten vanaf de dorpel van de
bagageruimte worden uitgevoerd.
63
Ergonomie en comfort
3Om de huidige instelling te wijzigen (aangegeven
door het desbetreffende lampje) drukt u
meerdere keren op toets 11 tot de gewenste
instelling wordt weergegeven.
Gebruik de instellingen " Normal" en "Fast" om
het comfort te waarborgen van de passagiers
achterin.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Maar
wanneer de stand AUTO wordt uitgeschakeld,
blijft het lampje voor de geselecteerde instelling
branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
De luchtstroom neemt geleidelijk toe
totdat de gewenste comfortwaarde is
bereikt, om de toevoer van koude lucht in de
auto bij koud weer en een koude motor te
beperken.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde comfortwaarde, heeft het geen
zin om de ingestelde waarde te wijzigen
om de gewenste temperatuur sneller
te bereiken. Het systeem corrigeert het
temperatuurverschil automatisch en zo snel
mogelijk.
Automatisch programma Zicht
Zie het hoofdstuk Ontwasemen / ontdooien
voorruit voor meer informatie over toets 8.
Functie "Air Quality
System" (AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de recirculatie
van de interieurlucht in als een bepaalde
grenswaarde voor de vervuiling van de
buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt
de recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5
°C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen door
de secundaire pagina te openen met de toets
“OPTIES " en vervolgens op toets 12 te drukken.
Handmatig instellen
U kunt een of meerdere van deze functies
handmatig aanpassen, terwijl het systeem de
andere functies automatisch blijft regelen: –
Luchtstroom.
– Luchtverdeling.
Het controlelampje in de toets " AUTO" gaat uit
als een van de instellingen wordt gewijzigd.
►
Druk nogmaals op toets
9
om het
automatische comfortprogramma weer in te
schakelen.
De luchtstroom aanpassen
► Druk op een van de toetsen 2 (- of +) om de
luchtstroom de vergroten of verkleinen.
Het symbool van de luchtstroom (een ventilator)
wordt opgevuld overeenkomstig de gevraagde
hoeveelheid.
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt,
stopt de ventilatie.
Naast de ventilator wordt OFF weergegeven.
Regeling luchtverdeling
► Druk op toetsen 3 om de
luchtstroomverdeling in het interieur aan te
passen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Wanneer het lampje in de toets brandt, wordt er
lucht in de aangegeven richting geblazen.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
65
Ergonomie en comfort
3Als alle controlelampjes uit zijn, kunt u door de
rijwind nog een beetje luchtstroom voelen.
Ventilatie bij aangezet
contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtstroom (2) en de
luchtverdeling ( 3) gedurende een bepaalde tijd
in het interieur te regelen. Deze tijd is afhankelijk
van de laadtoestand van de accu.
Deze functie geldt niet voor de airconditioning.
Systeem uitschakelen
► Druk op toets 7; alle controlelampjes van het
systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn
nu uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door
de rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de
auto.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes
en vervuilende stoffen van buitenaf en kan de
gewenste binnentemperatuur sneller worden
bereikt.
► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen (bevestigd door branden/
doven van het lampje).
De functie wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste
zijruiten
Automatisch programma Zicht
Selecteer dit programma om de voor- en zijruiten
snel te ontwasemen of te ontdooien.
► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen (bevestigd door branden/
doven van het lampje).
Het programma regelt automatisch de
airconditioning (afhankelijk van de uitvoering),
de luchtopbrengst en de luchttoevoer
, en zorgt
voor een optimale verdeling van de lucht naar de
voorruit en zijruiten.
U kunt de luchtopbrengst handmatig aanpassen
zonder het automatische programma Zicht uit te
schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
is de STOP-stand niet beschikbaar
zolang de ontwaseming in werking is.
Onder winterse omstandigheden moet u
alle sneeuw en ijs van de voorruit bij de
camera verwijderen voordat u wegrijdt.
Anders kan de werking van de apparatuur
die de camera gebruiken negatief worden
beïnvloed.
Voorruitverwarming
Bij koud weer verwarmt dit systeem de
onderzijde van de voorruit en het gedeelte langs
de voorruitstijl links.
Zonder dat u daarvoor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze
functie ervoor dat de ruitenwisserbladen
sneller loskomen van de voorruit als ze
zijn vastgevroren en helpt de functie een
opeenhoping van sneeuw door de werking van
de ruitenwissers te voorkomen.
66
Ergonomie en comfort
Inschakelen / uitschakelen
► Druk met draaiende motor op deze toets om
de functie in of uit te schakelen (bevestigd door
een controlelampje).
De functie wordt geactiveerd als de
buitentemperatuur daalt tot minder dan 0 °C en
automatisch uitgeschakeld wanneer de motor
wordt afgezet.
Achterruitverwarming
Het ontwasemen / ontdooien werkt alleen als de
motor draait.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ook ontwasemd / ontdooid.
► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen (bevestigd door branden /
doven van het controlelampje).
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Schakel de achterruitverwarming uit
wanneer u deze niet meer nodig hebt;
wanneer het stroomverbruik daalt, daalt het
energieverbruik ook.
Voorverwarming / -koeling
(plug-in hybride)
Met deze functie kunt u de temperatuur in
het interieur zo programmeren dat een vooraf
bepaalde temperatuur die niet kan worden
gewijzigd (ongeveer 21 °C) is bereikt voordat
u in de auto stapt. U kunt de dagen en tijden
hiervoor instellen.
Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet
wordt opgeladen.
Programmeren
(Met PEUGEOT Connect Nav)
In het menu Airconditioning > OPTIES:
Selecteer Temperatuur conditionering .
►
Druk op
+ om een programmering toe te
voegen.
►
Selecteer het tijdstip waarop u in de auto
stapt en de gewenste dagen. Druk op OK
.
►
Druk op
ON om dit programma te activeren.
De voorverwarming/-koeling begint ongeveer 45
minuten vóór de geprogrammeerde tijd terwijl de
auto is aangesloten (20 minuten wanneer deze
niet is aangesloten) en wordt 10 minuten daarna
gehandhaafd.
Dit controlelampje gaat permanent branden
als er een cyclus voor voorverwarming/-
koeling is geprogrammeerd. Het knippert als de
voorverwarming/-koeling bezig is.
U kunt meerdere programma's instellen.
Elk programma wordt in het systeem
opgeslagen.
Voor een optimale actieradius raden wij aan
om een programma te starten terwijl de auto
op een laadpunt is aangesloten.
Het programmeren kan ook met een
smartphone worden uitgevoerd, met de
app MyPeugeot.
Bij een auto met de PEUGEOT Connect Radio
kan de functie alleen worden geprogrammeerd
met een smartphone, via de app.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de op afstand bedienbare
functies.
Het is normaal dat de ventilator tijdens
het voorverwarmen/-koelen geluid maakt.
69
Ergonomie en comfort
3– Middelste luidspreker / satellietluidsprekers
met polyglass-technologie: onderdompeling en
spatialisatie van geluid.
–
W
oofers / middenbereik met polyglass-
technologie met hoge excursie: balans,
dynamica en precisie van geluid.
–
Aluminium
TNF-tweeter met omgekeerde
kegel: optimale geluidsverspreiding,
gedetailleerde hoge tonen.
–
Actieve 12-kanaalsversterker - 515 W
:
hybridetechnologie klasse AB / klasse D voor
volle en verfijnde hoge tonen en krachtige
bassen.
–
Subwoofer met Power FlowerTM-technologie
met hoge excursie en drievoudige spoel: volle,
gecontroleerde weergave van lage frequenties.
Draadloze smartphonelader
Met dit systeem kunt u apparaten zoals een
smartphone draadloos opladen volgens
het principe van magnetische inductie, in
overeenstemming met de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de norm Qi of moet zijn voorzien van
een compatibele hoes of houder.
Er kan ook een mat worden gebruikt, mits deze
door de fabrikant is goedgekeurd.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het
symbool Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop
& Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij het Keyless entry and start-systeem kan de
werking van de lader kort worden onderbroken
als er een portier wordt geopend of als het
contact wordt uitgeschakeld.
Opladen
► Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een
apparaat in het midden plaatsen.
Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het
controlelampje van de lader groen branden.
Het lampje blijft branden terwijl de batterij wordt
opgeladen.
Het systeem is niet bedoeld om
meerdere apparaten tegelijkertijd op te
laden.
Zorg dat er geen metalen voorwerpen
(zoals munten, sleutels of
afstandsbediening van de auto) in het
laadgedeelte liggen tijdens het opladen van
een apparaat - kans op oververhitting of
onderbreking van het opladen!
Controle van de werking
De status van het controlelampje geeft de
werking van de lader aan.
Status van
controlelampje Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen geschikt apparaat
gevonden.
Laden voltooid.
Groen,
permanent Detectie van een
compatibel apparaat.
Laden bezig.
Knipperend
oranje Detectie van een
vreemd voorwerp in het
oplaadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
79
Verlichting en zicht
4Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatische verlichting / dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of grootlicht
"Highway-functie"
Bij de uitvoeringen voorzien van
koplampen met Full LED-technologie
wordt het bereik van de lichtbundel van
de dimlichten automatisch vergroot bij een
rijsnelheid van 110
km/u en hoger.
"Foggy-functie "
Bij koplampen met "Full LED"-
technologie wordt, om het “whiteout”-effect
bij het rijden in de mist te beperken, de
lichtsterkte van de dimlichten automatisch
verminderd wanneer de mistachterlichten
ingeschakeld zijn.
Deze twee functies kunt u inschakelen/
uitschakelen via het menu Adaptieve
verlichting van het touchscreen.
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en terug.
In de stand "AUTO" of als alleen de
parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een
lichtsignaal met het grootlicht geven door de
lichtschakelaar naar u toe te trekken.
Display
Het branden van het betreffende controlelampje
op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit
waarschuwingslampje permanent
branden, wordt er een melding weergegeven en
klinkt er een geluidssignaal.
Mistlampen achter
Deze functie werkt alleen als het dimlicht
of het grootlicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren / naar achteren om
deze functies in of uit te schakelen.
W
anneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (" AUTO"), blijven de mistlampen
en het dimlicht branden.
Het inschakelen van de mistverlichting is
verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag
alleen worden ingeschakeld bij mist of
sneeuwval (de regels kunnen per land
verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te
schakelen zodra deze niet meer nodig is.
De verlichting uitschakelen na het
afzetten van het contact
Als het contact wordt afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld, behalve
het dimlicht als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
85
Verlichting en zicht
4instrumentenpaneel is beschikbaar (functie
"Nachtzicht" actief).
Zolang het omgevingslicht te sterk is of de
dimlichten niet zijn ingeschakeld, zijn de
waarschuwingen niet beschikbaar.
Het detectiebereik van de camera ligt tussen
15 m (voor voetgangers) en 200 m, afhankelijk
van het zicht.
Het camerabeeld wordt in grijstinten op het
instrumentenpaneel weergegeven, waarbij
warme objecten lichter zijn dan koude objecten.
Wanneer er voetgangers of dieren worden
waargenomen, verschijnen deze in gele kaders.
Wanneer het systeem de kans op
een aanrijding met een voetganger
of een dier waarneemt, geeft het een
waarschuwing: op het instrumentenpaneel wordt
een van deze symbolen weergegeven. Het
betreffende silhouet wordt rood omkaderd.
Als de functie "Nachtzicht" niet is geselecteerd,
verschijnt de waarschuwing in een tijdelijk
venster.
Bij een waarschuwing kan de bestuurder direct
ingrijpen via een uitwijkmanoeuvre of door te
remmen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
Bij slecht zicht (bij sneeuwval, zware regenval
of dichte mist).
–
De camera wordt bedekt door sneeuw
,
modder of stof.
–
De camera is bekrast door het herhaaldelijk
wassen van de auto in een wasstraat met
draaiende borstels.
–
Zeer hoge buitentemperatuur
.
–
Aan de top of de voet van een steile helling.
–
Op zeer bochtige wegen.
–
In een bocht.
–
Na een aanrijding waardoor de instellingen
van de camera verstoord zijn of de camera
beschadigd is.
–
Als de grille opnieuw is gespoten, maar niet
door het PEUGEOT
-dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een
ruitensproeierkop die is aangesloten op het
ruitensproeiersysteem aan de voorzijde van de
auto.
Deze ruitensproeierkop werkt bij elk 5e gebruik
van de ruitensproeiers.
Controleer regelmatig of de camera schoon is.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
camera niet bedekt raakt met modder, ijs of
sneeuw.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel oranje branden en wordt er
een melding weergegeven.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder
winterse omstandigheden gaat
gebruiken, moet u sneeuw en ijs van de
voorruit en rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een
droge voorruit. Bij zeer hoge of lage
temperaturen moet u controleren of de