57
Ergonomie en comfort
3
1.Automatisch programma Zicht.
2. Recirculatie van interieurlucht.
3. Achterruitverwarming.
4. Systeem uitschakelen.
5. Regeling van de luchtstroom.
6. Regeling van de temperatuur.
7. Regeling van de luchtverdeling.
8. Airconditioning aan/uit.
9. Maximale stand van de airconditioning.
10. Inschakelen van automatisch
comfortprogramma.
11 . Secundaire pagina openen.
12. Voorverwarming/-koeling interieur
(afhankelijk van de uitvoering).
13. Selecteren van instellingen voor het
automatische comfortprogramma
(Langzaam/Normaal/Snel).
14. Centrale regeling / gescheiden regeling.
15. "AQS"-functie (Air Quality System)
(afhankelijk van de uitvoering).
Dit airconditioningssysteem werkt bij draaiende
motor, maar de ventilatie en bedieningsfuncties
werken ook bij aangezet contact.
De airconditioning, de temperatuur, de
luchtstroom en de luchtverdeling in het interieur
worden automatisch geregeld.
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
►
Druk op een van de toetsen 6
om de waarde
te verlagen (blauw) of te verhogen (rood).
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3 te
laten bedragen.
Druk voor maximale koeling of
verwarming van de passagiersruimte op
de toets “omlaag” of “omhoog” van de
temperatuur totdat LO of HI wordt
weergegeven.
Automatisch comfortprogramma
► Druk op toets 10 "AUTO" om de
automatische stand van de airconditioning in te
schakelen.
Als het lampje van de toets brandt, werkt het
airconditioningssysteem automatisch: afhankelijk van het comfortniveau dat u hebt geselecteerd,
zorgt het systeem voor een optimale
temperatuur, luchtopbrengst en luchtverdeling in
het interieur.
De intensiteit van het automatische
comfortprogramma kan worden ingesteld door
op de secundaire pagina een van de instellingen
te selecteren. Deze pagina kan worden geopend
via de toets 11
"OPTIES".
Druk om de door het desbetreffende lampje
aangegeven instelling te wijzigen meerdere
keren op toets 13 tot de gewenste instelling
wordt weergegeven:
"Langzaam": voor een aangenaam comfort en
een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
"Normaal": voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag geluidsniveau
(standaardinstelling).
"Snel": voor een doeltreffende en dynamische
luchttoevoer.
Gebruik de instelling " Normaal" of "Snel" om het
comfort te waarborgen van de passagiers op de
achterstoelen.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Als de
stand AUTO echter wordt uitgeschakeld, blijft het
lampje van de geselecteerde instelling branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
58
Ergonomie en comfort
► Druk op toets 8 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt
u korte tijd de recirculatiestand gebruiken.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Centrale regeling /
gescheiden regeling
De temperatuurinstelling aan
voorpassagierszijde kan worden afgestemd
op de instelling aan bestuurderszijde (functie
centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen via de
toets 11 "OPTIES ".
► Druk op de toets 14 om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde waarde, heeft het geen zin om
voor een optimale temperatuur de ingestelde
waarde te wijzigen. Het systeem corrigeert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Automatisch programma "zicht"
Raadpleeg de rubriek " Ontwasemen/ontdooien
voorruit" voor meer informatie over de toets 1
"Automatisch progamma Zicht".
Functie "Air Quality
System" (AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de recirculatie
van de interieurlucht in als een bepaalde
grenswaarde voor de vervuiling van de
buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt
de recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende
geurtjes te detecteren. De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5
°C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen door de
secundaire pagina te openen met de toets 11
“OPTIES " en vervolgens op toets 15 te drukken.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
–
regeling luchtopbrengst, toets 5
,
–
regeling luchtverdeling, toets 7
,
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje
van de toets 10
"AUTO" uit.
►
Druk nogmaals op toets 10
om het
automatische comfortprogramma weer in te
schakelen.
Regeling luchtopbrengst
► Druk op een van de toetsen 5 om de
aanjagersnelheid te verhogen ( +) of te verlagen
(-).
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt geleidelijk opgevuld als de
aanjagersnelheid toeneemt.
Door de aanjagersnelheid in de laagst mogelijke
stand te zetten wordt de aanjager volledig
uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Regeling luchtverdeling
Met de drie toetsen 7 kunt u de luchtverdeling in
het interieur instellen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatierooster en
zijventilatieroosters.
Voetenruimten.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het
lampje brandt als de functie is ingeschakeld.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen 7 gedoofd.
Airconditioning aan/uit.
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
–
de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
–
in de winter
, bij temperaturen boven 3°C,
beslagen ruiten sneller te ontwasemen.
59
Ergonomie en comfort
3► Druk op toets 8 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt
u korte tijd de recirculatiestand gebruiken.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Centrale regeling /
gescheiden regeling
De temperatuurinstelling aan
voorpassagierszijde kan worden afgestemd
op de instelling aan bestuurderszijde (functie
centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen via de
toets 11 "OPTIES ".
►
Druk op de toets
14 om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
Ventilatie bij aangezet
contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtopbrengst 5 en de
luchtverdeling 7 in het interieur te regelen
afhankelijk van de laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes
en vervuilende stoffen van buitenaf en kan de
gewenste binnentemperatuur sneller worden
bereikt.
► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen (bevestigd door branden/
doven van het lampje).
De functie wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur
op de laagste stand in, stuurt de luchtstroom
naar de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters, stelt de luchtopbrengst
op maximaal in en schakelt, indien nodig, de
luchtrecirculatie in het interieur in.
► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen (bevestigd door branden/
doven van het lampje).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
Systeem uitschakelen
► Druk op deze toets.
Het controlelampje gaat branden en alle andere
controlelampjes van het systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn
nu uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door
de rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de
auto.
61
Ergonomie en comfort
3Extra verwarmings-/
ventilatiesysteem
Verwarming
Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat
het interieur voorverwarmt en de ruiten sneller
ontdooit.
Dit lampje brandt permanent als het
systeem is geprogrammeerd of met de
afstandsbediening in werking is gesteld.
Het lampje knippert tijdens de
verwarmingscyclus en gaat uit aan het
einde ervan of als de verwarming met de
afstandsbediening wordt uitgeschakeld.
Ventilatie
Dit systeem ventileert het interieur
met buitenlucht, zodat onder zomerse
omstandigheden bij het instappen een
aangenamere temperatuur in het interieur
heerst.
Programmeren
U kunt het inschakelen van de verwarming
of ventilatie programmeren op de secundaire
pagina van het menu " Airconditioning" van het
touchscreen.
In het menu Airconditioning > OPTIES :
► Selecteer “Programmering AIRCO.
►
Druk op het tabblad “ Status
” om het systeem
in/uit te schakelen.
►
Druk op het tabblad " Instellingen" voor het
kiezen van " V
erwarming" om de motor en het
interieur te verwarmen of " Ventilatie" om het
interieur te ventileren.
►
Programmeer/bewaar vervolgens de
activeringstijd voor elke selectie.
►
Druk op
OK om te bevestigen.
Wanneer u meerdere functies gaat
programmeren, moet u telkens 60
minuten tussen elke functie wachten.
Afhankelijk van de buitentemperatuur is er een bepaalde voorverwarmingstijd
nodig om de geprogrammeerde temperatuur
te bereiken op de opgeslagen activeringstijd.
Deze voorverwarming duurt tot 45 minuten
bij een dieselmotor en tot 30
minuten bij een
benzinemotor.
Afstandsbediening met ver bereik
Op deze manier kunt u de verwarming in het
interieur op afstand in- of uitschakelen.
De afstandsbediening heeft een bereik van
ongeveer 1 kilometer op open terrein.
Inschakelen
► Door dez e knop ingedrukt te houden,
wordt de verwarming onmiddellijk gestart
(bevestigd door het tijdelijk branden van het
groene lampje).
Uitschakelen
► Door dez e knop ingedrukt te houden,
wordt de verwarming onmiddellijk gestopt
(bevestigd door het tijdelijk branden van het rode
lampje).
Het lampje van de afstandsbediening knippert
gedurende ongeveer 2 seconden als de auto het
signaal niet heeft ontvangen.
Herhaal het commando nadat u naar een andere
plaats bent gegaan.
266
Trefwoordenregister
Ontgrendelen bagageruimte ~ Bagageruimte
ontgrendelen
29, 31
Ontgrendelen portieren ~ Portieren
ontgrendelen
33–34
Ontgrendelen van binnenuit ~ Interieur
ontgrendelen
33
Ontluchten brandstofsysteem ~
Brandstofsysteem ontluchten
191
Ontwasemen
60
Ontwasemen achter
60
Ontwasemen achter ~
Achterruitverwarming
60
Ontwasemen voor
60
Op afstand bedienbare functies
174
Opbergvak
64, 70
Opbergvakken
64–68, 68, 70
Opbergvakken portieren
64
Openen bagageruimte ~ Bagageruimte
openen
31, 37
Openen motorkap ~ Motorkap, openen
181
Openen portieren ~ Portieren openen
31, 36
Openen ruiten ~ Ruiten openen
29
Oplaadbaar
hybridesysteem
5, 8, 25, 108, 120, 166
Opladen via normaal stopcontact (plug-in
hybride)
173–174
Opschakelindicator
121
Overzicht motoren ~
Motorenoverzicht
218–219
Overzicht van het verbruik
25, 27
Overzicht zekeringen ~
Zekeringentabel
203, 206P
Panoramisch schuifdak 44–46
Park Assist
159–160
Parkeerhulp achter
153
Parkeerhulp achter met grafische weergave
en geluidssignalen
153
Parkeerhulpsystemen (algemene
adviezen)
126
Parkeerhulp vóór
154
Parkeerlichten
73, 201
Persoonlijke instellingen
10–11
Plafonnier
67, 202
Plafonniers
67
Portieren
36
Portieren sluiten
31–32, 36
Profielen
231, 256
Programmeerbare snelheidsbegrenzer
131
Programmeerbare snelheidsregelaar
133
Programmeerbare verwarming
27, 61–62
Pyrotechnische gordelspanners
91
R
Radar (waarschuwingen) 127
Radio
225, 250
Radiozender
225, 250–251
RDS
225, 250
READY (verklikkerlampje)
181
Recuperatief remmen (vertragen door
remmen op de motor)
11 9
Regeling luchtopbrengst ~ Aanjager,
regeling
56–59
Regeling luchtverdeling ~
Luchtverdeling
56–59
Regelmatige controles ~ Controles
184–185
Regelmatig onderhoud
127, 184
Regeneratie roetfilter
185
Reinigen (adviezen)
166, 189–190
Rembekrachtigingsysteem
83–84
Remblokken
185
Remlichten
201
Remmen
185
Remmen
11 9
Remschijven
185
Remvloeistof
183
Reservewiel
185, 192–193, 195–196
Reservoir ruitensproeiers ~
Ruitensproeierreservoir
184
Resetten
bandenspanningscontrolesysteem
125
Resetten van het traject
23
Richtingaanwijzers
72, 72–73,
72–73, 200, 200–201
Rijadviezen
7, 104
Rijden
104
Rijhulpcamera (waarschuwingen)
127
Rijhulpsystemen (algemene adviezen)
126
Rijstanden
119–120
Rijstrookcontrolesystemen
83–84
Rijverlichting
71
Roetfilter
184–185
Ruitensproeier achter
77