56
Ergonomie en comfort
Temperatuurregeling
► Druk op een van de pijlen 6 om de waarde te
verlagen (blauw) of te verhogen (rood).
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
Druk voor maximale koeling of
verwarming van de passagiersruimte op
de toets “omlaag” of “omhoog” van de
temperatuur totdat LO of HI wordt
weergegeven.
Regeling luchtopbrengst
► Druk op een van de toetsen 5 om de
aanjagersnelheid te verhogen ( +) of te verlagen
(-).
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt geleidelijk opgevuld als de
aanjagersnelheid toeneemt.
Door de aanjagersnelheid in de laagst mogelijke
stand te zetten wordt de aanjager volledig
uitgeschakeld.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Regeling luchtverdeling
Met de drie toetsen 7 kunt u de luchtverdeling in
het interieur instellen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatierooster en
zijventilatieroosters.
Voetenruimten.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het
lampje brandt als de functie is ingeschakeld.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
Automatisch programma "zicht"
Raadpleeg de rubriek " Ontwasemen/ontdooien
voorruit" voor meer informatie over de toets 1
"Automatisch progamma Zicht".
Airconditioning aan/uit.
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
–
de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
–
in de winter
, bij temperaturen boven 3°C,
beslagen ruiten sneller te ontwasemen.
►
Druk op toets
8 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt
u korte tijd de recirculatiestand gebruiken.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
Druk op de toets van het menu
Airconditioning onder het touchscreen
om de pagina met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
57
Ergonomie en comfort
3
1.Automatisch programma Zicht.
2. Recirculatie van interieurlucht.
3. Achterruitverwarming.
4. Systeem uitschakelen.
5. Regeling van de luchtstroom.
6. Regeling van de temperatuur.
7. Regeling van de luchtverdeling.
8. Airconditioning aan/uit.
9. Maximale stand van de airconditioning.
10. Inschakelen van automatisch
comfortprogramma.
11 . Secundaire pagina openen.
12. Voorverwarming/-koeling interieur
(afhankelijk van de uitvoering).
13. Selecteren van instellingen voor het
automatische comfortprogramma
(Langzaam/Normaal/Snel).
14. Centrale regeling / gescheiden regeling.
15. "AQS"-functie (Air Quality System)
(afhankelijk van de uitvoering).
Dit airconditioningssysteem werkt bij draaiende
motor, maar de ventilatie en bedieningsfuncties
werken ook bij aangezet contact.
De airconditioning, de temperatuur, de
luchtstroom en de luchtverdeling in het interieur
worden automatisch geregeld.
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
►
Druk op een van de toetsen 6
om de waarde
te verlagen (blauw) of te verhogen (rood).
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3 te
laten bedragen.
Druk voor maximale koeling of
verwarming van de passagiersruimte op
de toets “omlaag” of “omhoog” van de
temperatuur totdat LO of HI wordt
weergegeven.
Automatisch comfortprogramma
► Druk op toets 10 "AUTO" om de
automatische stand van de airconditioning in te
schakelen.
Als het lampje van de toets brandt, werkt het
airconditioningssysteem automatisch: afhankelijk van het comfortniveau dat u hebt geselecteerd,
zorgt het systeem voor een optimale
temperatuur, luchtopbrengst en luchtverdeling in
het interieur.
De intensiteit van het automatische
comfortprogramma kan worden ingesteld door
op de secundaire pagina een van de instellingen
te selecteren. Deze pagina kan worden geopend
via de toets 11
"OPTIES".
Druk om de door het desbetreffende lampje
aangegeven instelling te wijzigen meerdere
keren op toets 13 tot de gewenste instelling
wordt weergegeven:
"Langzaam": voor een aangenaam comfort en
een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
"Normaal": voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag geluidsniveau
(standaardinstelling).
"Snel": voor een doeltreffende en dynamische
luchttoevoer.
Gebruik de instelling " Normaal" of "Snel" om het
comfort te waarborgen van de passagiers op de
achterstoelen.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Als de
stand AUTO echter wordt uitgeschakeld, blijft het
lampje van de geselecteerde instelling branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
58
Ergonomie en comfort
► Druk op toets 8 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt
u korte tijd de recirculatiestand gebruiken.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Centrale regeling /
gescheiden regeling
De temperatuurinstelling aan
voorpassagierszijde kan worden afgestemd
op de instelling aan bestuurderszijde (functie
centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen via de
toets 11 "OPTIES ".
► Druk op de toets 14 om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde waarde, heeft het geen zin om
voor een optimale temperatuur de ingestelde
waarde te wijzigen. Het systeem corrigeert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Automatisch programma "zicht"
Raadpleeg de rubriek " Ontwasemen/ontdooien
voorruit" voor meer informatie over de toets 1
"Automatisch progamma Zicht".
Functie "Air Quality
System" (AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de recirculatie
van de interieurlucht in als een bepaalde
grenswaarde voor de vervuiling van de
buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt
de recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende
geurtjes te detecteren. De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5
°C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen door de
secundaire pagina te openen met de toets 11
“OPTIES " en vervolgens op toets 15 te drukken.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
–
regeling luchtopbrengst, toets 5
,
–
regeling luchtverdeling, toets 7
,
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje
van de toets 10
"AUTO" uit.
►
Druk nogmaals op toets 10
om het
automatische comfortprogramma weer in te
schakelen.
Regeling luchtopbrengst
► Druk op een van de toetsen 5 om de
aanjagersnelheid te verhogen ( +) of te verlagen
(-).
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt geleidelijk opgevuld als de
aanjagersnelheid toeneemt.
Door de aanjagersnelheid in de laagst mogelijke
stand te zetten wordt de aanjager volledig
uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Regeling luchtverdeling
Met de drie toetsen 7 kunt u de luchtverdeling in
het interieur instellen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatierooster en
zijventilatieroosters.
Voetenruimten.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het
lampje brandt als de functie is ingeschakeld.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen 7 gedoofd.
Airconditioning aan/uit.
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
–
de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
–
in de winter
, bij temperaturen boven 3°C,
beslagen ruiten sneller te ontwasemen.
59
Ergonomie en comfort
3► Druk op toets 8 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt
u korte tijd de recirculatiestand gebruiken.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Centrale regeling /
gescheiden regeling
De temperatuurinstelling aan
voorpassagierszijde kan worden afgestemd
op de instelling aan bestuurderszijde (functie
centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen via de
toets 11 "OPTIES ".
►
Druk op de toets
14 om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
Ventilatie bij aangezet
contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtopbrengst 5 en de
luchtverdeling 7 in het interieur te regelen
afhankelijk van de laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes
en vervuilende stoffen van buitenaf en kan de
gewenste binnentemperatuur sneller worden
bereikt.
► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen (bevestigd door branden/
doven van het lampje).
De functie wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur
op de laagste stand in, stuurt de luchtstroom
naar de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters, stelt de luchtopbrengst
op maximaal in en schakelt, indien nodig, de
luchtrecirculatie in het interieur in.
► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen (bevestigd door branden/
doven van het lampje).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
Systeem uitschakelen
► Druk op deze toets.
Het controlelampje gaat branden en alle andere
controlelampjes van het systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn
nu uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door
de rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de
auto.
60
Ergonomie en comfort
Extra verwarmings-/
ventilatiesysteem
Verwarming
Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat
het interieur voorverwarmt en de ruiten sneller
ontdooit.
Dit lampje brandt permanent als het
systeem is geprogrammeerd of met de
afstandsbediening in werking is gesteld.
Het lampje knippert tijdens de
verwarmingscyclus en gaat uit aan het
einde ervan of als de verwarming met de
afstandsbediening wordt uitgeschakeld.
Ventilatie
Dit systeem ventileert het interieur
met buitenlucht, zodat onder zomerse
omstandigheden bij het instappen een
aangenamere temperatuur in het interieur
heerst.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit
Automatisch programma "zicht"
Selecteer dit programma om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
► Druk op deze toets om de functie in of uit te
schakelen.
Als het lampje brandt, is de functie ingeschakeld.
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning (volgens uitvoering), de
luchtopbrengst en de luchttoevoer en stelt de
luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de
zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
De luchtopbrengst kan handmatig worden
gewijzigd zonder dat het automatische
programma "zicht" wordt uitgeschakeld.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
Verwijder in winterse omstandigheden
alle sneeuw of ijs van de camera op de
voorruit voordat u wegrijdt.
Anders kan de werking van de apparatuur
van het camerasysteem worden aangetast.
Voorruitverwarming
Bij koud weer verwarmt dit systeem de
onderzijde van de voorruit en het gedeelte langs
de voorruitstijl links.
Zonder dat u daarvoor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze
functie ervoor dat de ruitenwisserbladen
sneller loskomen van de voorruit als ze
zijn vastgevroren en helpt de functie een
opeenhoping van sneeuw door de werking van
de ruitenwissers te voorkomen.
Inschakelen/uitschakelen
► Druk met draaiende motor op deze toets om
de functie in of uit te schakelen (bevestigd door
een controlelampje).
De functie wordt geactiveerd als de
buitentemperatuur daalt tot minder dan 0 °C en
automatisch uitgeschakeld wanneer de motor
wordt afgezet.
Ontwasemen - ontdooien
achterruit
Aan/uit
► Druk op deze knop om de achterruit en de
buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering)
te ontwasemen/ontdooien (bevestigd door het
branden/doven van het verklikkerlampje).
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Schakel zo snel mogelijk de achterruit-
en buitenspiegelverwarming uit, omdat
een geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
61
Ergonomie en comfort
3Extra verwarmings-/
ventilatiesysteem
Verwarming
Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat
het interieur voorverwarmt en de ruiten sneller
ontdooit.
Dit lampje brandt permanent als het
systeem is geprogrammeerd of met de
afstandsbediening in werking is gesteld.
Het lampje knippert tijdens de
verwarmingscyclus en gaat uit aan het
einde ervan of als de verwarming met de
afstandsbediening wordt uitgeschakeld.
Ventilatie
Dit systeem ventileert het interieur
met buitenlucht, zodat onder zomerse
omstandigheden bij het instappen een
aangenamere temperatuur in het interieur
heerst.
Programmeren
U kunt het inschakelen van de verwarming
of ventilatie programmeren op de secundaire
pagina van het menu " Airconditioning" van het
touchscreen.
In het menu Airconditioning > OPTIES :
► Selecteer “Programmering AIRCO.
►
Druk op het tabblad “ Status
” om het systeem
in/uit te schakelen.
►
Druk op het tabblad " Instellingen" voor het
kiezen van " V
erwarming" om de motor en het
interieur te verwarmen of " Ventilatie" om het
interieur te ventileren.
►
Programmeer/bewaar vervolgens de
activeringstijd voor elke selectie.
►
Druk op
OK om te bevestigen.
Wanneer u meerdere functies gaat
programmeren, moet u telkens 60
minuten tussen elke functie wachten.
Afhankelijk van de buitentemperatuur is er een bepaalde voorverwarmingstijd
nodig om de geprogrammeerde temperatuur
te bereiken op de opgeslagen activeringstijd.
Deze voorverwarming duurt tot 45 minuten
bij een dieselmotor en tot 30
minuten bij een
benzinemotor.
Afstandsbediening met ver bereik
Op deze manier kunt u de verwarming in het
interieur op afstand in- of uitschakelen.
De afstandsbediening heeft een bereik van
ongeveer 1 kilometer op open terrein.
Inschakelen
► Door dez e knop ingedrukt te houden,
wordt de verwarming onmiddellijk gestart
(bevestigd door het tijdelijk branden van het
groene lampje).
Uitschakelen
► Door dez e knop ingedrukt te houden,
wordt de verwarming onmiddellijk gestopt
(bevestigd door het tijdelijk branden van het rode
lampje).
Het lampje van de afstandsbediening knippert
gedurende ongeveer 2 seconden als de auto het
signaal niet heeft ontvangen.
Herhaal het commando nadat u naar een andere
plaats bent gegaan.
62
Ergonomie en comfort
Vervangen van de batterij
Als het lampje van de afstandsbediening oranje
gaat branden, is de batterij bijna leeg.
Als het lampje niet meer brandt, is de batterij
leeg.
► Draai de knop met een muntstuk los en
vervang de batterij.
Gooi batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze
bevatten metalen die schadelijk zijn voor het
milieu. Lever ze in bij een speciaal
inzamelpunt.
Als het systeem wordt ingeschakeld met de afstandsbediening met groot bereik,
dan is de maximale verwarmingsduur
ongeveer 45 minuten bij een dieselmotor, en
ongeveer 30
minuten bij een benzinemotor.
De ventilatie wordt alleen geactiveerd als
de laadtoestand van de accu dat toelaat.
De verwarming wordt geactiveerd als:
–
de accu voldoende is opgeladen en het
brandstofpeil voldoende is,
–
de motor na het vorige gebruik van de
programmeerbare verwarming een keer is
gestart,
–
er 60 minuten zijn verstreken tussen twee
verwarmingsverzoeken.
De programmeerbare verwarming werkt
op brandstof uit de brandstoftank van de
auto. Controleer of er voldoende brandstof is
voordat u deze functie gebruikt. Het wordt
sterk afgeraden om de verwarming te
programmeren wanneer het minimumniveau
van de brandstofvoorraad is bereikt.
Zorg ervoor dat de extra verwarming altijd
is uitgeschakeld tijdens het tanken van
brandstof, om brand- en explosiegevaar te
voorkomen.
Om het risico van vergiftiging of
verstikking te vermijden, mag de
programmeerbare verwarming niet worden
gebruikt, ook niet voor korte perioden, in
afgesloten ruimten zoals een garage of een
werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier
enz.). - Brandgevaar!
Glazen oppervlakken zoals de achterruit
en voorruit kunnen plaatselijk zeer warm
worden.
Plaats nooit voorwerpen op deze
oppervlakken; raak deze oppervlakken nooit
aan - Kans op brandwonden!
Voorverwarming/-koeling
(plug-in hybride)
Met deze functie kunt u de temperatuur in
het interieur zo programmeren dat een vooraf
bepaalde temperatuur die niet kan worden
gewijzigd (ongeveer 21 °C) is bereikt voordat
u in de auto stapt. U kunt de dagen en tijden
hiervoor instellen.
Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet
is aangesloten.
Programmeren
(Met CITROËN Connect Nav)
In het menu Airconditioning > OPTIES:
Selecteer Temperatuur conditionering .
120
Rijden
1. Wanneer u op de schakelaar drukt, wordt de
stand Eco geactiveerd. Het controlelampje
gaat branden.
2. Wanneer u op de schakelaar drukt, wordt de
stand Sport geactiveerd. Het controlelampje
gaat branden.
3. Druk op de schakelaar om de standen op het
instrumentenpaneel weer te geven.
De geselecteerde stand wordt meteen
geactiveerd.
Met benzine-/dieselmotoren
Elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt
standaard de stand Normaal geselecteerd.
Eco
Deze stand verlaagt het energieverbruik
door de werking van de verwarmings- en
airconditioningssystemen te beperken, hoewel
deze systemen niet worden uitgeschakeld.
Normaal
In deze stand wordt teruggekeerd naar de
oorspronkelijke instellingen van de auto.
Sport
Deze stand maakt een dynamischere
rijstijl mogelijk door aanpassingen aan de
stuurbekrachtiging, de respons op het gaspedaal
en het schakelen (bij een auto met een
automatische transmissie).
Afhankelijk van de uitvoering kan bij een
auto met een EAT8-transmissie met de
hendel in stand D (behalve stand Sport) de
vrijloop worden geactiveerd door het
gaspedaal volledig los te laten. Hierdoor kan
het brandstofverbruik afnemen.
Het is normaal dat het motortoerental daalt
(toerenteller geeft stationair toerental aan,
minder geluid van de motor).
Plug-in hybride-uitvoeringen
Elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt
standaard de stand Electric geselecteerd.
Electric
In deze stand rijdt de auto 100% elektrisch. De
maximumsnelheid is ongeveer 135
km/h.
Als bij het starten van de auto de stand
Electric door de omstandigheden niet kan
worden geactiveerd of gehandhaafd, dan wordt
"Elektrische stand momenteel niet beschikbaar"
op het instrumentenpaneel weergegeven.
De auto gaat automatisch over op de stand
Hybride.
Als er een blauw lampje onder de binnenspiegel
gaat branden, zichtbaar vanaf de buitenkant van
de auto, rijdt u in de stand Electric .
Het lampje kan worden uitgeschakeld
door de punt van een paperclip of ander
voorwerp in de opening onder de spiegel te
steken.
Activeringsvoorwaarden
–
Batterij heeft voldoende stroom. Het wordt
daarom aanbevolen om de auto na elke rit op te
laden. De stand Electric
is beschikbaar zolang
de batterij voldoende stroom heeft.
–
Buitentemperatuur tussen ongeveer -5°C en
45°C.
Handmatig de stand verlaten
–
Druk het gaspedaal volledig in.
–
Selecteer een andere stand.
Wanneer u de auto langere tijd niet heeft
gebruikt (meerdere maanden), kan het
voorkomen dat de benzinemotor start, zelfs
als de batterij is opgeladen.
Hybride
Optimaliseert het brandstofverbruik van
de auto door afwisselend of gelijktijdig de
verbrandingsmotor en elektromotor
te
gebruiken, afhankelijk van de rijomstandigheden
en de rijstijl.
In de stand Hybride en afhankelijk van de
snelheid is het mogelijk om 100% elektrisch te
rijden als de laadtoestand van de tractiebatterij
voldoende is en het gaspedaal niet te ver wordt
ingetrapt.
Sport
Maakt dynamischer rijden mogelijk om te
profiteren van de maximale prestaties van de
auto.
Er wordt elektrisch vermogen gebruikt om de
benzinemotor te ondersteunen zolang de batterij
stroom heeft.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
– De auto staat volledig stil met het rempedaal
ingedrukt.
– Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
– Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat het voertuig niet in de korte
periode dat de Hill Start Assist in werking
is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl
de motor draait, schakel de parkeerrem
dan handmatig in. Controleer daarna of
het controlelampje van de parkeerrem en