4
Overzicht
Stickers
Hoofdstuk Tweezitsbank vóór:
Hoofdstuk Multiflex-zitbank:
HoofdstukDubbele cabine:
Hoofdstuk Extra verwarming/ventilatie:
Hoofdstuk De airbag vóór aan
passagierszijde uitschakelen:
Hoofdstuk Handbediend kinderslot:
Hoofdstuk Elektrische parkeerrem:
Hoofdstuk Overbelastingsindicator:
Hoofdstukken Motorkap en Lampen
vervangen:
Hoofdstuk 12 V-accu:
Hoofdstukken Bandenreparatieset en
Reservewiel:
Cockpit
1. Openen motorkap
2. Zekeringen dashboard
3. Claxon
4. Instrumentenpaneel
5
Overzicht
Cockpit
1.Openen motorkap
2. Zekeringen dashboard
3. Claxon
4. Instrumentenpaneel 5.
Alarm
Plafonnière
Binnenspiegel of Surround Rear
Vision-display
Toetsen voor noodoproep en pechhulpoproep
6. Monochroom display in combinatie met
audiosysteem
Touchscreen met PEUGEOT Connect Radio
of PEUGEOT Connect Nav
7. USB-aansluiting
8. Verwarming
Handbediende airconditioning
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
Ontwasemen - ontdooien voorruit en voorste
zijruiten
Ontwasemen - ontdooien achterruit
9. Elektrische parkeerrem
Toets "START/STOP"
10. Versnellingsbak
11 . 12 V-aansluiting
12. 230 V-aansluiting
13. Dashboardkastje
USB-aansluiting (in het dashboardkastje)
14. Opbergruimte
15. Uitschakeling airbag vóór aan
passagierszijde (aan de zijkant van het
dashboardkastje, bij geopend portier)
Stuurkolomschakelaars
1.Schakelaar verlichting/richtingaanwijzers
Toets voor wijziging van weergave Surround
Rear Vision/activering spraakherkenning
2. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer
3. Toetsen voor het selecteren van de
multimediabron ( SRC), het beheren
van muziek (LIST) en het beheren van
telefoongesprekken ( telefoontje)
4. Bediening snelheidsbegrenzer/
programmeerbare snelheidsregelaar/
Adaptieve snelheidsregelaar
5. Draaiknop voor het selecteren van de
weergavemodus van het instrumentenpaneel
6. Spraakbediening
Volume
7. Bediening audiosysteem
21
Instrumentenpaneel
1Storing in het SCR-emissieregelsysteem
Storingsdetectie
Als er een storing wordt
gedetecteerd, gaan deze
waarschuwingslampjes
branden in combinatie met een
geluidssignaal en de melding
"Storing emissieregeling" of
"NO START IN".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven zodra de storing voor de eerste keer
wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij het
inschakelen van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Bij een tijdelijke storing verdwijnt de
waarschuwing tijdens de volgende rit na
de zelfdiagnose van het
SCR-emissieregelsysteem.
Storing bevestigd tijdens de toegestane
rijfase (tussen 1.100 en 0 km)
Als de storingsmelding na 50 km rijden nog
steeds wordt weergegeven, wordt de storing in
het SCR-systeem bevestigd.
Het AdBlue-waarschuwingslampje knippert en
de melding "Storing emissieregeling: Starten
verboden binnen X kilometer” of "NO START
INX kilometer" wordt weergegeven, dus de
actieradius in mijl of kilometer.
Tijdens het rijden wordt de melding elke 30
seconden weergegeven. De waarschuwing
wordt opnieuw weergegeven zodra het contact
wordt aangezet.
U kunt nog 1.100
km rijden voordat het systeem
van de startblokkering wordt geactiveerd.
Laat het systeem zo snel mogelijk
controleren door een PEUGEOT-dealer
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Starten geblokkeerd
Wanneer het contact is ingeschakeld, wordt
de melding "Storing emissieregeling: Starten
verboden" of "NO START IN" weergegeven.
Wanneer u de motor weer wilt starten,
moet u contact opnemen met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dimmer
dashboardverlichting
Hiermee kunt u de lichtsterkte van de
verlichting van het instrumentenpaneel en de
bedieningselementen handmatig aanpassen aan
de lichtsterkte van de omgeving.
Druk terwijl de verlichting brandt (niet in de stand
AUTO) op toets A om de verlichting feller te
laten branden of op toets B om de verlichting te
dimmen.
Laat de toets los zodra de gewenste lichtsterkte
is bereikt.
Dimmer verlichting
touchscreen
► Selecteer in het menu Instellingen de optie
" Lichtsterkte".
53
Ergonomie en comfort
3(naar de cabine) te zetten, voor het geval de
auto hard moet remmen.
We raden u aan om de sjorogen op de vloer
achter in de auto te gebruiken om uw lading
goed vast te zetten.
Reinig tijdens het wassen van de auto
het interieur nooit met een tuinslang of
een hogedrukspuit.
Aanbevelingen voor de lading
Het gewicht van de lading moet voldoen
aan het maximaal toelaatbare
treingewicht.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de motorspecificaties
en aanhangergewichten.
Als u gebruikmaakt van een draagsysteem (allesdragers/imperiaal),
dient u de maximale belasting van het
desbetreffende systeem niet te overschrijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de allesdragers/het
imperiaal.
Zorg ervoor dat het formaat, de vorm en
het volume van de vervoerde lading in de
auto voldoen aan de Wegenverkeerswet en
dat de lading het zicht van de bestuurder niet
hindert.
De lading moet gelijkmatig worden
verdeeld over de laadruimte om het
rijgedrag van de auto zo min mogelijk te
beïnvloeden.
Plaats de lading in de buurt van de zijpanelen
of druk de lading indien mogelijk tegen de
zijpanelen tussen de wielkasten.
Plaats zware voorwerpen echter zo dicht
mogelijk bij de cabine, als voorzorg in het
geval van hard remmen.
Zet de lading stevig vast met de sjorogen
op de vloer van de laadruimte.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over voorzieningen in het
interieur en met name over de sjorogen.
Om het risico op letsel of een ongeluk te
beperken moet de lading stabiel worden
geplaatst, zodat deze niet kan verschuiven,
kantelen, vallen of naar voren schieten.
Gebruik hiertoe alleen riemen die voldoen
aan de huidige normen (bijvoorbeeld DIN).
Zie de gebruikershandleiding van de fabrikant
voor meer informatie over het aanbrengen
van riemen.
Er mag geen ruimte zijn tussen de
verschillende voorwerpen in de laadruimte.
Om te voorkomen dat de lading gaat
schuiven, mag er geen ruimte zijn tussen de
lading en de panelen van de auto.
Optimaliseer de riemen en de stabiliteit van
de lading met stabiele hanteringsuitrusting
(wiggen, stevige blokken hout of schuim).
Reinig tijdens het wassen van de auto
het interieur nooit met een tuinslang of
een hogedrukspuit.
Voor de Multi-Flex bank en
de dubbele cabine
Plaats geen scherpe of puntige
voorwerpen in de beschermhoes om
beschadiging te voorkomen.
Plaats geen voorwerpen op het
dashboard.
Schakel de airbag vóór aan de
passagierszijde uit tijdens het vervoeren van
lange voorwerpen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het uitschakelen van de
airbag vóór aan de passagierszijde.
57
Ergonomie en comfort
3Plaats geen ladingen op de rail van het
luik. Plaats ladingen waar mogelijk op de
rugleuningen van de neergeklapte zitting.
Beschermhoes plaatsen
De beschermhoes moet worden
aangebracht wanneer de rugleuning van
de buitenste zitplaats is neergeklapt en het
luik in de scheidingswand open is.
Er mag geen passagier op de buitenste
zitplaats van de 1e zitrij zitten als de
rugleuning van de buitenste zitplaats erachter
op de 2e zitrij is neergeklapt en het luik open
staat.
Er mag geen passagier op de middelste
zitplaats van de 2e zitrij zitten als de
rugleuning van de buitenste zitplaats is
neergeklapt is en het luik open staat.
Let erop dat de beschermhoes bij het
laden van lange voorwerpen juist wordt
geplaatst.
►
Klap de rugleuning van de buitenste
passagiersstoel(en) (afhankelijk van de positie
van de scheidingswand) omlaag.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de achterbank
en in het
bijzonder over het neerklappen van de
rugleuningen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de voorbank met twee
zitplaatsen en in het bijzonder de ingeklapte
stand van de buitenste stoel.
► Monteer de beschermhoes door de
4 klikhaken in de 4 ankerpunten op de
scheidingswand te bevestigen.
►
T
rek de hoofdsteunstangen uit de
neergeklapte rugleuning(en) van de buitenste
passagierszitplaats(en) (afhankelijk van
de positie van de scheidingswand) tot er 2
inkepingen zichtbaar zijn.
►
Laad de voorwerpen.
Plaats geen zware voorwerpen op de
neergeklapte rugleuning van de 1e zitrij.
Plaats zware voorwerpen waar mogelijk op de
vloer.
De maximale belasting op elke neergeklapte
rugleuning van de 2e zitrij is 80
kg.
Het is normaal dat een deel van de
beschermhoes zichtbaar is wanneer de
scheidingswand achter de 1e zitrij is
aangebracht.
►
Steek dit deel van de beschermhoes in de
ruimte onder het dashboardkastje.
58
Ergonomie en comfort
► Breng de riem(en) rondom de hoofdsteun(en)
aan (afhankelijk van de positie van de
scheidingswand).
►
Span de riem(en) met behulp van het
verstelbare gedeelte om de geladen voorwerpen
binnen de hoes te houden.
De beschermhoes kan na gebruik in
positie blijven.
Controleer regelmatig de staat van de
beschermhoes.
Neem bij sporen van slijtage of beschadiging
contact op met een PEUGEOT-dealer
om deze te laten vervangen door een
beschermhoes die aan de specificaties en
kwaliteitseisen van PEUGEOT voor uw auto
voldoet.
Verwarming en ventilatie
Adviezen
Gebruik van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
►
Let erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het interieur
het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
luchtafvoeropening in de bagageruimte vrij
blijven.
►
Dek de zonnesensor op het
dashboard niet af; deze wordt gebruikt
voor het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
►
Zet de airconditioning minstens één of
twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
►
Gebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT
-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager en het te lang
gebruiken van de luchtrecirculatie om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft
gestaan, is het raadzaam het
passagierscompartiment korte tijd te
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
►
Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel is de
lucht die de inzittenden inademen schoner en
blijft het interieur schoner (vermindering van
allergische reacties, stank en vetaanslag).
►
Om een correcte werking van de
airconditioning te garanderen moet u deze
overeenkomstig de aanbevelingen in het
onderhouds- en garantieboekje laten
controleren.
Bevat gefluoreerde
R134A-broeikasgassen
Afhankelijk van de uitvoering en het
land waarin de auto is verkocht kan het
airconditioningssysteem gefluoreerde R134A-
broeikasgassen bevatten.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als
de motor draait.
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem
uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Verwarming
68
Verlichting en zicht
instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor gecombineerde
lichtsensor, die zich op het dashboard
of aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel (afhankelijk van
uitrustingsniveau) bevindt, niet af. De aan de
sensor gekoppelde functies worden dan niet
meer bediend.
Dagrijverlichting /
Parkeerlichten
De verlichting vóór wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
Als de verlichting ingeschakeld blijft
Als het contact is afgezet, de verlichting
handmatig is ingeschakeld en een van de
voorportieren wordt geopend, klinkt een
geluidssignaal om aan te geven dat de
verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting
wordt uitgeschakeld.
Als het contact wordt afgezet, wordt
de verlichting gedoofd, maar kunt u de
verlichting altijd weer inschakelen met de
lichtschakelaar.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in
een land waarin het verkeer aan de andere
kant van de weg rijdt, moet de afstelling
van de koplampen worden gewijzigd om te
voorkomen dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het gebruik van
de mistlampen vóór en de mistachterlichten
niet toegestaan. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. Gebruik de mistlampen
vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij
mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient u
de mistlampen en het dimlicht handmatig
in te schakelen, omdat de zonlichtsensor
voldoende licht kan waarnemen.
Zet de mistlampen uit zodra ze niet meer
nodig zijn.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel
van de led-koplampen. U kunt daarbij
ernstig oogletsel oplopen.
Richtingaanwijzers
► Links of rechts: duw de hendel omlaag om
breng deze omhoog, voorbij het zware punt.
Drie keer knipperen
► Beweeg de schakelaar kort omhoog of
omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers
zullen drie keer knipperen.
Automatisch inschakelen
verlichting
Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. Bij
neerslag kan de verlichting gelijktijdig met het
automatisch inschakelen van de ruitenwissers
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting schakelt automatisch uit als
er voldoende omgevingslicht is of nadat de
ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
► Draai de ring in de stand "AUT O". Als de
functie wordt geactiveerd, verschijnt er ook een
melding.
►
Draai de ring in een andere stand
. Het
uitschakelen van de functie wordt bevestigd door
een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en gaat dit
verklikkerlampje branden op het
69
Verlichting en zicht
4instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor gecombineerde
lichtsensor, die zich op het dashboard
of aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel (afhankelijk van
uitrustingsniveau) bevindt, niet af. De aan de
sensor gekoppelde functies worden dan niet
meer bediend.
Dagrijverlichting /
Parkeerlichten
De verlichting vóór wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in stand
" AUTO" bij voldoende omgevingslicht).
–
Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand
"
AUTO" bij weinig omgevingslicht of in de stand
"Parkeerlichten" of in de stand "Dim-/groot licht").
Als de dagrijverlichting is ingeschakeld, hebben de leds een grotere lichtsterkte.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
►
Afhankelijk van de uitvoering: duw de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag om
de parkeerlichten aan de kant van het verkeer
in te schakelen (voorbeeld: rechts van de
weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het
verklikkerlampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
Follow me home-verlichting
Handmatig
In-/uitschakelen
► Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar om de functie in/uit te
schakelen.
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatisch
Als de ring in de stand “ AUTO” staat, schakelt bij
gering omgevingslicht het dimlicht automatisch in
zodra u het contact uitschakelt.
U kunt de functie in- en
uitschakelen en de tijdsduur
van de follow me home-verlichting instellen via
het configuratiemenu van de auto.