ACCU OPLADEN
191) 192) 193) 194) 195)
Ga als volgt te werk om het risico op
vonken te vermijden:
controleer of alle elektrische
apparatuur (instapverlichting enz.) zijn
uitgeschakeld alvorens een accu los te
koppelen of aan te sluiten;
tijdens het opladen moet de
acculader worden uitgeschakeld
alvorens de accu aan te sluiten of los te
koppelen;
plaats geen metalen voorwerpen op
de accu om kortsluiting tussen de
klemmen te voorkomen;
wacht na het afzetten van de motor
ten minste één minuut alvorens de accu
los te koppelen;
controleer, na de terugplaatsing van
de accu, of de klemmen weer correct
zijn aangesloten.
Een acculader aansluiten
De acculader moet compatibel zijn met
een nominale spanning van 12 V.
Ontkoppel de accu niet terwijl de motor
draait. Volg de instructies van de
fabrikant van de acculader voor de
accu die u wilt gebruiken.
BELANGRIJK
191)Ga zorgvuldig met de accu om, want
de accu bevat zwavelzuur dat niet met
ogen of huid in contact mag komen.
Gebeurt dit toch, spoel dan grondig uit met
water. Raadpleeg, indien nodig, een arts.
Houd de accuonderdelen ver bij open
vlammen, gloeiende voorwerpen en vonken
uit de buurt: ontploffingsgevaar. Let er bij
werkzaamheden aan de motor op dat deze
heet kan zijn. Bovendien zou de
koelventilator ieder moment kunnen gaan
draaien. Het
waarschuwingslampje in
de motorruimte herinnert u aan deze
omstandigheid. Gevaar voor letsel.
192)Voor het opladen van sommige
accu's gelden speciale voorschriften;
raadpleeg voor meer informatie het Fiat
Servicenetwerk. Vermijd het risico van
vonken die onmiddellijke ontploffing kunnen
veroorzaken. Ga verder met het opladen in
een goed geventileerde omgeving. Gevaar
voor ernstige letsel.
193)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
194)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Als de
accu bevroren is geweest, moet door
vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.195)Plaats de startinrichting altijd op OFF
voordat er in de motorruimte gehandeld
wordt (verwijs naar paragraaf “De sleutels”
in hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”).
170
NOODGEVALLEN
SLEPEN VAN HET
VOERTUIG
196) 197) 198)
41) 42) 43)
He stuurwiel moet niet vergrendeld
worden; de startinrichting moet in stand
"M" (starten) staan om te kunnen
signaleren ("remlichten",
alarmknipperlichten). In het donker
moet de buitenverlichting van het
voertuig aan blijven.
Ontkoppel de aanhanger, indien
aanwezig.
Bovendien moet u de sleepcondities
naleven, vastgesteld door de geldende
regelgevingen in het land waarin u zich
bevindt.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Gebruik nooit de versnelling of de
aandrijfassen om het voertuig te slepen.
Gebruik de ringen uitsluitend voor het
slepen; ze mogen in geen geval
gebruikt worden om het voertuig op te
tillen, direct noch indirect.
Gebruik aan de achterzijde
uitsluitend:
sleeppunt 2 fig. 270 op voertuigen
zonder een sleepsysteem;
sleeppunt 3 fig. 271 op voertuigen
met een sleepsysteem;
Raadpleeg voor de montage van de
trekhaak 3 de installatie-instructies van
de inrichting.Gebruik aan de voorzijde
uitsluitend:
Sleepring 6 fig. 272 (in de
gereedschapskist) en sleeppunt 4.Voorste sleeppunt
Gebruik een schroevendraaier om
bescherming 5 fig. 272 te verwijderen.
Draai de sleepring 4 fig. 272 volledig
vast: (eerst met de hand en dan met de
wielmoersleutel).
BELANGRIJK
196)Alvorens te slepen, moet de
contactsleutel naar de stand M en
vervolgens naar S worden gedraaid,
zonder hem uit het contactslot te nemen.
Als de sleutel uit het contactslot wordt
genomen, wordt automatisch het stuurslot
ingeschakeld waardoor het voertuig niet
kan worden bestuurd.
197)Maak voor de montage van het
sleepoog de schroefdraad zorgvuldig
schoon. Controleer of het sleepoog
volledig op de schroefdraadpen is gedraaid
alvorens het voertuig te slepen. Start de
motor niet wanneer het voertuig wordt
gesleept.
270T36697
271T36698
272T36699
171
198)Vergeet niet dat tijdens het slepen
meer kracht op het rempedaal moet
worden uitgeoefend om te remmen,
aangezien de rembekrachtiging geen
ondersteuning biedt. Gebruik voor het
slepen geen soepele kabels en vermijd
bruuske bewegingen. Zorg tijdens het
slepen dat er geen onderdelen door de
sleepverbinding kunnen worden
beschadigd. Bij het slepen van de auto
moet men zich aan de
wegenverkeerswetgeving houden, zowel
voor de trekhaak als voor het slepen zelf.
Start de motor niet wanneer het voertuig
wordt gesleept.
BELANGRIJK
41)Als de motor is afgezet, werken de
stuurbekrachtiging en de rembekrachtiging
niet meer.
42)Neem tijdens het slepen de
contactsleutel niet uit het contactslot of de
lezer.43)Gebruik de sleepogen voor en achter
alleen voor noodgevallen op de weg. Het is
toegestaan de auto over korte afstanden te
slepen m.b.v. geschikte middelen conform
de verkeerswetgeving (starre stang), om de
auto over de weg te verplaatsen om hem
gebruiksklaar te maken voor het slepen of
voor transport met takelwagen. Sleepogen
MOGEN NIET worden gebruikt om
voertuigen off-road (d.w.z. op het terrein) te
slepen of waar hindernissen zijn en/of voor
het slepen met kabels of andere niet-starre
hulpmiddelen. In overeenstemming met
bovengenoemde voorwaarden, moeten er
voor het slepen twee voertuigen worden
gebruikt (een slepend en een gesleept
voertuig), die zich beide zo veel mogelijk op
één lijn bevinden.
172
NOODGEVALLEN
Laat aanpassingen aan en inspecties
van het voertuig over aan het Fiat
Servicenetwerk, zodat ze voldoen aan
de instructies in het geprogrammeerde
onderhoudsschema: alle middelen en
materiële middelen die garanderen dat
de originele registratie van het voertuig
behouden kan blijven, zijn hier
beschikbaar.
AFSTELLING VAN DE
MOTOR
Luchtfilter, dieselfilter: een vuil
patroon verlaagt het rendement. Het
filter moet worden vervangen.
Stationair: geen enkele afstelling
vereist.
VERIFICATIE VAN DE
PEILEN
MOTOROLIE
Een motor verbruikt normaal gesproken
olie om de motor te smeren en de
bewegende delen te koelen; het is
normaal om het smeercircuit tussen
twee olieverversingen te moeten
bijvullen.
Maar als het olieverbruik meer is dan
0,5 liter elke 1000 km na de
inloopperiode, moet u contact
opnemen met een Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Controleer regelmatig en
in ieder geval voor lange reizen het
oliepeil, anders loopt u het risico de
motor te beschadigen.
201) 199) 200) 202) 203) 204) 205) 206) 207) 208)
44) 45) 46) 47)
5)
Oliepeil controleren
Het oliepeil dient met afgezette en
koude motor en met het voertuig op
een vlakke ondergrond te worden
gecontroleerd.
Om het exacte oliepeil te meten en
zeker te zijn dat het maximumpeil niet is
overschreden (risico op beschadiging
van de motor) moet de peilstok worden
gebruikt.Het display op het instrumentenpaneel
waarschuwt alleen als het peil op het
minimum staat.
Neem de peilstok uit en doe hem af
met een schone doek;
steek de peilstok zover mogelijk naar
binnen;
neem de peilstok weer uit;
controleer het peil: het mag nooit
lager staan dan "min" A fig. 273 noch
hoger dan het "max" peil B.
Steek de peilstok weer zover mogelijk
naar binnen, als u het peil heeft
gecontroleerd.
BELANGRIJK Om spetteren te
voorkomen, kan voor het bijvullen een
trechter worden gebruikt.
Olie vullen/bijvullen
Het voertuig moet op een vlakke
ondergrond staan, de motor moet
uitstaan en koud zijn (bijv. voordat de
auto 's ochtends wordt gestart).
273T29990
180
ONDERHOUD EN ZORG
KOELVLOEISTOF
Met afgezette motor en op een vlakke
ondergrond, moet het
koelvloeistofniveau tussen de MIN- en
MAX-aanduiding op de tank
1 staanfig. 276.
BELANGRIJK Raadpleeg in geval van
ongebruikelijke, herhaaldelijke dalingen
van het peil het Fiat Servicenetwerk.
201) 203) 205) 202) 206) 207) 209)
45) 48)
Controle van het niveau
Controleer regelmatig het
koelvloeistofniveau (de motor zou
ernstige schade op kunnen lopen als de
koelvloeistof op is).
Gebruik voor het bijvullen uitsluitend de
producten die zijn goedgekeurd door
het Fiat Servicenetwerk, die garant
staan voor:
bescherming tegen bevriezing;
corrosiebescherming van het
koelcircuit.
Vervangen
Zie het Geprogrammeerde
Onderhoudsschema (in dit hoofdstuk).
RUITENS-
PROEIERVLOEIS-
TOFRESERVOIR
201) 204) 206) 202) 207) 210) 211)
45)
Vullen
Open met afgezette motor dop 3
fig. 277. Vul bij tot u de vloeistof ziet en
sluit de dop dan weer.
Vloeistof
Ruitensproeiervloeistof ('s winters
product met antivries).
BELANGRIJK
199)Wees voorzichtig dat er bij het
bijvullen van de olie geen olie op de
motoronderdelen valt, waardoor brand kan
ontstaan. Vergeet niet de dop correct dicht
te doen, want als er olie op de hete
motoronderdelen spettert, kan dat brand
veroorzaken.
200)Wees voorzichtig met het verversen
van olie met een hete motor, want
terugstromende olie kan leiden tot
brandwonden.
201)Plaats de startinrichting altijd op OFF
voordat er in de motorruimte gehandeld
wordt (verwijs naar paragraaf “De sleutels”
in hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”).
202)Let er bij werkzaamheden aan de
motor op dat deze heet kan zijn. Bovendien
zou de koelventilator ieder moment kunnen
gaan draaien. Het
waarschuwingslampje herinnert u aan
deze omstandigheid. Gevaar voor letsel.
203)Laat de motor niet draaien in een
afgesloten ruimte: uitlaatgassen zijn giftig.
204)Zorg ervoor dat als in de motorruimte
wordt gewerkt, de ruitenwisserarm in de
uitstand staan. Gevaar voor letsel.
205)Met een hete motor dienen geen
werkzaamheden aan het koelsysteem te
worden verricht. Gevaar voor
brandwonden.
206)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.276T36608
277T36607
182
ONDERHOUD EN ZORG
207)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen
of andere loszittende kleding kunnen door
de bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
208)Wacht voor het bijvullen van de olie
tot de motor is afgekoeld alvorens de
vuldop los te maken. Dit geldt in het
bijzonder voor auto's met een aluminium
vuldop (voor bepaalde versies/markten).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!
209)Het koelsysteem staat onder druk. Als
de dop vervangen moet worden, doe dit
dan alleen door een origineel exemplaar;
anders kan dit de werking van het systeem
negatief beïnvloeden. Draai bij warme
motor de dop van het reservoir niet los:
gevaar voor brandwonden.
210)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor een goed
zicht. Herhaaldelijke werking van het
systeem zonder vloeistof kan leiden tot
schade aan of snelle verslechtering van
sommige systeemcomponenten.
211)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn licht
ontvlambaar. De motorruimte omvat warme
onderdelen die bij contact met de vloeistof
brand kunnen veroorzaken.212)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
213)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof, geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Gebruik
van minerale type vloeistoffen zal de
speciale rubberen afdichtingen van het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
BELANGRIJK
44)Het maximale peil mag in ieder geval
niet worden overschreden: risico op
beschadiging van de motor en de
katalysator. Start het voertuig niet wanneer
het maximale peil is overschreden; neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
45)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig.
46)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
47)Vul motorolie bij met dezelfde
kenmerken als de motorolie waarmee de
motor reeds is gevuld.48)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met het beschermende PARAFLU
UP antivries. Vul koelvloeistof bij met
dezelfde kenmerken als de koelvloeistof
waarmee het koelsysteem reeds is gevuld.
PARAFLU UP-vloeistof mag niet met
andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
49)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
BELANGRIJK
5)De uitgewerkte motorolie en het
vervangen motoroliefilter bevatten stoffen
die schadelijk zijn voor het milieu. Het
verdient aanbeveling de olie en de filters te
laten vervangen door het Fiat
Servicenetwerk.
183
FILTERS
Vervanging van filterelementen
(luchtfilter, pollenfilter, oliefilter, enz.)
wordt verzorgd volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema.
Vervangen
Raadpleeg het Geprogrammeerde
Onderhoudsschema.
ACCU
Bevindt zich onder afdekking 1
fig. 278 en behoeft geen onderhoud. Hij
mag niet worden geopend en er mag
geen vloeistof aan worden toegevoegd.
DE BATTERIJ
VERVANGEN
214) 215) 216) 217) 218) 219)
50) 51) 52)
6)
Aangezien de volgende handeling
ingewikkeld is, raden we u aan contact
op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk.Etiket A fig. 279
Volg de instructies op de accu:
2geen open vlammen en niet roken;
3oogbescherming verplicht;
4uit de buurt van kinderen houden;
5explosieve stoffen;
6dit Instructieboek;
7corrosieve stoffen.
BELANGRIJK
214)Plaats de startinrichting altijd op OFF
voordat er in de motorruimte gehandeld
wordt (zie de betreffende informatie in
paragraaf “De motor starten” in hoofdstuk
“Starten en rijden”).
278T36628
279T28705
184
ONDERHOUD EN ZORG
54)Voorzichtig: een ontbrekende of slecht
vastgedraaide ventieldop kan van invloed
zijn op de grip van de band en
spanningsverlies veroorzaken. Gebruik altijd
ventieldoppen die identiek zijn aan de
originele en zorg ervoor dat ze volledig zijn
vastgedraaid.
55)Op 17”-banden kunnen geen
sneeuwkettingen worden aangebracht.
Vraag daarvoor een speciale uitrusting aan
bij het Fiat Servicenetwerk.
56)Sneeuwkettingen kunnen alleen worden
aangebracht op banden met dezelfde
afmetingen als de originele banden van het
voertuig.
57)Wanneer u sneeuwkettingen wenst te
monteren dan moet u de specifieke
kettingen gebruiken. Wend u tot het Fiat
Servicenetwerk.
58)Beperk uw snelheid wanneer er
sneeuwkettingen gemonteerd zijn;
overschrijd de 50 km/h niet. Vermijd
putdeksels, rijd niet over treden of trottoirs
en rijd geen lange afstanden over wegen
zonder sneeuw, om beschadigingen aan
zowel het voertuig als het wegoppervlak te
voorkomen.RUITENWISSER/
ACHTERRUIT-
WISSER
WISSERBLADEN
BELANGRIJK Controleer de toestand
van de wisserbladen. De duur hangt af
van een goed onderhoud:
reinig de ruitenwissers van zowel de
voorruit als de achterruit regelmatig met
zeepwater;
gebruik de wisserbladen niet als de
voor- en achterruit droog zijn;
maak de wisserbladen los van de
voor- of achterruit als ze lange tijd niet
gebruikt zijn.
59) 60) 61)
Vervang de wisserbladen met
geïntroduceerde startinrichting en
afgezette motor:
breng de wisserarm volledig omlaag;
til de wisserarmen 1 en 2
fig. 284 omhoog;
trek aan de tong 4
fig. 285 (beweging A) en duw het blad
3 omhoog.
Hermontage
Ga in omgekeerde volgorde te werk om
de wisser weer te monteren. Zorg
ervoor dat het blad goed op zijn plaats
vastzit.
Ruitenwisser op openslaande
achterportieren
til de achterruitwisser 5 fig. 286 op;
draai het blad 6 fig. 286 tot u
weerstand voelt;
maak de wisser los door eraan te
trekken (beweging C fig. 286 ).
284T36702
285T25516
188
ONDERHOUD EN ZORG