DASHBOARD
1 – Instelbare luchtventilatie zijkant; 2 – Bedieningshendel buitenverlichting; 3 – Instrumentenpaneel; 4 – Ruitenwisserhendel;
5 – Instelbare luchtventilatie midden; 6 – Knop alarmknipperlichten; 7 – Radio 3”/Radio 7”-systeem (indien aanwezig); 8 – Air Bag
passagier; 9 – Instelbare luchtventilatie midden (passagierszijde); 10 – Klimaatregeling; 11 – Contactslot; 12 – Airbag
bestuurder; 13 – Bedieningsknoppen (TPMS-systeem/DSC-systeem)
102010200-123-555
8
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
DE MOTOR
UITSCHAKELEN
5) 6)
Ga als volgt te werk:
breng het voertuig volledig tot
stilstand;
handgeschakelde
versnellingsbak: plaats de versnelling
in de vrij en activeer de parkeerrem.
Automatische versnellingsbak:
verplaats de selectiehendel naar P en
activeer de parkeerrem.
druk op de drukknop Start om de
motor uit te schakelen. De stand van
het contact is UIT.
BELANGRIJK Controleer voordat u het
voertuig verlaat of de drukknop op UIT
staat.
Noodstop motor
Het aanhouden indrukken van de
drukknop Start of het snel meerdere
malen indrukken terwijl de motor loopt
of er met het voertuig wordt gereden,
zorgt ervoor dat de motor onmiddellijk
uitslaat. Het contact gaat naar ACC.
BELANGRIJK
3)Schakel altijd het contact uit voordat u
de bestuurdersstoel verlaat, stel de
parkeerrem in en zorg ervoor dat de
selectiehendel op P (automatische
versnelling) of in de 1
eversnelling of op R
staat (handmatige versnelling). Het is
gevaarlijk de bestuurdersstoel te verlaten
zonder het contact uit te schakelen, de
parkeerrem in te stellen ent de
selectiehendel op P (automatische
versnelling) of in de 1
eversnelling of op R
te zetten (handmatige versnelling).
Onverwachte beweging van het voertuig
kan optreden en leiden tot een ongeluk.
Bovendien als u van plan bent uw voertuig
te verlaten, zelfs voor een korte periode, is
het belangrijk het contact uit te schakelen.
In een andere stand worden sommige
beveiligingsfuncties van het voertuig
uitgeschakeld en loopt de accu leeg.
4)Radiogolven van de sleutel kunnen effect
hebben op medische apparaten, zoals
pacemakers. Alvorens de sleutel te
gebruiken in de nabijheid van mensen met
dergelijke medische apparaten, vraagt u bij
de fabrikant van het medische apparaat na
of radiogolven van uw sleutel effect zullen
hebben op het apparaat.5)Stop de motor niet terwijl het voertuig
rijdt. Het is gevaarlijk de motor te stoppen
terwijl het voertuig rijdt om enige andere
reden dan een noodgeval. Het stoppen van
de motor terwijl het voertuig rijd resulteert
in een verminderde remkracht door het
verlies van de rembekrachtiging, hetgeen
een ongeluk en ernstig letsel kan
veroorzaken.
6)Neem de sleutel altijd mee als het
voertuig wordt verlaten, om te voorkomen
dat iemand onverhoeds gebruik van de
bedieningselementen maakt. Vergeet niet
de parkeerrem in te schakelen. Laat
kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achter.
14
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
GEAVANCEERD
KEYLESS ENTRY
SYSTEEM
(indien aanwezig)
6)
Met de geavanceerde keyless-functie
kunt u de portieren, de achterklep en
de tankdop vergrendelen/ontgrendelen
of de achterklep openen als u de sleutel
bij u draagt.
BELANGRIJK Radiogolven van de
sleutel kunnen effect hebben op
medische apparaten zoals pacemakers:
alvorens de sleutel te gebruiken in de
nabijheid van mensen met dergelijke
medische apparaten, vraagt u bij de
fabrikant van het medische apparaat na
of radiogolven van uw sleutel effect
zullen hebben op het apparaat.
BELANGRIJK De functies van het
geavanceerde keyless entry systeem
kunnen worden gedeactiveerd om
mogelijke nadelige effecten voor
personen met een pacemaker of ander
medisch apparaat te voorkomen. Als
het systeem wordt uitgeschakeld, kunt
u de motor niet starten door de sleutel
bij u te dragen. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk voor meer
informatie. Als het geavanceerdekeyless entry systeem is uitgeschakeld,
kunt u de motor via de volgende
procedure starten in het geval de
batterij van de sleutel leeg is.
BELANGRIJK Als de sleutel in de
volgende delen wordt achtergelaten en
u het voertuig verlaat, kunnen de
portieren vergrendelen afhankelijk van
de radiogolven, ook als de sleutel in het
voertuig wordt gelaten:
Rondom het instrumentenpaneel.In opbergvakken, zoals in de console.Vlakbij een communicatieapparaat, zoals
een mobiele telefoon.
BELANGRIJK
6)De werking van het herkenningssysteem
is afhankelijk van verschillende factoren,
zoals bijvoorbeeld elke interferentie van
elektromagnetische golven van externe
bronnen (bijv. mobiele telefoons), de
laadtoestand van de batterij in de
elektronische sleutel en de aanwezigheid
van metalen voorwerpen in de buurt van de
sleutel of het voertuig. In die gevallen is het
nog steeds mogelijk de portieren te
ontgrendelen met behulp van de metalen
baard in de elektronische sleutel (zie
beschrijving op de volgende pagina's).
BEVEILIGINGSALARM
VOERTUIG
(indien aanwezig)
STARTONDERBREKINGS-
SYSTEEM
Door het startonderbrekingssysteem
kan de motor alleen worden gestart met
een sleutel die door het systeem wordt
herkend. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als u problemen heeft
met het startonderbrekingssysteem of
de sleutel.
Het systeem activeren: het systeem
wordt geactiveerd als het contact van
AAN naar UIT wordt gezet. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel knippert om de
2 seconden totdat het systeem wordt
gedeactiveerd.
Het systeem deactiveren: het
systeem wordt gedeactiveerd als het
contact op AAN wordt gezet met de
correct geprogrammeerde sleutel. Het
waarschuwingslamp
brandt
ongeveer 3 seconden en schakelt dan
uit.
15
KILOMETERTELLER /
DAGTELLER
U kunt de weergavemodus wijzigen van
kilometerteller in Dagteller A” en in
“Dagteller B”,en terug naar
kilometerteller door schakelaar 1
fig. 52 in te drukken terwijl een van de
modi wordt weergegeven. De gekozen
modus wordt weergegeven.
Trip meter
De dagteller kan de totale afstand van
twee afgelegde afstanden registreren.
Een wordt geregistreerd onder "Trip A"
en de andere onder "Trip B".
“Trip A” kan bijvoorbeeld de afstand
vanaf het vertrekpunt registreren en
“Trip B” de afstand vanaf de laatste
tankbeurt.OPMERKING Alleen de dagtellers
registreren tienden van kilometers
(miles).
Dagteller resetten
De dagteller wordt gewist als de
stroomtoevoer wordt onderbroken
(doorgebrande zekering of
losgekoppelde accu) of als het voertuig
meer dan 9999,9 km (mile) heeft
gereden.
VERLICHTING
INSTRUMENTENPANEEL
Aanpassing lichtintensiteit
De lichtintensiteit van het
instrumentenpaneel en de
dashboardverlichting kan worden
aangepast door knop 1 fig. 53 te
draaien:
de lichtintensiteit vermindertdoor
de knop naar links te draaien. Er is een
pieptoon hoorbaar als de knop naar de
maximale dimstand is gedraaid;
de lichtintensiteit verhoogtdoor
de knop naar rechts te draaien.
Verlichtingsdimmer annuleren
Draai de knop naar rechts totdat u een
pieptoon hoort terwijl het
instrumentenpaneel wordt gedimd met
het contact AAN.
5205020102-121-001
5305020102-121-001
54
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Gebruik deze meter om reisafstanden
bij te houden en brandstofverbruik te
berekenen.
Versies met Radio 7”: als de
gegevens van zuinig brandstofverbruik
worden gereset via de controle voor
zuinig brandstofverbruik, of als Trip A
wordt gerest met de dagteller als de
functie die synchroniseert met de
controle van zuinig brandstofverbruik
terwijl de dagteller is ingeschakeld, dan
resetten de gegeven van zuinig
energieverbruik en Trip A gelijktijdig.
Versies met automatische
versnellingsbak
De schakelindicator schakelt uit als de
volgende werkingen worden uitgevoerd:
het voertuig is gestopt;
de handmatige schakelmodus is
geannuleerd.
Handmatig opschakelen
(versies met automatische
versnellingsbak)
Gebruik de selectiehendel om een
versnelling op of terug te schakelen, tik
de selectiehendel terug + eenmaal.
ONDERHOUDS-
CONTROLE
(indien aanwezig)
Versies met Radio 7”
Ga als volgt te werk:
selecteer het pictogramop het
startscherm om het applicatiescherm
weer te geven;
selecteer “Maintenance” (Onderhoud)
om het onderhoudsscherm weer te
geven;
schakel de tab en selecteer het item
dat u wilt wijzigen: “Scheduled”
(Gepland), “Tire rotation”
(Bandenrotatie), “Oil Change” (Olie
verversen) .
U kunt de instellingen in het
configuratiescherm als volgt
aanpassen:
Gepland
Banden omwisselen
Olie verversen
Voor elke functie zijn de volgende items
aanwezig: “Setting” (Instelling)/“Time
(months)” (Tijd (maanden)/“Distance
(km or mile)” (Afstand (km of
mile)/“Reset”.
Alleen voor “Olie verversen” kunt u
tevens “Olie periode (%)” instellen.
LAMPJES EN
BERICHTEN
BELANGRIJK De melding van het
waarschuwingslampje is een korte
waarschuwing en mag vanwege zijn
beknopte karakter niet worden
beschouwd als volledig en/of een
alternatief voor de informatie die is
opgenomen in het Instructieboek. Het
wordt daarom geadviseerd het
Instructieboek altijd aandachtig te
lezen. Zie de informatie in dit hoofdstuk
in de gevallen dat een storing wordt
gemeld.
BELANGRIJK De melding op het
instrumentenpaneel blijft branden tot de
oorzaak van de storing is verholpen.
Voertuigen met Radio 7”
De details van sommige
waarschuwingen kunnen bekeken
worden op het middelste scherm.
Ga als volgt te werk:
Als het waarschuwingslampje brandt,
selecteert u het pictogram
op het
home-scherm om het applicatiescherm
weer te geven;
SelecteerVoertuigstatusmonitor;
selecteer “Waarschuwing”omde
huidige waarschuwingen weer te
geven;
57
HOOFDWAARSCHUWINGSLAMPJE
Versies zonder Radio 7”
Het waarschuwingslampje blijft branden bij
een storing in het accumanagementsysteem
of bij een storing van de remschakelaar.
Versies met Radio 7”
Het waarschuwingslampje gaat branden als
het systeem een storing heeft. Bedien het
middelste display en controleer de inhoud. Zie
de paragraaf "Voertuigen met Radio 7" in dit
hoofdstuk.Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
68
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampje Wat het betekent Wat te doen
INDICATIELAMPJE STUURBEKRACHTIGING
Dit lampje gaat branden bij een storing in de
elektrische stuurbekrachtiging. Als het lampje
gaat branden, brengt u het voertuig op een
veilige plek tot stilstand. Het stuurwiel mag niet
meer gebruikt worden. Er is geen probleem als
het lampje na bepaalde tijd uitschakelt.
OPMERKING Als het indicatielampje gaat
branden, functioneert de stuurbekrachtiging
niet naar behoren. Als dit optreedt, kan het
stuurwiel nog worden bediend. De werking zal
echter zwaarder aanvoelen dan normaal, of
het stuurwiel gaat trillen als eraan gedraaidwordt.
OPMERKING Als het stuurwiel herhaaldelijk
naar links en rechts wordt getrokken terwijl het
voertuig stil staat of zeer langzaam rijdt, heeft
tot gevolg dat het stuursysteem overschakelt
naar de beschermingsmodus waardoor het
stuurwiel zwaar aanvoelt; dit wijst echter niet
op een probleem. Als dit gebeurt, parkeert u
het voertuig op een veilige plek en wacht u
enkele minuten totdat het systeem terugkeert
naar de normale toestand.Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk
als het lampje blijft branden.
WAARSCHUWINGSLAMPJE
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (indienaanwezig)
Het lampje gaat branden bij een probleem met
de versnellingsbak.
BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje
van de automatische versnellingsbak gaat
branden, heeft de versnellingsbak een
elektrisch probleem. Als u onder deze
omstandigheden blijft doorrijden kunt u de
versnellingsbak beschadigen.Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
BERICHT OP DISPLAY(versies met Radio 7”)
Als er een bericht op het middelste
display wordt weergegeven, treft u de
benodigde maatregelen (op een kalme
manier) in overeenstemming met het
weergegeven bericht.
Als de volgende berichten op het
middelste display worden
weergegeven, kan er sprake zijn van
een storing in een van de systemen van
het voertuig:
Hoge temperatuur
motorkoelvloeistof: wordt
weergegeven als de motorkoelvloeistof
zeer hoog is geworden.
Storing oplaadsysteem: wordt
weergegeven als het laadsysteem een
storing heeft.
Temperatuurwaarschuwing: het
volgende bericht wordt weergegeven
als de temperatuur rond het middelste
display erg hoog is. Het wordt
aanbevolen de temperatuur in de auto
of de temperatuur rond het middelste
display te verlagen door rechtstreeks
zonlicht te vermijden.
Breng het voertuig tot stilstand op een
veilige plek en neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
WAARSCHUWINGSTOON
IS GEACTIVEERD
In de volgende gevallen wordt een
waarschuwingstoon geactiveerd:
Herinnering lampen aan;
Airbag/gordelspansysteem;
Actieve motorklep (indien aanwezig);
Contact niet uitgeschakeld (STOP);
Sleutel uit voertuig verwijderd;
Verzoekschakelaar inoperatief
(versies met geavanceerde keyless
functie);
Sleutel in bagageruimte
achtergelaten (versies met
geavanceerde keyless functie);
Sleutel in voertuig achtergelaten
(versies met geavanceerde keyless
functie);
Snelheidsalarm (indien aanwezig);
Waarschuwingstoon
bandenspanning (indien aanwezig);
Buitentemperatuur (indien aanwezig);
Elektronisch stuurslot;
Snelheidsbeperker (indien aanwezig);
Waarschuwing bij 120 km/u (indien
aanwezig).
BELANGRIJK
62)Manipuleer nooit de airbag/
gordelspansystemen en neem altijd
contact op met het Fiat Servicenetwerk
voor onderhoud en reparaties. Het zelf
onderhouden of manipuleren van de
systemen is gevaarlijk. Een airbag/
gordelspanner kan per ongeluk worden
geactiveerd of kapot gaan en resulteren in
ernstig letsel of overlijden.
63)Bestuur het voertuig niet als het
waarschuwingslampje van de actieve
motorkap brandt of knippert. Het is
gevaarlijk het voertuig te gebruiken terwijl
het waarschuwingslampje van de actieve
motorkap brandt of knippert, aangezien het
actieve motorkapmechanisme dan mogelijk
niet goed functioneert in het geval het
voertuig een voetganger zou raken.
76
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
het TPMS-verklikkerlampje nadat één of
meerdere banden of wielen zijn
vervangen om ervoor te zorgen dat de
vervangen of nieuwe banden en wielen
er niet toe leiden dat het TPMS niet
correct functioneert.
BELANGRIJK Om foutieve aflezingen te
voorkomen, voert het systeem een test
uit alvorens een probleem aan te geven.
Dit heeft als resultaat dat het snel
leeglopen van een band of een
klapband niet meteen wordt
geregistreerd.
Aangezien dit systeem kleine
wijzigingen in de conditie van de
banden detecteert, kan de timing van
de waarschuwing in de volgende
gevallen sneller of langzamer zijn:
het formaat, de fabrikant of het type
banden wijkt af van de specificatie;
het formaat, de fabrikant of het type
van één band wijkt af van de andere
banden, of de mate van bandslijtage
verschilt aanzienlijk onderling;
er wordt gebruik gemaakt van een
runflat-band (indien aanwezig),
spijkerband, winterband of
sneeuwkettingen;
er wordt een reserveband gebruikt
(het TPMS-waarschuwingslampje kan
gaan knipperen en vervolgens blijven
branden);
een band is gerepareerd met de
reparatiekit van de reserveband;
de bandendruk is aanzienlijk hoger
dan de aangeven druk, of de
bandendruk wordt om de een of andere
reden lager, zoals een bij een klapband
tijdens het rijden;
de snelheid van het voertuig is
ongeveer 15 km/u (ook als het voertuig
is gestopt) of de rijperiode is korter dan
5 minuten;
het voertuig rijdt over een zeer zware
weg of een gladde weg met ijsvorming;
veel stuurmanoeuvres en snel gas
geven/remmen wordt herhaald, zoals bij
een agressieve rijstijl op een bochtige
weg;
de belasting van een voertuig rust op
één band, zoals bij zware bagage aan
een kant van het voertuig;
de systeeminitialisatie is niet
uitgevoerd met de aangegeven
bandendruk.
Systeemfoutactivatie
Als het TPMS-waarschuwingslampje
knippert, kan er sprake zijn van een
systeemstoring. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
Een systeemfoutactivatie kan in de
volgende gevallen optreden:
als zich in de buurt van het voertuig
apparatuur bevindt dat gebruikmaakt
van dezelfde radiofrequentie als van de
bandendruksensoren;
als zich in de buurt van het midden
van het dashboard een metalen
apparaat of niet-authentiek
navigatiesysteem bevindt dat de
radiosignalen van de bandendruksensor
naar de ontvangstunit kan blokkeren;
als de volgende apparatuur in het
voertuig wordt gebruikt en
radio-interferentie veroorzaakt in de
ontvangstunit;
een digitaal apparaat zoals een pc;
een stoomomzetter zoals een
DC-AC-omvormer;
bij veel sneeuw of ijs op het voertuig,
met name rond de wielen;
als de batterijen van de
bandendruksensor leeg zijn;
als er een wiel zonder
bandendruksensor wordt gebruikt;
als er banden worden gebruikt die
zijn verstevigd met staaldraad in de
zijwanden;
als er sneeuwkettingen worden
gebruikt.
Banden en wielen
BELANGRIJK Pas bij het inspecteren of
aanpassen van de bandenspanning
geen overmatige kracht toe op het
kerngedeelte van de van de wielunit.
Het kerngedeelte kan beschadigd
raken.
85