50
Ergonomie en comfort
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door
de rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de
auto.
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
Bij dit systeem wordt het airconditioningssysteem
automatisch ingeschakeld en worden de
temperatuur, luchtstroom en luchtverdeling in het
interieur automatisch geregeld.
Om dit systeem in te stellen, gebruikt u de
centraal geplaatste bedieningselementen of
drukt u op de toets in het menu Airconditioning
van het touchscreen om de pagina met
bedieningselementen weer te geven.
Centraal geplaatste bedieningselementen
Touchscreen
1. Regeling temperatuur links
Airconditioning aan/uit (centrale
bedieningselementen)
2. Regeling temperatuur rechts
Maximale airconditioning (centrale
bedieningselementen)
3. Regeling luchtopbrengst
Automatisch comfortprogramma (centrale
bedieningselementen)
4. Recirculatie van interieurlucht
5. Automatisch programma Zicht
6. Achterruitverwarming 7.
Toegang tot het menu Airconditioning
8. Regeling luchtverdeling
9. Airconditioning aan/uit
10. Automatisch comfortprogramma
11 . Centrale regeling / gescheiden regeling
12. Toegang tot de secundaire pagina
13. Voorverwarming/voorkoeling airco
(afhankelijk van de uitvoering)
14. Selecteren van instellingen voor het
automatische comfortprogramma
(Langzaam/Normaal/Snel).
Dit systeem werkt bij draaiende motor maar
toegang tot de aanjager en bedieningsfuncties
blijft mogelijk bij ingeschakeld contact.
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
►
Draai aan knop 1
of 2 of druk op een van de
toetsen 1 of 2 op het touchscreen om de waarde
te verhogen (rood) of verlagen (blauw).
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3°C te
laten bedragen.
Automatisch comfortprogramma
Deze automatisch stand zorgt voor optimale
regeling van de temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur, op basis van het
geselecteerde comfortniveau.
► Druk op draaiknop 3 van de centrale
bedieningselementen of op toets 10 op het
touchscreen om de automatische stand van het
airconditioningssysteem in of uit te schakelen.
Het lampje in de toets gaat branden als het
airconditioningssysteem automatisch werkt.
U kunt de intensiteit van het automatische
comfortprogramma wijzigen door met de toets
OPTIES een van de beschikbare instellingen te
kiezen:
– Soft: voor een aangename en stille werking
door de luchtopbrengst te beperken.
– Normal: voor het beste compromis tussen een
comfortabele temperatuur en een stille werking
(standaardinstelling).
– Fast: voor een stevige en doeltreffende
luchttoevoer.
Om de huidige instelling te wijzigen (aangegeven
door het desbetreffende lampje) drukt u
meerdere keren op toets 14 tot de gewenste
instelling wordt weergegeven.
Gebruik de instellingen " Normal" en "Fast" om
het comfort te waarborgen van de passagiers
achterin.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Maar
238
Trefwoordenregister
Opschakelindicator 102–103
Overzicht motoren ~ Motorenoverzicht
196
Overzicht van het verbruik
27
Overzicht zekeringen ~
Zekeringentabel
183, 186
P
Park Assist 141
Parkeerhulp achter
135
Parkeerhulp achter met grafische
weergave en geluidssignalen
135
Parkeerhulpsystemen (algemene
adviezen)
107
Parkeerhulp vóór
135
Parkeerhulp zijkant
136
Parkeerlichten
61–62, 62, 181–182
Persoonlijke instellingen
9
Plafonniers
58–59
Portieren
35
Portieren sluiten
31–32, 35
Post Collision Safety Brake
73
Profielen
229
Programmeerbare verwarming
27, 54
Proximity Keyless Entry and Start
30
Pyrotechnische gordelspanners
76
R
Radar (waarschuwingen) 108
Radio
200–202, 223
Radiozender 200–201, 223–224
RDS
201, 223
Recuperatief remmen (vertragen door
remmen op de motor)
100–101
Regeling luchtopbrengst ~ Aanjager,
regeling
51–52
Regeling luchtverdeling ~
Luchtverdeling
51–52
Regelmatige controles ~ Controles
166–167
Regelmatig onderhoud
108, 166, 168
Regeneratie roetfilter
167
Reinigen (adviezen)
148, 171
Rembekrachtigingsysteem
72–73
Remblokken
167
Remlichten
182
Remmen
167
Remmen
101
Remschijven
167
Remvloeistof
165
Reservewiel
167, 173–174, 177
Reservoir ruitensproeiers ~
Ruitensproeierreservoir
166
Resetten
bandenspanningscontrolesysteem
106
Resetten van het traject
23
Richtingaanwijzers
61, 61–62, 181, 181–182
Rijadviezen
7, 88–89
Rijden
88–89
Rijhulpcamera (waarschuwingen)
108
Rijhulpsystemen (algemene adviezen)
107
Rijstanden
101
Rijstrookcontrolesystemen
72
Rijverlichting
60, 63Roetfilter 167
Ruitensproeiers
66
Ruitensproeiers vóór
66
Ruitenwisserbladen (vervangen)
67–68
Ruitenwisserbladen vervangen
67–68
Ruitenwissers
65
Ruitenwisserschakelaar
65–66
Ruitenwissers vóór
66
S
Schakelaar 90–91
Schakelaars stoelverwarming ~
Stoelverwarming, schakelaars
44
Schuif-/kanteldak
39–40
SCR (Selective Catalytic Reduction)
20, 168
SCR-systeem
20, 168
Selectiehendel
97, 99–100
Selectiehendel (elektrische auto)
100
Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak ~ Schakelen elektronisch
bediende versnellingsbak
97
Sensoren (waarschuwingen)
108
Serienummer auto
197
Set voor tijdelijke bandenreparatie ~
Bandreparatieset
173–176
Sfeerverlichting
58
Signalering onoplettendheid
134
Slepen
190–192
Slepen van de auto
190–191
Slepen van een auto
190, 192
Sleutel
28, 30, 33–34