65
Verlichting en zicht
4Zonder automatische
ruitenwissers
Met automatische
ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel omhoog of omlaag in de gewenste stand.Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)Wissen op normale snelheid (matige
regenval)
Intervalwissen (wissnelheid afhankelijk van de rijsnelheid)Uit
Eén keer wissen (duw de hendel even
omlaag).
of
Automatisch.
Zie de desbetreffende rubriek.
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.De ruitensproeiers treden in werking en na
enige tijd worden ook de ruitenwissers voor een
bepaalde duur ingeschakeld.
De hoogte van de voorste ruitensproeiers
kan worden afgesteld. U kunt de
fabrieksinstelling aanpassen door een naald
in elke sproeier te steken en deze te richten.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof
leeg is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op
de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk
kunnen afnemen. Gebruik tijdens de winter
producten die geschikt zijn voor zeer lage
temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter
► Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te
zetten.
Uit
Interval
Sproeien en wissen
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard ingeschakeld.
Zonder audiosysteem
► In het menu "COMFORT" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " RW A A UIT". (automatisch wissen
in achteruit).
Met audiosysteem
Open het menu "Persoonlijke instelling
- configuratie " en activeer/deactiveer
"Ruitenw. aan bij achteruit ".
67
Verlichting en zicht
4Pak de ruitenwisserarmen niet vast op de
plek van de ruitensproeiers.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans
op onherstelbare vervorming.
Laat de ruitenwisserarmen niet los tijdens het
omhoog zetten - Kans op beschadiging van
de voorruit!
► Reinig de voorruit met behulp van een reinigingsmiddel voor autoruiten.
Gebruik geen waterafstotende producten
van het type "Rain X".
► Maak het versleten wisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.► Herhaal de procedure voor het andere ruitenwisserblad.► Begin met het ruitenwisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt, houd nogmaals elke arm
vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser
voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen
ruitenwisserblad achter
► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.► Reinig de achterruit met reinigingsmiddel voor autoruiten.► Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.
► Houd nogmaals de arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de
achterruit.
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO worden de ruitenwissers
vóór automatisch ingeschakeld als neerslag
wordt gedetecteerd. Als het regent, wordt de
wissnelheid automatisch aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
De neerslag wordt gedetecteerd door een
regen-/lichtsensor die zich in het midden aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, achter de
binnenspiegel.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers
uit en zet het contact af als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Inschakelen
► Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.
Afhankelijk van de uitvoering verschijnt dit verklikkerlampje in het display of gaat het
branden op het instrumentenpaneel en er
verschijnt een melding.
Afzetten
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of zet de hendel in een andere stand ( Int., 1 of 2).Afhankelijk van de uitvoering verdwijnt dit verklikkerlampje van het display of gaat
uit op het instrumentenpaneel en er verschijnt
een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1
minuut is afgezet, moet u de
automatische ruitenwissers opnieuw activeren
door de hendel één keer omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
77
Veiligheid
5Waarschuwingen
losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
A.Waarschuwingslampje veiligheidsgordels
voor en/of achter losgemaakt/niet
vastgemaakt
1.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet
is bevestigd of wordt losgemaakt en het
contact wordt ingeschakeld, dan gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels
op het instrumentenpaneel branden en
het bijbehorende waarschuwingslampje
(1 tot en met 5) gaat rood branden op het
display met waarschuwingslampjes voor
de veiligheidsgordels en de airbag van de
voorpassagier.
Als een veiligheidsgordel achter niet is vastgemaakt, gaat het betreffende
waarschuwingslampje ( 3 t/m 5) ongeveer 30
seconden branden.
Vanaf een snelheid van ongeveer 20
km/ en gedurende 2 minuten gaat elk
waarschuwingslampje van een zitplaats met
een inzittende erop die de veiligheidsgordel
niet heeft bevestigd knipperen en klinkt er een
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft blijft
het betreffende waarschuwingslampje branden
totdat de bestuurder, voorpassagier en/of
achterpassagier de gordel vastmaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak, ongeacht de reistijd en de plaats waar
u in de auto zit, altijd de veiligheidsgordel
vast.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
– dient deze zo strak mogelijk om het lichaam te worden gedragen;– moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt;
– mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen;– mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen;– mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
97
Rijden
6► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
► Selecteer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en trap
vervolgens het rempedaal stevig in.
► Druk op de toets "START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten van
de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt
herkend of zich niet meer in de detectiezone
bevindt, verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel wanneer een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te
zetten.
► Houd, om het afzetten van de motor te bevestigen, de toets "START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt. Als de elektronische sleutel niet werkt, neem
dan contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
De motor kan uitsluitend in noodgevallen worden
afgezet (zelfs tijdens het rijden).
► Houd de toets "START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt.
In dit geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Parkeerrem
Vrijzetten
► Trek de hendel van de parkeerrem licht
omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de
hendel geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje en het waarschuwingslampje STOP gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display, is de parkeerrem
nog (iets) aangetrokken.
Aantrekken
► Trek de hendel van de parkeerrem aan om de auto op zijn plaats te houden.
Blokkeer bij het parkeren van de auto op
een helling de voorwielen door deze in
de richting van het trottoir te sturen, trek de
parkeerrem aan, schakel een versnelling in
en zet het contact uit.
Als er een aanhangwagen achter uw auto is gekoppeld, uw auto op een steile
helling wordt geparkeerd of uw auto zwaar is
beladen, dan moet u de voorwielen bij het
parkeren naar het trottoir sturen en een
versnelling inschakelen (handgeschakelde
101
Rijden
6► Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling op te schakelen.► Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling kan
alleen als de rijsnelheid en het motortoerental dit
toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op
de automatische modus.
D verdwijnt en op het instrumentenpaneel
worden de achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen weergegeven.
Bij een te laag of te hoog toerental knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden
waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven.
Er kan elk moment van stand D naar stand M
worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
transmissie automatisch stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw werken niet
bij handmatig schakelen.
Dit symbool verschijnt als een versnelling
niet goed is ingeschakeld (de
selectiehendel bevindt zich tussen twee standen
in).
De auto afzetten
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N zetten om de
transmissie in de neutraalstand te zetten.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de
auto stil te zetten.
Als de keuzehendel niet in stand P staat,
klinkt er bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer 45
seconden een geluidssignaal en verschijnt er
een melding op het display.
► Zet de selectiehendel weer in stand P; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Storing
Wanneer het contact is ingeschakeld en er zich een storing voordoet, gaat dit
waarschuwingslampje branden en wordt er een
melding weergegeven.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft ingeschakeld. Tijdens het schakelen van P
naar R en van N naar R is het mogelijk dat u
een behoorlijke schok voelt (deze heeft geen
gevolgen voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
De transmissie kan beschadigd raken:– Wanneer het gaspedaal en de rempedalen tegelijkertijd worden ingetrapt.– Wanneer er een probleem met de accu is waardoor de selectiehendel vanuit stand P
naar een andere stand wordt geforceerd.
Het aanduwen van de auto om de motor
te starten is bij een auto met een
automatische transmissie niet toegestaan.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van de auto kan het systeem u
adviseren één of meerdere versnellingen op te
schakelen.
U bent niet verplicht om schakeladviezen op te
volgen. De keuze van de optimale versnelling
hangt namelijk altijd af van de situatie op de
weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De
bestuurder blijft altijd zelf verantwoordelijk voor
het al dan niet opvolgen van een schakeladvies
van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl in combinatie met het nummer van de
geadviseerde versnelling op het
instrumentenpaneel weergegeven.
107
Rijden
6De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze
in werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord
door omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld
luidruchtige voertuigen en machines (zoals
vrachtwagens of drilboren), door de ophoping
van sneeuw of dode bladeren op de weg of bij
beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren
mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld: de
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet
meer gedetecteerd als ze zich in de dode
hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoud
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 cm van de sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
bediening van de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
– Controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph
of km/h), overeenkomt met de in het land
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande
auto de door het instrumentenpaneel
gebruikte eenheid van snelheid zodat deze
overeenkomt met de ter plaatse geldende
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van
de weg hoeft af te wenden.
Informatie die tijdens
gebruik wordt weergegeven
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A. De rijsnelheid.
B. De informatie van de
snelheidsregelaar/-begrenzer.
C. Als uw auto met deze systemen is uitgerust:
waarschuwingen van het automatische
noodremsysteem en aanwijzingen van het
navigatiesysteem.
D. Als uw auto met dit systeem is uitgerust:
informatie van de snelheidsbegrenzer.
108
Rijden
Zie hoofdstuk Audio en telematica voor
meer informatie over navigatie.
Schakelaar
1.Aan.
2. Uit (lang indrukken).
3. Lichtsterkte aanpassen.
4. Weergavehoogte aanpassen.
Inschakelen / uitschakelen
► Druk bij draaiende motor op de knop 1 om
het systeem in te schakelen en het scherm uit te
klappen.
► Houd de knop 2 ingedrukt om het systeem uit
te schakelen en het scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van
het head-up display blijft behouden als de motor
opnieuw wordt gestart.
Hoogteverstelling
► Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de knoppen 4:• omhoog om het display hoger af te stellen,• omlaag om het display lager af te stellen.
Helderheid instellen
► Stel bij een draaiende motor de helderheid van het informatiedisplay in met toets 3:• "zon" om de lichtsterkte te verhogen,• "maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer,
...) kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van
de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microvezeldoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de anti-
reflecterende laag beschadigd raakt.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en
de instellingen worden opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Snelheden opslaan
Met behulp van deze functie kunt u snelheden
opslaan die u vervolgens kunt gebruiken
voor de configuratie van de twee functies
snelheidsbegrenzer (maximumsnelheid) en
snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt voor beide functies zes snelheden
opslaan in het geheugen van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Snelheden opslaan
Deze functie is toegankelijk via het menu Rijverlichting / Auto van het
touchscreen.
► Selecteer het tabblad "Snelkoppelingen ".► Selecteer de functie "Instelling snelheid ".
► Selecteer het tabblad "Begrenzer " of
"Regelaar " van de voorziening waarvoor u
nieuwe snelheidsinstellingen wilt opslaan.
► Selecteer de ingestelde snelheid die u wilt wijzigen.
11 0
Rijden
Het verkeersbordherkenningssysteem is
een hulpsysteem; het geeft niet altijd de
juiste snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Het systeem is ontworpen voor het detecteren
van borden die voldoen aan de regels van het
Verdrag van Wenen voor verkeersborden.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet
weergegeven.
De snelheidslimiet op het instrumentenpaneel
wordt bijgewerkt als u een snelheidslimietbord
voor auto's (lichte voertuigen) passeert.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Head-up display
1.Weergave van de snelheidslimiet
Weergave van de snelheid
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.
De bestuurder kan de ingestelde snelheid van
de auto aanpassen op basis van de door het
systeem geleverde informatie.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Zonder audiosysteem
► In het menu "RIJHULP" op het
display van het instrumentenpaneel,
inschakelen/uitschakelen " ADVIESSNELH".
(snelheidslimietherkenning).
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu "Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Snelheidsadviezen".
Met touchscreen
► Selecteer in het Rijverlichting / Auto
menu het tabblad" Overige instellingen "
en dan "Beveiliging " en activeer/deactiveer
"Weergave van de adviessnelheid.".
Informatiedisplay
Bij een instrumentenpaneel met lcd-tekstdisplay
wordt informatie over herkenning van de
snelheidslimiet na de informatie van de
boordcomputer weergegeven.
De informatie weergeven:
► Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserhendel.
► Of druk op de knop op het stuurwiel
(afhankelijk van de uitvoering).
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten, met name als het om de
volgende gevallen gaat:
– slecht weer (regen, sneeuw),– luchtvervuiling,– het trekken van een aanhanger,– rijden met een noodreservewiel of sneeuwkettingen,– rijden met een band die met een bandenreparatieset is gerepareerd,– beginnende bestuurders.Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd en in de
volgende situaties: