103
Rijden
6Met/zonder audiosysteem
► Druk op de toets.Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt
de gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat
het oranje controlelampje branden; als de motor
door de functie was gestopt, wordt deze direct
gestart.
Met de toets van het touchscreen
Deze functie kan via het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen
worden ingesteld.
Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt
de gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld en de
motor door de functie was gestopt, wordt deze
direct gestart.
Bijbehorend controlelampje
Functie geactiveerd.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
zijn vastgemaakt.– Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.– De temperatuur van de motor moet binnen het nominale werkingsbereik liggen.– De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C liggen.
De motor in stand-by (STOP-modus)
zetten
De stand-bystand van de motor wordt
automatisch ingeschakeld als de bestuurder
aangeeft dat hij gaat stoppen.
– Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: met de versnellingshendel
in de neutraalstand en het koppelingspedaal
losgelaten.
– Bij een auto met een automatische
transmissie : als u met de versnellingshendel
in stand D of M het rempedaal intrapt totdat
de auto stopt of met de versnellingshendel in
stand N terwijl de auto stilstaat.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-
bymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer
wanneer u het contact inschakelt, wordt de
tijdteller weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
– Steile helling (omhoog of omlaag).– De auto heeft sinds de laatste start (met de sleutel of de toets "START/STOP") niet harder dan 10 km/h gereden.– Als de motor moet draaien om het interieur op een aangename temperatuur te houden.– De ontwaseming is ingeschakeld.– De remassistentie wordt gebruikt.
105
Rijden
6De voorgeschreven bandenspanning
voor de auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de identificatie van de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10 km met een lagere snelheid gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet te worden gereset
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd
of verwijderd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering, een melding.
► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
► Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
► Controleer als u een compressor in de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld.
► Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.► Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer als u een of meerdere banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meerdere wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier
banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto en de
waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem moet worden gereset met het
contact ingeschakeld en een stilstaande auto:
– Via het configuratiemenu van de auto bij auto's met touchscreen.– Met de toets op het dashboard voor auto's zonder een touchscreen.
Met/zonder audiosysteem
► Houd deze toets ingedrukt.Het resetten wordt bevestigd door een hoog
geluidssignaal.
Een lage geluidstoon geeft aan dat het resetten
niet is uitgevoerd.
Met touchscreen
► Selecteer in het menu Rijverlichting /
Auto het tabblad "Snelkoppelingen " en
108
Rijden
Zie hoofdstuk Audio en telematica voor
meer informatie over navigatie.
Schakelaar
1.Aan.
2. Uit (lang indrukken).
3. Lichtsterkte aanpassen.
4. Weergavehoogte aanpassen.
Inschakelen / uitschakelen
► Druk bij draaiende motor op de knop 1 om
het systeem in te schakelen en het scherm uit te
klappen.
► Houd de knop 2 ingedrukt om het systeem uit
te schakelen en het scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van
het head-up display blijft behouden als de motor
opnieuw wordt gestart.
Hoogteverstelling
► Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de knoppen 4:• omhoog om het display hoger af te stellen,• omlaag om het display lager af te stellen.
Helderheid instellen
► Stel bij een draaiende motor de helderheid van het informatiedisplay in met toets 3:• "zon" om de lichtsterkte te verhogen,• "maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer,
...) kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van
de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microvezeldoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de anti-
reflecterende laag beschadigd raakt.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en
de instellingen worden opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Snelheden opslaan
Met behulp van deze functie kunt u snelheden
opslaan die u vervolgens kunt gebruiken
voor de configuratie van de twee functies
snelheidsbegrenzer (maximumsnelheid) en
snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt voor beide functies zes snelheden
opslaan in het geheugen van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Snelheden opslaan
Deze functie is toegankelijk via het menu Rijverlichting / Auto van het
touchscreen.
► Selecteer het tabblad "Snelkoppelingen ".► Selecteer de functie "Instelling snelheid ".
► Selecteer het tabblad "Begrenzer " of
"Regelaar " van de voorziening waarvoor u
nieuwe snelheidsinstellingen wilt opslaan.
► Selecteer de ingestelde snelheid die u wilt wijzigen.
11 0
Rijden
Het verkeersbordherkenningssysteem is
een hulpsysteem; het geeft niet altijd de
juiste snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Het systeem is ontworpen voor het detecteren
van borden die voldoen aan de regels van het
Verdrag van Wenen voor verkeersborden.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet
weergegeven.
De snelheidslimiet op het instrumentenpaneel
wordt bijgewerkt als u een snelheidslimietbord
voor auto's (lichte voertuigen) passeert.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Head-up display
1.Weergave van de snelheidslimiet
Weergave van de snelheid
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.
De bestuurder kan de ingestelde snelheid van
de auto aanpassen op basis van de door het
systeem geleverde informatie.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Zonder audiosysteem
► In het menu "RIJHULP" op het
display van het instrumentenpaneel,
inschakelen/uitschakelen " ADVIESSNELH".
(snelheidslimietherkenning).
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu "Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Snelheidsadviezen".
Met touchscreen
► Selecteer in het Rijverlichting / Auto
menu het tabblad" Overige instellingen "
en dan "Beveiliging " en activeer/deactiveer
"Weergave van de adviessnelheid.".
Informatiedisplay
Bij een instrumentenpaneel met lcd-tekstdisplay
wordt informatie over herkenning van de
snelheidslimiet na de informatie van de
boordcomputer weergegeven.
De informatie weergeven:
► Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserhendel.
► Of druk op de knop op het stuurwiel
(afhankelijk van de uitvoering).
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten, met name als het om de
volgende gevallen gaat:
– slecht weer (regen, sneeuw),– luchtvervuiling,– het trekken van een aanhanger,– rijden met een noodreservewiel of sneeuwkettingen,– rijden met een band die met een bandenreparatieset is gerepareerd,– beginnende bestuurders.Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd en in de
volgende situaties:
11 7
Rijden
6Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Active Safety Brake met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:– waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger.
– vermindert de snelheid van de auto om een aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de
aanrijding te beperken.
Dit systeem heeft drie functies:
– Distance Alert.– Intelligente noodremassistentie.– Active Safety Brake (automatisch noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan
de voorruit.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem moet de bestuurder waakzaam
blijven.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit
voorbereid op een automatische remactie. Er
kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en
mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Het systeem kan worden uit- of ingeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Het uitschakelen van het systeem wordt gesignaleerd door het branden van dit
verklikkerlampje, in combinatie met de weergave
van een melding.
Zonder audiosysteem
► In het menu "RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WS AANRIJDING". (automatisch
noodremsysteem).
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu
"Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Autom. noodremfunctie ".
Met touchscreen
► Selecteer in het Rijverlichting / Auto
menu het tabblad" Overige instellingen "
en dan "Beveiliging " en activeer/deactiveer
"Autom. noodremassistentie".
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
ESC-systeem werkt goed.
ASR-systeem ingeschakeld.
11 8
Rijden
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle
passagiers.
Gestabiliseerde snelheid op een weg zonder
bochten.
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
– Trekken van een aanhanger.– Bij lange voorwerpen op dakdragers.– Bij gemonteerde sneeuwkettingen.– Voordat de auto met draaiende motor in een automatische wasstraat wordt gewassen.– Voordat de auto op een rollenbank in een werkplaats wordt getest.– Als de auto met draaiende motor wordt gesleept.– Als het noodreservewiel is gemonteerd (afhankelijk van de uitvoering).– Als de remlichten niet werken.– Na een klap op de voorruit ter hoogte van de detectiecamera.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op het verkeerde moment
worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over de
auto behouden zodat u op elk moment kunt
ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Distance Alert
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een
risico van een aanrijding met een voorligger of
met een voetganger op de rijstrook.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem
gedetecteerde risico op een aanrijding
en de door de bestuurder geselecteerde
waarschuwingsdrempel, kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en
weergegeven op het instrumentenpaneel of op
het Head-up display.
Het systeem houdt rekening met de dynamiek
van de auto, de rijsnelheid en ie van de
voorligger, de weersomstandigheden en
het rijden van de auto zelf (bediening van
de pedalen, het stuurwiel, enz.) om de
waarschuwing op het beste moment te geven.
Niveau 1 (oranje): waarschuwing alleen
door middel van visuele signalen die
aangeeft dat de afstand tot de voorligger zeer
klein is.
De melding " Voertuig dichtbij " wordt
weergegeven.
Niveau 2 (rood): waarschuwing door
middel van visuele signalen en
geluidssignalen die aangeeft dat een aanrijding
dreigt.
De melding "Remmen!" wordt weergegeven.
Niveau 3: in sommige gevallen kan een voelbare
waarschuwing in de vorm van zeer licht remmen
worden gegeven, wat het risico op een aanrijding
bevestigt.
Als uw auto een voorligger te snel nadert, wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval wordt
waarschuwingsniveau 2 direct weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt
nooit weergegeven voor een stilstaand
obstakel of wanneer de activeringsstand
"Dichtb." is geselecteerd.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico
van een aanrijding waarschuwt.
► Kies een van de drie mogelijke drempelwaarden:– "Ve r ".
– “Normaal".– “Dichtb.".
De drempelwaarde die als laatste is
geselecteerd, wordt opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
Zonder audiosysteem
► In het menu "RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen "WS AANRIJDING". (automatisch
noodremsysteem).
► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu "Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Autom. noodremfunctie ".
► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.
Met touchscreen
► Selecteer in het menu Rijverlichting /
Auto het tabblad "Overige instellingen ",
vervolgens " Beveiliging" en activeer/deactiveer
"Kans op aanrijding en aut. remmen ".
► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.► Druk op "Bevestigen" om de wijziging op te
slaan.
Intelligente
noodremassistentie
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult
deze functie de remkracht aan voor zover dit
binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.
Deze ondersteuning wordt alleen geleverd als de
bestuurder zelf het rempedaal intrapt.
11 9
Rijden
6uitschakelen "WS AANRIJDING". (automatisch
noodremsysteem).
► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu "Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Autom. noodremfunctie ".
► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.
Met touchscreen
► Selecteer in het menu Rijverlichting /
Auto het tabblad "Overige instellingen ",
vervolgens " Beveiliging" en activeer/deactiveer
"Kans op aanrijding en aut. remmen ".
► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.► Druk op "Bevestigen" om de wijziging op te
slaan.
Intelligente
noodremassistentie
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult
deze functie de remkracht aan voor zover dit
binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.
Deze ondersteuning wordt alleen geleverd als de
bestuurder zelf het rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie wordt ook wel het automatische
noodremsysteem genoemd en het treedt
in werking wanneer de bestuurder na de
waarschuwingen niet snel genoeg reageert en
niet remt.
De functie is bedoeld om de snelheid van
de aanrijding te beperken of de aanrijding te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
– De rijsnelheid is niet hoger dan 60 km/h wanneer een voetganger wordt gedetecteerd.
– De rijsnelheid is niet hoger dan 80 km/h wanneer een stilstaand voertuig wordt
gedetecteerd.
– De rijsnelheid ligt tussen 10 en 85 km/h wanneer een bewegend voertuig wordt
gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert (gedurende ongeveer 10 seconden) zodra
de functie reageert op het remmen van de auto.
Bij een auto met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door
het automatische noodremsysteem tot stilstand
is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u
dit wilt voorkomen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de
auto door het automatische noodremsysteem tot
stilstand wordt gebracht.
De bestuurder kan op elk gewenst
moment de controle over de auto weer
overnemen door een ferme stuurbeweging te
maken en/of het gaspedaal snel in te trappen.
Als de functie in werking is, kunnen er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2
seconden geactiveerd.
120
Rijden
Storing
Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door een permanent
brandend lampje, in combinatie met een melding
en een geluidssignaal.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Afhankelijk van de uitvoering omvat de functie
alleen het systeem "Coffee Break Alert" of ook
het systeem "Driver Attention Warning”.
Deze systemen zijn absoluut niet
bedoeld om de bestuurder wakker te
houden of te voorkomen dat de bestuurder
achter het stuur in slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten
als hij/zij vermoeid is.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Zonder audiosysteem
► In het menu "RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WAARSCH BEST ".
(vermoeidheidsherkeningssysteem).
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu "Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Detectie verslapping aandacht".
Met touchscreen
► Selecteer in het Rijverlichting / Auto
menu het tabblad" Overige instellingen "
en dan "Beveiliging " en activeer/deactiveer
"Detectie verslapping aandacht".
Coffee Break Alert
Het systeem geeft een waarschuwing
zodra het detecteert dat de bestuurder
langer dan twee uur heeft gereden met een
snelheid van meer dan 65 km/h zonder dat deze een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die
de bestuurder adviseert een pauze te nemen, en
een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de auto
wordt stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
– De auto staat langer dan 15 minuten stil met draaiende motor.
– Het contact is enkele minuten afgezet geweest.– De veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h, gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra de
snelheid hoger is dan 65 km/h.
Driver Attention Warning
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Coffee Break Alert" gecombineerd met het
systeem "Driver Attention Warning”.
Met behulp van een boven aan de voorruit geplaatste camera beoordeelt het
systeem de waakzaamheid, vermoeidheid of
afleidingen van de bestuurder door afwijkingen in
de koers van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen (snelheden hoger dan 65 km/h).In eerste instantie wordt de bestuurder
gewaarschuwd door de melding “ Voorzichtig!”,
samen met een geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen heeft
gegeven, geeft het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding " Doorrijden
gevaarlijk: Las een rustpauze in!", en wordt
het geluidssignaal harder.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat
er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
– wegmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.);
– geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van wegmarkeringen);– smalle of bochtige weg.