208
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden de rui-
tenwissers en -sproeiers in werking.
(Na enkele slagen volgt een pauze en
maken de wissers nog een slag om de laat-
ste druppels te verwijderen. Als de auto rijdt,
wordt de wisslag om de laatste druppels te
verwijderen niet gemaakt.)
9*Werking camerasproeier
achter
Door op de hendel te drukken treedt de
camerasproeier achter in werking en worden
de camera achter en de camera voor de
digitale binnenspiegel gereinigd.
*: Auto's met digitale binnenspiegel
■De ruitenwissers en ruitensproeiers
kunnen worden bediend als
Het contact staat AAN.
■Effecten van de rijsnelheid op de ruiten-
wisserwerking
De rijsnelheid is v an invloed op de laatste
vertraagde slag van de wissers om ook de
laatste druppels te verwijderen, ook al staan
de ruitenwissers niet in de stand AUTO.
In de stand voor de lage snelheid schakelt de
ruitenwisser alleen over van lage snelheid
naar interval als de auto stilstaat.
(Maar als de gevoeligheid van de sensor
wordt aangepast tot het hoogste niveau, kan
de stand niet worden veranderd.)
■Regensensor
●De regensensor registreert de hoeveelheid
neerslag.
De auto is voorzien van een optische sen-
sor. Deze werkt mogelijk niet goed als zon-
licht van de opkomende of ondergaande
zon af en toe op de voorruit valt of als er
insecten o.i.d. op de voorruit zitten.
●Als de ruitenwisser in de AUTO-modus
wordt gezet terwijl het contact AAN staat,
maken de ruitenwissers één wisslag om
aan te geven dat de AUTO-modus is inge-
schakeld.
●Als de temperatuur van de regensensor
85°C of hoger is, of -15°C of lager, werkt
de automatische functie mogelijk niet. Zet
de ruitenwisserschakelaar in dat geval in
een andere modus dan AUTO.
■Als er geen vloeistof uit de ruitensproei-
ers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het
reservoir aanwezig is en controleer als dat
het geval is of de sproeierkoppen niet ver-
stopt zijn.
■Functie aan het openen van het voor-
portier gekoppeld onderbreken van de
ruitenwissers voor
Als, terwijl de auto stilstaat en de selectie-
hendel in stand P staat, een voorportier wordt
geopend wanneer is geselecteerd en de
ruitenwissers voor werken, wordt de werking
van de ruitenwissers voor onderbroken om te
voorkomen dat iemand in de buurt van de
auto natgespetterd wordt. Als het voorportier
wordt gesloten, wordt de werking van de rui-
tenwissers hervat.
■Bij het uitzetten van het brandstofcel-
systeem in een noodgeval tijdens het
rijden
Als de ruitenwissers voor werken wanneer
het brandstofcelsysteem wordt uitgezet, zul-
len ze op hoge snelheid werken. Zodra de
auto stilstaat, wordt de werking weer normaal
als het contact AAN wordt gezet, of stopt de
werking als het bestuurdersportier wordt
geopend.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 208 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
258
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Bedieningstoetsen instrumentenpa-
neel
In-/uitschakelen van de Blind Spot Monitor.
Indicatoren in buitenspiegel
Wanneer een auto wordt gesignaleerd in de
dode hoek van de buitenspiegels of van ach-
teren snel de dode hoek nadert, gaat de
indicator in de buitenspiegel aan die zijde
branden. Als de richtingaanwijzerschake-
laar wordt bediend in de richting van de zijde
waar een auto wordt gesignaleerd, gaat de
indicator in de buitenspiegel knipperen.
■Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de buitenspie-
gels bij fel zonlicht niet goed te zien.
■Wanneer “BSM Unavailable See
Owner’s Manual” (BSM niet beschik-
baar, zie handleiding) wordt weergege-
ven op het multi-informatiedisplay
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, modder, enz. rond
de sensoren in de achterbumper. ( →Blz. 259)
Na het verwijderen van het ijs, de sneeuw, de
modder, enz. van de achterbumper moet het
systeem weer normaal gaan werken. Ook
werken de sensoren mogelijk niet normaal bij
extreem warm of koud weer.
■Wanneer “Blind Spot Monitor Malfunc-
tion Visit Your Dealer” (Storing in Blind
Spot Monitor. Ga naar uw dealer) op het
multi-informatiedisplay wordt weerge-
geven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of de
sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de auto
nakijken door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast
aan de persoonlijke voorkeur. ( →Blz. 474)
■Ve r k l a r i n g
→ Blz. 561
Systeemonderdelen
A
B
WAARSCHUWING
■Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Blind Spot Monitor-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker- en
rechterzijde van de achterbumper. Houd u
aan het volgende om ervoor te zorgen dat
de Blind Spot Monitor goed werkt.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 258 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
277
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
●Wanneer een gesignaleerde naderende
auto een bocht maakt
●Als er zich ronddraaiende objecten, zoals
een ventilator van een airco-unit, in de
buurt van de auto bevinden
●Als er water op de achterbumper spat of
gespoten wordt, bijvoorbeeld van een
sproeier
●In geval van bewegende objecten (vlag-
gen, uitlaatgassen, grote regendruppels of
sneeuwvlokken, plassen op het wegdek,
enz.)
●Wanneer de afstand tussen uw auto en
een vangrail, muur, enz. die het detectie-
gebied binnenkomt kort is
●Roosters en goten
●Wanneer een sensor of de omgeving van
een sensor zeer heet of koud is
●Als de wielophanging is gewijzigd of als er
een andere maat banden dan voorge-
schreven is gemonteerd
●Als de voorzijde van de auto omhoog of
omlaag staat door de belading van de auto
*: Indien aanwezig
RCD (Rear Camera
Detection)*
Wanneer de auto achteruitrijdt,
kan de Rear Camera Detection-
functie voetgangers signaleren in
het detectiegebied achter de auto.
Als een voetganger wordt gesig-
naleerd, klinkt er een zoemer en
wordt er een icoon weergegeven
op het multimedia-display om de
bestuurder over de voetganger te
informeren.
WAARSCHUWING
■Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
De herkennings- en regelmogelijkheden
voor dit systeem zijn beperkt.
De bestuurder moet voorzichtig rijden door
altijd zijn verantwoordelijkheid te nemen
zonder te veel op het systeem te vertrou-
wen en inzicht te hebben in de situaties
om hem heen.
■Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Neem het volgende in acht, want anders
kunnen er gevaarlijke situaties ontstaan
die tot een ongeval kunnen leiden.
●Reinig de camera altijd zonder hem te
beschadigen.
●Plaats geen op de markt verkrijgbare
elektronische onderdelen (zoals een
verlichte kentekenpl aat en mistlampen)
in de buurt van de camera.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 277 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
318
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Selecteer op het multimedia-dis-
play en selecteer vervolgens “Advan-
ced Park”.
■Snelheidsprofiel
De rijsnelheid waarmee het parkeren
wordt begeleid, kan worden ingesteld.
Deze instelling kan ni et worden gewijzigd tij-
dens het registreren van een parkeervak in
de geheugenfunctie.
■Detectiegebied voor obstakels
De afstand waarop obstakels worden
vermeden tijdens de parkeerbegelei-
ding kan worden ingesteld.
■Voorkeursparkeermethode
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven bij een parkeervak waar-
bij haaks inparkeren en fileparkeren
mogelijk zijn, kan worden ingesteld.
■Aanpassen parkeerkoers
De koers die wordt aangehouden bij de
parkeerbegeleiding, kan naar binnen of
naar buiten worden aangepast.
Als de banden versleten zijn, kan de koers
van de auto afwijken van het midden van het
parkeervak.
■Aanpassen wegbreedte
De breedte van het gebied waarbinnen
de auto zich beweegt tijdens de par-
keerbegeleiding kan worden ingesteld.
■Wissen geregistreerd parkeervak
In de geheugenfunctie geregistreerde
parkeervakinformatie kan worden
gewist.
WAARSCHUWING
• Als er door claxons, motorfietsmotoren, luchtremmen van vrachtwagens of sen-
soren van andere voertuigen ultrasoon-
golven worden geproduceerd in de
buurt van de auto
• Als het regent of als er water op een sensor is gespat
• Als het gebied rond de auto donker is of bij tegenlicht
• Als de auto is uitgerust met een spat- bordantenne of radioantenne
• Wanneer een sensor zich extreem dicht in de buurt van een geparkeerde auto
bevindt
• Als er zich een geparkeerde auto naast het beoogde parkeervak bevindt en het
weergegeven beoogde parkeervak zich
ver van het werkelijke beoogde parkeer-
vak bevindt, is een sensor mogelijk ver-
keerd uitgelijnd. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Plaats geen accessoires binnen het detectiegebied van de sensoren.
●Advanced Park begeleidt de auto naar
een geschikte positie om de rijrichting te
veranderen, maar als u merkt dat de
auto op een bepaald moment de
ernaast geparkeerde auto te dicht
nadert, trap dan het rempedaal in en zet
de selectiehendel in een andere stand.
Als u dat doet, neemt het aantal keer
dat moet worden gedraaid echter moge-
lijk toe en wordt de auto mogelijk schuin
geparkeerd.
Wijzigen van de instellingen
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 318 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
320
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Multi-informatiedisplay
Rijmodusselectieschakelaar
De rijmodus wijzigt als op de toets wordt
gedrukt.
1Normale modus
Biedt een optimale balans tussen brandstof-
verbruik, laag geluidsniveau en dynamische
prestaties. Geschikt voor normaal rijden.
2Sportmodus
Regelt de transmissie en het brandstofcel-
systeem voor een snelle en krachtige acce-
leratie. Deze modus is geschikt voor
wanneer wendbaarheid is gewenst, bijvoor-
beeld bij het rijden op zeer bochtige wegen.
Wanneer de sportmodus geselecteerd
wordt, gaat de sportmodusindicator bran-
den.
3ECO-rijmodus
Helpt de bestuurder op milieuvriendelijke
wijze te accelereren en het brandstofver-
bruik te verlagen door een gematigde afstel-
ling van de smoorklep en door het regelen
van de werking van de airconditioning (ver-
warmen/koelen).
Wanneer de ECO-rijmodus wordt geselec-
teerd, gaat de ECO-rijmodusindicator bran-
den.
■Werking van de airconditioning in de
ECO-rijmodus
In de ECO-modus worden het verwar-
men/koelen en de aanjagersnelheid van de
airconditioning geregeld om brandstof te
besparen. Doe het volgende om de presta-
ties van de airconditioning te verbeteren:
●Schakel de ECO-modus van de airconditi-
oning uit ( →Blz. 337)
●Wijzig de aanjagersnelheid ( →Blz. 336)
●Schakel de ECO-rijmodus uit
■Automatisch uitschakelen van de sport-
modus
Als het contact UIT wordt gezet nadat is
gereden in de sportmodus, wijzigt de rijmo-
dus in de normale modus.
Rijmodusselectie-
schakelaar
De rijmodi kunnen worden gese-
lecteerd overeenkomstig de rijom-
standigheden.
Selecteren van een rijmodus
A
B
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 320 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
384
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Controleer de radiateur en de conden-
sor en verwijder eventueel vuil. Als een
van bovenstaande onderdelen erg vuil
is of als u niet zeker bent van de staat
ervan, laat dan uw auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als een sproeier niet werkt, is het
sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul rui-
tensproeiervloeistof bij.
Controle van radiateur
en condensor
WAARSCHUWING
■Wanneer het brandstofcelsysteem
heet is
Raak om brandwonden te voorkomen de
radiateur of de condensor niet aan, aange-
zien deze heet kunnen zijn.
Bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
WAARSCHUWING
■Bij het bijvullen van ruitensproeier-
vloeistof
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als het
brandstofcelsysteem heet is of nog werkt.
Ruitensproeiervloeistof bevat alcohol en
kan vlam vatten als het bijvoorbeeld op
een heet brandstofcelsysteem wordt
gemorst.
OPMERKING
■Vul het reservoir uitsluitend met rui-
tensproeiervloeistof
Gebruik geen zeepsop of antivries in
plaats van ruitensproeiervloeistof.
Wanneer u dit wel doet, kan de lak van uw
auto worden aangetast en de pomp
beschadigd raken, waardoor er geen rui-
tensproeiervloeistof meer kan worden
gesproeid.
■Verdunnen van ruitensproeiervloei-
stof
Verdun ruitensproeiervloeistof indien
nodig met water.
Raadpleeg de op het etiket van de ruiten-
sproeiervloeistoffles aangegeven tempe-
raturen voor de juiste mengverhouding.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 384 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
390
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■Vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecodes van de bandenspan-
ningssensoren en -zenders niet zijn geregis-
treerd, werkt het
bandenspanningswaarschu wingssysteem
niet correct. In dat geval gaat na ongeveer 10
minuten rijden het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende ongeveer 1
minuut knipperen en blijft het daarna branden
om aan te geven dat er een storing in het
systeem aanwezig is.
■Het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem moet worden geïni-
tialiseerd onder de volgende
omstandigheden:
Als de bandenspanning wordt gewij-
zigd (bijvoorbeeld wanneer de rij-
snelheid of de belading verandert).
Bij het wijzigen van de bandenspan-
ning omdat er een andere banden-
maat gemonteerd is.
Bij het wisselen van wielen.
Na het uitvoeren van de procedure
voor de zenderidentificatiecodere-
gistratie. (→Blz. 392)
Als het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem wordt ge ïnitialiseerd,
wordt de actuele bandenspanning als
referentiespanning beschouwd.
■Initialiseren van het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem
1 Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand, zet het contact UIT en
wacht ten minste 20 minuten.
Er kan niet worden geïnitialiseerd wanneer
de auto rijdt.
2 Breng de banden op de voorge-
schreven spanning bij koude ban-
den.
Breng de banden op de voorgeschreven
spanning voor de banden in koude toestand.
Deze spanning vormt de referentiespanning
voor het bandenspannings waarschuwings-
systeem.
3 Start het brandstofcelsysteem.
4 Druk op of van de bedie-
ningstoetsen van het instrumenten-
paneel om te selecteren.
5 Druk op of om “Vehicle Set-
tings” (voertuiginstellingen) te selec-
teren en houd vervolgens
ingedrukt.
OPMERKING
■Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren, -
zenders en ventieldopjes
●Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of bandenspan-
ningssensoren en -zenders contact op
met een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de bandenspan-
ningssensoren en -zenders beschadigd
kunnen raken als er niet voorzichtig
mee wordt omgegaan.
●Vergeet niet de dopjes weer op de ven-
tielen aan te brengen. Als de ventieldop-
jes niet geplaatst worden, kan er water
in de bandenspanningssensoren
terechtkomen, waardoor deze kunnen
gaan roesten. Hierdoor kunnen ze vast
gaan zitten en kan er lucht uit de ban-
den lopen.
●Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen te
zitten.
Initialiseren
van het bandenspannings-
waarschuwingssysteem
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 390 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
445
8
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij problemen
Auto's met rechtse besturing
11 Start het brandstofcelsysteem.
(→Blz. 180)
12 Zet de compressor aan om de ban-
denreparatievloeistof in te spuiten
en de band met lucht te vullen. 13
Vul de band tot de voorgeschreven
bandenspanning bereikt is.
De bandenreparatievloeistof wordt
ingespoten en de druk loopt op tot
300 kPa (3,0 kg/cm
2 of bar, 44 psi)
of 400 kPa (4,0 kg/cm
2 of bar, 58
psi) en neemt vervolgens weer af.
De bandenspanningsmeter geeft
ongeveer 1 tot 5 minuten nadat de
schakelaar in stand ON is gezet de
werkelijke bandenspanning aan.
Zet de compressor uit en controleer
de bandenspanning. Zorg dat de
band niet te hard wordt opgepompt
en vul de band met lucht tot de voor-
geschreven bandenspanning is
bereikt.
A
B
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 445 Friday, November 6, 2020 11:27 AM