231
3
COROLLA_TMUK_EE 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Voordat u gaat rijden
●De vergrendelsensor werkt mogelijk niet
goed wanneer deze in contact komt met
ijs, sneeuw, modder, enz. Maak de ver-
grendelsensor schoon en probeer deze
nogmaals te bedienen.
●Het plotseling bedienen van de handgreep
of het bedienen van de handgreep direct
nadat u het effectieve bereik bent binnen-
gestapt, kan ontgrendeling van de portie-
ren belemmeren. Raak de
ontgrendelsensor van het portier aan en
controleer of de portieren worden ontgren-
deld voordat u opnieuw aan de portier-
greep trekt.
●Als er zich een andere elektronische sleu-
tel binnen het detectiegebied bevindt, is de
reactietijd voor het ontgrendelen van de
portieren nadat een portiergreep is vastge-
pakt, mogelijk langer.
■Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
●Bewaar, om diefstal van de auto te voorko-
men, de elektronische sleutel niet binnen
een afstand van 2 m van de auto.
●Het Smart entry-systeem met startknop
kan vooraf worden uitgeschakeld.
(
→ Blz. 723)
●Het inschakelen van de energiebespaar-
modus van de elektroni sche sleutel helpt
te voorkomen dat de sleutelbatterij leeg-
raakt. ( →Blz. 229)
■Voor een juiste bediening van het sys-
teem
Zorg ervoor dat u de elektronische sleutel bij
u hebt als u het systeem bedient. Houd de
elektronische sleutel niet te dicht bij de auto
als u het systeem van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie
waarin de elektronische sleutel wordt
bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet cor-
rect door het systeem gesignaleerd, waar-
door het systeem we llicht niet juist
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk
afgaan of de functie die voorkomt dat de por-
tieren per ongeluk worden vergrendeld, werkt
wellicht niet.)
■Als het Smart entry-systeem met start-
knop niet goed werkt
●Vergrendelen en ontgrendelen van de por-
tieren: → Blz. 701
●Starten van de motor: →Blz. 701
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast
aan de persoonlijke voorkeur. ( →Blz. 723)
■Als het Smart entry-systeem met start-
knop is uitgeschakeld via de persoon-
lijke voorkeursinstellingen
●Vergrendelen en ontgrendelen van de por-
tieren: Gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel. ( →Blz. 211, 701)
●Starten van de motor en wijzigen van de
standen van het contact: →Blz. 701
●Uitzetten van de motor: →Blz. 322
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12N21E.book Page 231 Thursday, October 24, 2019 2:54 PM
291
3
COROLLA_TMUK_EE 3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
Voordat u gaat rijden
Druk op de toets om de functie uit te schake-
len. (Het controlelampje gaat ook uit.)
■Voorkomen van een onjuiste werking
van de sensoren (auto's met binnen-
spiegel met automatische antiverblin-
dingsstand)
Raak de sensoren niet aan en bedek ze ook
niet, omdat hierdoor de werking van de sen-
soren in negatieve zin beïnvloed kan worden.
1 Draai de schakelaar om een buiten-
spiegel te selecteren.
Links
Rechts
Buitenspiegels
De positie van de binnenspiegel
kan worden afgesteld zodat de
bestuurder voldoende zicht naar
achteren heeft.
WAARSCHUWING
■Belangrijke punten tijdens het rijden
Neem tijdens het rijden de volgende voor-
zorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kunt u de macht over
het stuur verliezen en een ongeval veroor-
zaken, waardoor ernstig letsel kan ont-
staan.
●Verstel de spiegels niet tijdens het rij-
den.
●Rijd niet met de auto als de spiegels zijn
ingeklapt.
●Beide buitenspiegels dienen in de nor-
male stand te staan en goed te zijn
ingesteld alvorens met de auto wordt
gereden.
Procedure voor het verstellen
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12N21E.book Page 291 Thursday, October 24, 2019 2:54 PM
4
301
COROLLA_TMUK_EE
4
Rijden
Rijden
.4-1. Voordat u gaat rijdenRijden met de auto ........... 303
Lading en bagage ............. 310
Rijden met een aanhangwagen ............... 312
4-2. Rijprocedures Contactslot (auto's zonder Smart entry-systeem
en startknop) .................. 319
Startknop (auto's met Smart entry-systeem
en startknop) .................. 320
Multidrive CVT .................. 324
Handgeschakelde transmissie ..................... 328
Richtingaanwijzer- schakelaar ...................... 331
Parkeerrem ....................... 332
Brake Hold-systeem ......... 335
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Lichtschakelaar................. 337
Automatic High Beam- systeem .......................... 341
AHS (Adaptive High Beam- systeem) ......................... 343
Schakelaar mistlampen .... 347
Ruitenwissers en -sproeiers................... 348
Achterruitenwisser en -sproeier .................... 351
4-4. Tanken Openen van de tankdop ... 3534-5. Gebruik van de
ondersteunende systemen
Toyota Safety Sense ......... 355
PCS (Pre-Crash Safety- systeem) ......................... 366
LTA (Lane Tracing Assist) ............................. 373
LDA (Lane Departure Alert met stuurregeling)........... 383
Dynamic Radar Cruise Control met volledig
snelheidsbereik............... 391
Dynamic Radar Cruise Control ............................ 402
Cruise control.................... 411
Snelheidsbegrenzer .......... 414
RSA (Road Sign Assist) ....417
Stop & Start-systeem ........ 421
BSM (Blind Spot Monitor) . 429
Toyota Parking Assist- sensor ............................. 445
RCTA (Rear Crossing Traffic Alert) .................... 453
PKSB (Parking Support Brake) ............................. 458
Parking Support Brake- functie (voor stilstaande
objecten) ......................... 464
Parking Support Brake- functie (voor voertuigen
die achterlangs rijden) .... 470
S-IPA (Simple Intelligent Parking Assist-systeem) . 474
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12N21E.book Page 301 Thursday, October 24, 2019 2:54 PM
337
4
COROLLA_TMUK_EE 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
4-3.Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Bedien de schakelaar om de
verlichting als volgt in te schakelen:
1
De koplampen, de dagrijver-
lichting ( →Blz. 337) en alle verlich-
ting die hieronder genoemd is,
worden automatisch in- en uitge-
schakeld.
2 De parkeerlichten voor, achter-
lichten, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting gaan branden.
3 De koplampen en alle hierbo-
ven genoemde lichten gaan bran-
den.
■De AUTO-modus kan worden gebruikt
als
Het contact AAN staat.
■Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, wordt de
dagrijverlichting autom
atisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart en de parkeerrem
wordt gedeactiveerd met de lichtschakelaar
in de stand . (Brandt helderder dan de
parkeerlichten voor.) Dagrijverlichting is niet
ontworpen voor gebruik in het donker.
■Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in negatieve
zin beïnvloed worden als er iets over de sen-
sor heen geplaatst wordt of als er iets op de
ruit wordt aangebracht waardoor de sensor
wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht signa-
leren, waardoor het automatische koplamp-
systeem mogelijk onjuist functioneert.
■Automatisch uitschakelsysteem ver-
lichting
●Wanneer de lichtschakelaar in de stand
of staat: De koplampen en mist-
lampen voor (indien aanwezig) worden
automatisch uitgeschak eld als het contact
in stand ACC of UIT wordt gezet en het
bestuurdersportier wordt geopend.
●Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat: De koplampen en alle overige
verlichting worden automatisch uitgescha-
keld als het contact in stand ACC of UIT
staat en het bestuurdersportier geopend
wordt.
Zet, om de verlichting w eer in te schakelen,
het contact AAN of zet de lichtschakelaar een
keer in stand OFF en daarna terug in stand
of .
■Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT of in
stand ACC wordt gezet en het bestuurders-
portier wordt geopend terwijl de verlichting is
ingeschakeld.
Lichtschakelaar
De koplampen kunnen handmatig
of automatisch worden bediend.
Bedieningsinstructies
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12N21E.book Page 337 Thursday, October 24, 2019 2:54 PM
341
4
COROLLA_TMUK_EE 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
*: Indien aanwezig
1
Druk de Automatic High
Beam-schakelaar in. 2
Duw de hendel van u af terwijl de
lichtschakelaar in de stand of
staat.
Het controlelampje van het Automatic High
Beam-systeem gaat branden als het sys-
teem werkt.
■Voorwaarden voor het automatisch in-
en uitschakelen van het grootlicht
●Als aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan, wordt het grootlicht auto-
matisch ingeschakeld (na ongeveer 1
seconde):
• De rijsnelheid is ongeveer 40 km/h of hoger.
• Het gebied voor de auto is niet verlicht.
• Er zijn geen tegenliggers of voorliggers met ingeschakelde koplampen of achter-
lichten.
• Er bevinden zich weinig straatlantaarns op de weg voor u.
●Als aan een van onderstaande voorwaar-
den wordt voldaan, wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld:
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer 30 km/h.
• Het gebied voor de auto is verlicht.
• Tegenliggers of voorliggers hebben de koplampen of achterlichten ingeschakeld.
• Er bevinden zich veel straatlantaarns op de weg voor u.
■Informatie werking camerasensor
●In de volgende situaties wordt het groot-
licht mogelijk niet automatisch uitgescha-
keld:
• Als plotseling een tegenligger uit een bocht opdoemt
• Als plotseling een andere auto voor de eigen auto invoegt
Automatic High
Beam-systeem*
Het Automatic Hi gh Beam-sys-
teem gebruikt een camerasensor
aan de bovenzijde van de voorruit
om de helderheid van de verlich-
ting van tegenliggers en voorlig-
gers, straatverlichting, enz. te
beoordelen en schakelt, indien
nodig, het grootlicht automatisch
in en uit.
WAARSCHUWING
■Beperkingen van het Automatic High
Beam-systeem
Vertrouw niet blindelings op het Automatic
High Beam-systeem. Rijd altijd voorzichtig
en houd hierbij de omgeving in de gaten
en schakel indien nodig handmatig het
grootlicht in of uit.
■Voorkomen van onjuiste werking van
het Automatic High Beam-systeem
Voorkom overbelading van uw auto.
Inschakelen van het Automatic
High Beam-systeem
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12N21E.book Page 341 Thursday, October 24, 2019 2:54 PM
342
COROLLA_TMUK_EE4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
• Als tegenliggers of voorliggers niet kunnen worden gesignaleerd als gevolg van een
reeks bochten, wegafscheidingen of
bomen langs de weg
• Wanneer tegenliggers opdoemen in de rechter tegemoetkomende rijstrook op een
brede weg
• Wanneer de verlichting van tegenliggers of voorliggers niet is ingeschakeld
●Het grootlicht wordt mogelijk uitgeschakeld
als een tegenligger wordt gesignaleerd die
zijn mistlampen aan heeft terwijl de kop-
lampen uit zijn.
●Door de aanwezigheid van huisverlichting,
straatverlichting, verkeerslichten of ver-
lichte billboards en andere reflecterende
objecten wordt mogelijk geschakeld van
grootlicht naar dimlicht of blijft het dimlicht
mogelijk ingeschakeld.
●De volgende factoren kunnen van invloed
zijn op de reactietijd voor het in- of uitscha-
kelen van het grootlicht:
• De helderheid van koplampen, mistlampen en achterlichten van tegenliggers en voor-
liggers
• De beweging en richting van tegenliggers en voorliggers
• Als de verlichting van een tegenligger of voorligger slechts aan één kant werkt
• Als een tegenligger of voorligger een voer- tuig op twee wielen betreft
• De toestand van de weg (stijgingspercen- tage, bochten, toestand van het wegdek,
enz.)
• Het aantal inzittenden en de hoeveelheid bagage in de auto
●Het grootlicht wordt mogelijk onverwacht
in- of uitgeschakeld.
●Fietsen of vergelijkbare voertuigen worden
mogelijk niet gesignaleerd.
●In de volgende situaties kan het systeem
de helderheid van het omgevingslicht
mogelijk niet juist signaleren. Hierdoor blij-
ven de dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden voet-
gangers, tegenliggers of voorliggers ver-
blind. Als dat het geval is, moet handmatig
geschakeld worden tussen grootlicht en
dimlicht.
• Bij rijden in slecht weer (zware regenval, mist, sneeuw, zandstormen, enz.)
• Als het zicht door de voorruit wordt belem- merd door damp, wasem, ijs, vuil, enz.
• Als de voorruit gebarsten of beschadigd is
• Als de camerasensor vervormd of vuil is • Als de temperatuur van de camerasensor
extreem hoog is
• Als de helderheid van het omgevingslicht overeenkomt met die van koplampen, ach-
terlichten of mistlampen
• Als de koplampen of achterlichten van tegenliggers of voorliggers zijn uitgescha-
keld, vuil zijn, een andere kleur hebben of
niet correct zijn afgesteld
• Als de auto wordt geraakt door water, sneeuw, stof, enz. van een voorligger
• In gebieden waar lichte en donkere stuk- ken elkaar afwisselen.
• Als geregeld en herhaaldelijk over stij- gende en dalende wegen wordt gereden,
of over wegen met een slecht of oneffen
wegdek (zoals klinkerwegen, grindwegen,
enz.)
• Als geregeld en herhaaldelijk over boch- tige wegen wordt gereden.
• Als er zich een sterk spiegelend voorwerp, zoals een verkeersbord of spiegel, voor de
auto bevindt
• Als de achterzijde van een voorligger sterk spiegelend is, zoals een container op een
truck
• Als de koplampen van de auto beschadigd of vuil zijn, of niet correct zijn afgesteld
• Als de auto naar één kant overhelt door bij- voorbeeld een lekke band, of aan de ach-
terzijde wat lager ligt doordat een
aanhangwagen is aangekoppeld, enz.
• Als herhaaldelijk op een abnormale manier wordt geschakeld tussen grootlicht en dim-
licht
• Als de bestuurder meent dat het grootlicht mogelijk knippert of voetgangers of andere
bestuurders verblindt
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12N21E.book Page 342 Thursday, October 24, 2019 2:54 PM
343
4
COROLLA_TMUK_EE 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
■Dimlicht inschakelen
Trek de hendel in de oorspronkelijke
stand.
Het controlelampje van het Automatic High
Beam-systeem dooft.
Duw de hendel van u af om het Automatic
High Beam-systeem weer in te schakelen.
■Grootlicht inschakelen
Druk de Automatic High Beam-schake-
laar in.
Het controlelampje van het Automatic High
Beam-systeem dooft en het controlelampje
van het grootlicht gaat branden.
Druk de schakelaar in om het Automatic
High Beam-systeem weer in te schakelen.
*: Indien aanwezig
Past de helderheid en het verlichte
gebied van het grootlicht aan op
basis van de rijsnelheid.
Past de intensiteit van het grootlicht
tijdens het rijden in bochten aan,
zodat het gebied in de richting
waarin de auto draait helderder
wordt verlicht dan andere gebieden.
Regelt het variabel afgeschermde
grootlicht zo, dat het gebied rond
tegenliggers en voorliggers gedeel-
telijk niet wordt verlicht terwijl andere
gebieden wel verlicht worden door
het grootlicht.
Handmatig in- en uitschakelen
van het grootlichtAHS (Adaptive High
Beam-systeem)*
Het Adaptive High Beam-systeem
gebruikt een camerasensor aan de
bovenzijde van de voorruit om de
helderheid van de verlichting van
tegenliggers en voorliggers,
straatverlichting, enz. te beoorde-
len en, indien nodig, automatisch
de verspreiding van het licht van
de koplampen te regelen.
WAARSCHUWING
■Beperkingen van het Adaptive High
Beam-systeem
Vertrouw niet blindelings op het Adaptive
High Beam-systeem. Rijd altijd voorzichtig
en houd hierbij de omgeving in de gaten
en schakel indien nodig handmatig het
grootlicht in of uit.
■Voorkomen van onjuiste werking van
het Adaptive High Beam-systeem
Voorkom overbelading van uw auto.
Systeemfuncties
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12N21E.book Page 343 Thursday, October 24, 2019 2:54 PM
344
COROLLA_TMUK_EE4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Het variabel afgeschermde grootlicht helpt
het zicht naar voren te verbeteren terwijl
tegenliggers en voorliggers minder worden
verblind.
Past het stralingsbereik van de dim-
lichten aan in overeenstemming met
de afstand tot een voorligger.
1 Druk op de schakelaar van het
Adaptive High Beam-systeem.
2 Duw de hendel van u af terwijl de
lichtschakelaar in de stand of
staat.
Het controlelampje van het AHS gaat bran-
den als het systeem werkt.
■Werkingsvoorwaarden voor het Adap-
tive High Beam-systeem
●Als aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan, wordt het grootlicht auto-
matisch ingeschakeld en werkt het sys-
teem:
• De rijsnelheid is ongeveer 60 km/h of hoger.
• Het gebied voor de auto is niet verlicht.
●Als aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan, wordt het variabel afge-
schermde grootlicht ingeschakeld en wordt
het stralingsbereik van het dimlicht auto-
matisch aangepast, afhankelijk van de
locatie van tegenliggers en voorliggers:
• De rijsnelheid is ongeveer 60 km/h of hoger.
• Het gebied voor de auto is niet verlicht.
• Er zijn tegenliggers of voorliggers met ingeschakelde koplampen of achterlichten.
●Als aan een van onderstaande voorwaar-
den wordt voldaan, wordt automatisch
geschakeld van grootlicht of variabel afge-
schermd grootlicht naar dimlicht:
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer 60 km/h.
• Het gebied voor de auto is verlicht.
• Er zijn veel tegenliggers en/of voorliggers.
• De positie van tegenliggers of voorliggers verandert snel en het grootlicht kan de
bestuurders van de andere voertuigen ver-
blinden.
■Informatie werking camerasensor
●In de volgende situaties wordt mogelijk niet
automatisch geschakeld van grootlicht
naar variabel afgeschermd grootlicht:
• Als plotseling een tegenligger uit een bocht opdoemt
• Als plotseling een andere auto voor de eigen auto invoegt
Het Adaptive High
Beam-systeem activeren
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12N21E.book Page 344 Thursday, October 24, 2019 2:54 PM