20
Instrumentenpaneel
Benodigde maatregelen vanwege te
weinig AdBlue®
De volgende verklikkerlampjes gaan branden
wanneer de hoeveelheid AdBlue® lager is
dan het reservepeil dat overeenkomt met een
actieradius van 2.400 km.
Samen met de verklikkerlampjes herinneren
meldingen regelmatig aan het bijvullen om
te voorkomen dat de motor niet meer kan
worden gestart. Raadpleeg het hoofdstuk
Verklikkerlampjes voor informatie over de
weergegeven meldingen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over AdBlue®
(BlueHDi-motoren), in het bijzonder met
betrekking tot het bijvullen.
Waar-
schuwings- of
verklik-
kerlampje brandt Actie
Actieradius
Vul bij. Tussen
2.400 km en
800 km
Vul zo snel
mogelijk bij.Tussen
800 km en
100
km
Waar-
schuwings- of
verklik-
kerlampje brandt Actie
Actieradius
Bijvullen is
noodzakelijk;
de kans
bestaat dat
de motor
niet meer
kan worden
gestart. Tussen 100
en 0 km
De motor
kan pas weer
starten als er
minimaal 5
liter AdBlue
®
aan het
reservoir is
toegevoegd. 0 km
Storing in het
SCR-emissieregelsysteem
Storingsdetectie
Als er een storing wordt
gedetecteerd, gaan deze
waarschuwingslampjes
branden in combinatie
met een geluidssignaal
en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven zodra de storing voor de eerste keer
wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij het
inschakelen van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Bij een tijdelijke storing verdwijnt de
waarschuwing tijdens de volgende rit na
de zelfdiagnose van het
SCR-emissieregelsysteem.
Storing bevestigd tijdens de toegestane
rijfase (tussen 1.100 en 0 km)
Als de storingsmelding na 50 km rijden nog
steeds wordt weergegeven, wordt de storing in
het SCR-systeem bevestigd.
Het AdBlue-waarschuwingslampje knippert en
de melding "Storing emissieregeling: Starten
verboden binnen X kilometer (mijl)” wordt
weergegeven, dus de actieradius in kilometer.
22
Instrumentenpaneel
► Druk bij draaiende motor kort op deze knop.
De volgende gegevens worden op het
instrumentenpaneel weergegeven:
–
Motorolieniveau.
–
Onderhoudsinterval.
–
Actieradius van de
AdBlue voor het SCR-
systeem (BlueHDi-dieselmotor).
–
Actieve waarschuwingen.
Deze informatie verschijnt ook
automatisch elke keer wanneer u het
contact aanzet.
Kilometerteller/dagteller
Met het contact aan worden de afstanden altijd
aangegeven. Ze worden uitgeschakeld ongeveer
30 seconden nadat het contact is afgezet. Ze
worden weergegeven als het bestuurdersportier
wordt geopend, en als de auto wordt vergrendeld
of ontgrendeld.
Voor reizen in het buitenland kan de
eenheid van de afstand (km of mijl)
worden aangepast: de snelheid moet namelijk
worden weergegeven in de officiële eenheid
van het land (km/h of mph).
U kunt deze eenheid via het configuratiemenu
van het scherm aanpassen terwijl de auto
stilstaat.
Kilometerteller
Deze teller geeft de totale kilometerstand van de
auto sinds de eerste registratie aan.
Dagteller
Deze teller geeft het aantal gereden kilometers
weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft
gezet.
Op 0 zetten van de dagteller
► Druk bij aangezet contact op de toets totdat
de dagteller op 0 staat.
Dimmer
dashboardverlichting
Uitvoering met
monochroom display
Hiermee kan de helderheid van de
instrumenten, de bedieningselementen en het
instrumentenpaneel worden aangepast. Werkt alleen als de verlichting van de auto is
ingeschakeld (nachtmodus).
► Druk op deze knop om de lichtsterkte
aan te passen.
►
Laat de knop los als de laagste/hoogste
stand van de lichtsterkte is bereikt en druk
nogmaals op de knop om de lichtsterkte te
verhogen/te verlagen.
►
Laat de toets los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Uitvoering met touchscreen
Hiermee kan de verlichting van het
instrumentenpaneel worden ingeschakeld of
uitgeschakeld.
Werkt alleen als de verlichting van de auto is
ingeschakeld (nachtmodus).
► Druk op deze toets.
De lichtsterkte van de verlichting van het
instrumentenpaneel
kan worden ingesteld via het
touchscreen.
25
Instrumentenpaneel
1Menu "Multimedia"
Als de autoradio is ingeschakeld, kunt u via dit menu de functies van de radio
(Zendervolgsysteem (RDS), Volgsysteem
digitale zender /
FM, Zenderinfo (TXT)) in- of
uitschakelen en kunt u kiezen op welke manier
de media moeten worden afgespeeld (Normaal,
Shuffle, Shuffle uitgebreid, Herhaling).
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Multimedia" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Telefoon"
Als de autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u het
gesprekkenlogboek weergeven en de
adresboeken van de telefoon opvragen.
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Telefoon" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Verbindingen"
Als de autoradio is ingeschakeld, kunt u via dit menu een Bluetooth-apparaat
aankoppelen (telefoon, mediaspeler) en de
aansluitmodus ervan instellen (handsfree,
audiobestanden afspelen).
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Verbindingen" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Persoonlijke
instelling - configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot de volgende functies: –
"Parameters van de auto instellen",
–
"Taalkeuze",
–
"Configuratie display".
Parameters van de auto definiëren
Via dit menu kunnen verschillende systemen van
de auto in- en uitgeschakeld worden (afhankelijk
van de uitvoering):
–
"T
oegang tot de auto" :
•
"Afstandsbd.".
Zie hoofdstuk "Toegang" voor meer
informatie over de Afstandsbediening en
vooral de selectieve ontgrendeling van het
bestuurdersportier.
–
"Comfort"
:
•
“Ruitenw
. aan bij achteruit".
•
“Parkeerhulp".
•
"Detectie verslapping aandacht".
Zie hoofdstuk "V
erlichting en zicht" voor meer
informatie over de lichtschakelaar.
Zie hoofdstuk "Rijden" voor meer
informatie over de
parkeerhulp
of het
vermoeidheidsdetectiesysteem .
–
"Hulp bij het rijden" :
•
"Autom. noodremfunctie" (Active Safety
Brake).
•
"Snelheidsadviezen"
(Verkeersbordherkenning).
•
"Banden oppompen"
(Bandenspanningscontrolesysteem).
Zie hoofdstuk "Rijden" over de
Active Safety
Brake ,
de verkeersbordherkenning of
het
bandenspanningscontrolesysteem.
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal
van de weergave van het display en het
instrumentenpaneel worden geselecteerd uit een
lijst van talen.
Configuratie display
Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot
de volgende instellingen:
–
“Keuze van eenheden",
–
“Datum en tijd instellen",
–
“Instellingen display",
–
“Lichtsterkte".
Datum en tijd instellen
►
Druk op de knop " 7
" of "8" om het menu
"Configuratie display" weer te geven en druk
vervolgens op OK.
►
Druk op de knop " 5
" of "6" om de regel
"Datum en tijd instellen" te selecteren en druk
vervolgens op OK.
►
Druk op de knop " 7
" of "8" om de te
wijzigen instelling te selecteren. Bevestig
door op OK te drukken, wijzig de instelling en
bevestig opnieuw om de wijziging op te slaan.
►
Pas de instellingen één voor één aan en
bevestig met de knop OK
.
►
Druk op de knop " 5
" of "6” en vervolgens
op de knop OK om het vakje OK te selecteren
en bevestig of druk op de knop Terug om te
annuleren.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel
131
Rijden
6Schakelflippers aan de
stuurkolom
In stand M of D kan de bestuurder met de
schakelflippers handmatig schakelen.
Met de flippers is het niet mogelijk de
neutraalstand en de achteruitversnelling in
te schakelen of uit de achteruitversnelling te
schakelen.
► Beweeg de flipper "+ " of "-" kort naar u
toe om een hogere of lagere versnelling in te
schakelen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet,
wordt de status van de transmissie op het
instrumentenpaneel weergegeven:
P : Parkeerstand.
R : Achteruitversnelling.
N : Neutraalstand.
D1...D6/D8 : Automatische stand.
S : Programma Sport of Driver Sport Pack.
M1...M6/M8 : Handbediende stand.
- : Schakelcommando in de handbediende stand
niet opgevolgd.
Als het contact aan staat en het
bestuurdersportier wordt geopend, dan wordt
er een melding weergegeven waarin u wordt
gevraagd om de transmissie in stand P te zetten.
Toets "Sport"
Als het Sport-programma met deze toets wordt
geactiveerd terwijl de motor draait, dan schakelt
de transmissie bij een hoger toerental op zodat
een sportievere rijstijl mogelijk is.
Het programma wordt automatisch uitgeschakeld
bij het afzetten van het contact.
Activeren van het programma Sport of het
Driver Sport Pack wordt niet aanbevolen in de
volgende situaties:
–
Gebruik van een van de speciale
Advanced
Grip Control
stand (niet de standaardstand).
–
Het minimumniveau van de brandstofvoorraad
is bereikt.
–
Het minimumniveau van de
AdBlue-voorraad
is bereikt.
Bij slepen en een aangekoppelde
aanhanger heeft het indrukken van deze
toets geen effect.
Programma Sport
SPORTWanneer u in de stand D op deze toets
drukt, wordt het programma Sport
geactiveerd.
De letter "S" wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Driver Sport Pack
SPORT► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen.
Het oranje controlelampje van de toets brandt
als het
Driver Sport Pack is ingeschakeld.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het Driver Sport Pack.
Werking
Als bij draaiende motor het rempedaal
moet worden ingetrapt en/of de toets
Unlock moet worden ingedrukt om van
stand te veranderen, wordt dit aangegeven
met een waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel.
Alleen de verzoeken voor het veranderen van
de stand die correct uitvoerbaar zijn, worden
uitgevoerd.
Als bij draaiende motor en vrijgezette
parkeerrem stand R, D of M wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging
zonder dat u het gaspedaal hoeft in te
trappen.
138
Rijden
• Met de keuzehendel in stand N en
het rempedaal niet ingedrukt: met de
keuzehendel in D of M.
• Met de keuzehendel in stand P en het
rempedaal ingedrukt: met de keuzehendel in
R, N, D of M.
Speciale gevallen:
De motor start in de volgende gevallen
automatisch, mits er aan de juiste voorwaarden
is voldaan.
– De rijsnelheid is hoger dan 25 km/h bij
uitvoeringen met 2.0 BlueHDi-motor en een
automatische transmissie in stand D of 3 km/h bij
andere uitvoeringen.
– De elektrische parkeerrem wordt
ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje enkele seconden
knipperen en blijft dan branden, en wordt er een
melding weergegeven.
Laat uw auto controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
In dat geval gaan alle waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel branden.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Primaire werkingsvoorwaarden
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
zijn vastgemaakt.
–
Het laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
–
De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
–
De buitentemperatuur moet tussen 0
°C en
35
°C liggen.
De motor in stand-by (STOP-modus)
zetten
De stand-bystand van de motor wordt
automatisch ingeschakeld als de bestuurder
aangeeft dat hij gaat stoppen.
–
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak
: als u bij een snelheid lager
dan 3 km/h bij uitvoeringen met 1.5 BlueHDi-
motor of bij stilstaande auto bij uitvoeringen met
1.2 PureTech-motor de versnellingshendel in
de neutraalstand zet en het koppelingspedaal
loslaat.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie : als u bij een snelheid lager dan 20
km/h bij uitvoeringen met een BlueHDi-motor of
bij stilstaande auto bij andere uitvoeringen het
rempedaal intrapt of de stand N
selecteert.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-
bymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer
wanneer u het contact met de sleutel of met de
knop START/STOP inschakelt, wordt de tijdteller
weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
–
Steile helling (omhoog of omlaag).
–
De auto heeft sinds de laatste start (met de
sleutel of de toets "
START/STOP") niet harder
dan 10
km/h gereden.
– De elektrische parkeerrem wordt/is
ingeschakeld.
–
Als het draaien van de motor nodig is om het
interieur op een aangename temperatuur te
houden.
–
De ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden,
waarna het uit gaat.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel niet.
De motor opnieuw starten
(START-stand)
De motor start automatisch zodra de bestuurder
laat merken dat hij wil gaan rijden.
–
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
:
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie :
•
Met de keuzehendel in stand D
of M: met het
rempedaal niet ingedrukt.
139
Rijden
6• Met de keuzehendel in stand N en
het rempedaal niet ingedrukt: met de
keuzehendel in D of M.
•
Met de keuzehendel in stand P
en het
rempedaal ingedrukt: met de keuzehendel in
R, N, D of M.
Speciale gevallen:
De motor start in de volgende gevallen
automatisch, mits er aan de juiste voorwaarden
is voldaan.
–
De rijsnelheid is hoger dan 25 km/h bij
uitvoeringen met 2.0 BlueHDi-motor en een
automatische transmissie in stand D
of 3 km/h bij
andere uitvoeringen.
–
De elektrische parkeerrem wordt
ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje enkele seconden
knipperen en blijft dan branden, en wordt er een
melding weergegeven.
Laat uw auto controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
In dat geval gaan alle waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel branden.
► Zet het contact af en start vervolgens de
motor met de sleutel of de knop ST
ART/STOP.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra er
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, wat
betekent dat de bestuurder altijd moet blijven
opletten.
Ondanks dit systeem moet u de
bandenspanning regelmatig controleren
(ook die van het reservewiel). Doe dit vooral
voordat u een lange rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit):
–
is slecht voor de wegligging.
–
verlengt de remweg.
–
veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden.
–
verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning
voor de auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de identificatie van de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10
km met een lagere snelheid
gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet te worden gereset
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd
of verwijderd.
196
Praktische informatie
Als het lampje blijft branden, is het minimale dieseladditiefniveau bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven soms
waterdamp uit de uitlaat komen. Dit heeft
geen invloed op de prestaties en heeft geen
gevolgen voor het milieu.
Nieuwe auto
De eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt, kunt u een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Handgeschakelde
versnellingsbak
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Elektrische parkeerrem
Dit systeem is onderhoudsvrij. Laat echter
in het geval van een storing het systeem
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue® (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de indicatoren en met name de
indicatoren voor de AdBlue-actieradius.
Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat
de motor om wettelijke redenen niet meer kan
worden gestart.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over AdBlue
® (BlueHDi) en met
name de toevoer van AdBlue.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat
betrekking heeft op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van bepaalde
onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke onderdelen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT specifieke
producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen goed
vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de
desbetreffende rubriek voor meer informatie
en de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12
V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de
prestaties van de airconditioning
verstoren en onaangename geuren
veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter verzadigd begint te raken, wordt u hierop geattendeerd door
het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie
met een waarschuwingsmelding over het risico
van verstopping van het filter.
Regenereer het roetfilter door met een snelheid
van minimaal 60
km/h te rijden tot het lampje
dooft. Doe dit alleen als de omstandigheden dat
toelaten.
198
Praktische informatie
Het SCR-systeem is voorzien van een
verwarmingssysteem voor het AdBlue®-
reservoir waardoor u ook in zeer koude
omstandigheden kunt blijven rijden.
Verkrijgbaarheid van
AdBlue
®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue® bij
te vullen zodra de eerste waarschuwing wordt
gegeven dat het minimumniveau is bereikt.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-
systeem correct werkt:
– Gebruik uitsluitend AdBlue
® die aan de
norm ISO 22241 voldoet.
– Als de AdBlue
® niet in de originele
verpakking wordt bewaard, verliest het zijn
zuiverheid.
– Verdun de AdBlue
® nooit met water.
AdBlue
® is verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
U kunt ook naar een tankstation gaan dat
over AdBlue®-pompen beschikt die
speciaal ontworpen zijn voor personenauto's.
Voorschriften voor opslag
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf +25°C. Het is raadzaam
de banden, de bodemvrijheid en de waarde op
de snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op
de wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor-
en achteras, anders kan het elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het
juiste moment ingrijpen.
Schokdempers
Het is voor bestuurders lastig om te
weten wanneer de schokdempers zijn
versleten. Schokdempers hebben echter wel een
grote invloed op de wegligging en de
remprestaties.
Voor uw veiligheid en rijcomfort raden wij u aan
om ze regelmatig door een PEUGEOT-dealer of
gekwalificeerde werkplaats te laten controleren.
Distributie- en
accessoiresets
Distributie- en accessoiresets worden
gebruikt vanaf het moment dat de motor
wordt gestart totdat de motor wordt afgezet. Het
is normaal dat ze in de loop der tijd slijten.
Een defecte distributie- of accessoireset kan
schade aan de motor veroorzaken, waardoor
deze niet meer kan worden gebruikt. Houd u
aan de aanbevolen vervangingsintervallen,
aangegeven in kilometers of tijd, afhankelijk van
welke als eerste wordt bereikt.
AdBlue® (BlueHDi)
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's met
dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij
het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een
SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction)
voor de behandeling van de uitlaatgassen
zonder dat de prestaties veranderen of het
brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue® wordt
genoemd en ureum bevat, kan een katalysator
tot 85
% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in
stikstof en water (deze stoffen zijn niet schadelijk
voor de gezondheid en het milieu).
De AdBlue® bevindt zich in een specifiek
reservoir van ongeveer 17 liter.
Hiermee is een actieradius van ongeveer 9.000
km mogelijk ( sterk afhankelijk van uw rijstijl).
Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog
maximaal ongeveer 2.400
km kunt rijden tot het
reservoir helemaal leeg is en de auto niet meer
kan worden gestart, wordt automatisch een
waarschuwingssysteem geactiveerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de
waarschuwings- en verklikkerlampjes en
bijbehorende waarschuwingsmeldingen en de
indicatoren.
Als het AdBlue®-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor dat
de motor niet meer kan worden gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot de auto te veel schadelijke stoffen
uit, waardoor hij niet meer aan de Euro
6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-systeem zo
snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats:
na 1.100
km wordt een systeem geactiveerd
dat het opnieuw starten van de motor
blokkeert.
In beide gevallen geeft een
actieradiusindicator aan hoever u nog kunt
rijden voordat de motor niet meer gestart kan
worden.
Bevriezing van AdBlue®
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager
dan ongeveer -11 °C.