153
Praktische informatie
7Laden van de
tractiebatterij (elektrisch)
Als u de tractiebatterij wilt opladen, sluit dan
de auto aan op een normaal stopcontact
(voor normaal of versneld opladen) of op een
snellaadstation (voor snel laden).
Om de tractiebatterij volledig op te laden
moet u de gewenste laadprocedure zonder
onderbrekingen volgen tot de procedure
automatisch wordt beëindigd. Het laden kan
direct beginnen of op een geprogrammeerd
tijdstip.
U kunt op elk moment stoppen met laden door
de auto te ontgrendelen en de laadstekker te
verwijderen.
Afhankelijk van de uitvoering wordt de functie voor geprogrammeerd laden via
het touchscreen of de MyPeugeot App
ingesteld.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de functie geprogrammeerd
laden.
U kunt het laadproces ook in de gaten
houden met de MyPeugeot App.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de op afstand bedienbare
functies.
Uit veiligheidsoverwegingen start de
motor niet als de laadkabel is
aangesloten op de laadaansluiting van de
auto. Er wordt een waarschuwing op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Auto langere tijd niet gebruikt
Laat de tractiebatterij elke drie maanden
volledig op. Voer de procedure voor het laden
via een normaal stopcontact uit.
Controleer of de 12V-accu niet losgekoppeld
of leeg is voordat u begint met laden.
Als deze accu leeg is, raadpleeg dan het
desbetreffende hoofdstuk voor informatie over
het aansluiten of opladen van de accu.
Voorzorgsmaatregelen
Elektrische auto's zijn ontwikkeld in
overeenstemming met de richtlijnen voor
maximale elektromagnetische velden, zoals
uitgegeven door de International Commission
on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP - Richtlijnen 1998).Dragers van pacemakers of vergelijkbare apparaten moeten een arts raadplegen
over eventueel te nemen voorzorgsmaatregelen
of contact opnemen met de fabrikant van hun
geïmplanteerde elektronische medische
apparaat om na te vragen of het apparaat
gegarandeerd werkt in een omgeving die voldoet
aan de richtlijnen van de ICNIRP.
Bij twijfel
Laden via een normaal stopcontact of
versneld laden: blijf niet in of in de buurt van
de auto, of in de buurt van de laadkabel of de
lader, zelfs niet voor korte tijd.
Snel opladen : gebruik het systeem niet
zelf en komt niet in de buurt van openbare
snelladers. Verlaat het gebied en vraag
iemand anders om de auto op te laden.
Voor laden via een normaal
stopcontact of versneld laden
Voorafgaand aan het laden
Afhankelijk van de situatie:
► Laat een elektricien controleren of de elektrische installatie voldoet aan de
geldende normen en geschikt is voor het
opladen van de auto.
► Laat een voor de auto geschikt specifiek stopcontact of een voor de auto geschikte
lader voor versneld laden (wallbox) monteren
door een professionele elektricien.
Gebruik de laadkabel die bij de auto wordt
meegeleverd.
(Tijdens het laden)
Voer nooit werkzaamheden uit onder de
motorkap:
– Sommige gebieden blijven zeer heet, tot zelfs 1 uur nadat het laden is beëindigd - kans
op brandwonden!
– De ventilator kan op elk moment inschakelen - kans op snijwonden of
verstikking!
154
Praktische informatie
Na het laden
Controleer of de laadklep is gesloten.
Laat de kabel na het laden niet in het
stopcontact zitten - kans op kortsluiting of
elektrocutie als de kabel nat wordt of in water
terechtkomt!
Voor snelladen
Voorafgaand aan het laden
Controleer of de openbare snellader en
de laadkabel geschikt zijn voor uw auto.
Als de buitentemperatuur lager is dan:
– -25 °C, is het laden misschien niet mogelijk.– 0 °C, kan het laden langer duren.
(Tijdens het laden)
Blijf niet in de auto zitten en blijf niet in de
buurt van de auto.
Wanneer het laden bezig is, wordt het laden
onderbroken als het bestuurdersportier wordt
geopend.
Na het laden
Controleer of de laadklep is gesloten.
Aansluiten
► Controleer of de selectiehendel in stand P
staat en het contact is afgezet voordat u begint
met laden, anders is het laden niet mogelijk.
► Open de laadklep door op de drukknop te drukken en controleer of er geen vuil aanwezig is
op de laadstekker.
Opladen via een normaal stopcontact
► Sluit de laadkabel aan de kant van de regeleenheid aan op een normaal stopcontact.
Tijdens het aansluiten gaan alle lampjes op de
regeleenheid branden. Vervolgens blijft alleen
het groene lampje POWER branden.► Verwijder de beschermkap van de laadstekker.► Steek de laadstekker in de laadaansluiting.Als het laden start, gaan de groene lampjes
CHARGE in de klep en daarna op de
regeleenheid knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of
alle aansluitingen in orde zijn.
Het rode lampje in de klep gaat branden om te
bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Als het laden is voltooid, maar de laadkabel nog is aangesloten, wordt het
laden bij het openen van het
bestuurdersportier ongeveer 20 seconden
hervat.
Versneld opladen
► Volg de instructies voor het gebruik van de lader voor versneld laden (Wallbox).► Verwijder de beschermkap van de laadstekker.► Steek de laadstekker in de laadaansluiting.Het laden is gestart als het lampje voor het laden
in de klep groen knippert.
Als dit niet het geval is, is het laden niet
begonnen. Voer de procedure opnieuw uit en
controleer of de stekker correct is aangesloten.
Het rode lampje in de klep gaat branden om aan
te geven dat de laadstekker is vergrendeld.
Snelladen
► Afhankelijk van de uitvoering verwijdert u de beschermkap van de basis.
► Sluit de laadkabel aan op de aansluiting van de auto en volg daarbij de instructies voor het
gebruik van de openbare snellader.
Het laden is gestart als het lampje voor het laden
in de klep groen knippert.
Als dit niet het geval is, is het laden niet
begonnen. Voer de procedure opnieuw uit en
controleer of de stekker correct is aangesloten.
Het rode lampje in de klep gaat branden om aan
te geven dat de laadstekker is vergrendeld.
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
► Als de auto is ontgrendeld, moet u deze vergrendelen en vervolgens ontgrendelen .
155
Praktische informatie
7Snelladen
► Afhankelijk van de uitvoering verwijdert u de beschermkap van de basis.
► Sluit de laadkabel aan op de aansluiting van de auto en volg daarbij de instructies voor het
gebruik van de openbare snellader.
Het laden is gestart als het lampje voor het laden
in de klep groen knippert.
Als dit niet het geval is, is het laden niet
begonnen. Voer de procedure opnieuw uit en
controleer of de stekker correct is aangesloten.
Het rode lampje in de klep gaat branden om aan
te geven dat de laadstekker is vergrendeld.
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
► Als de auto is ontgrendeld, moet u deze vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.
► Als de auto is vergrendeld, moet u deze ontgrendelen.
Het rode lampje in de klep gaat uit om aan te
geven dat de laadstekker is ontgrendeld.
► Verwijder de laadstekker binnen 30
seconden.
Laden via een normaal stopcontact
Wanneer het laden is voltooid, gaat het groene
lampje CHARGE op de regeleenheid permanent
branden.
► Plaats de beschermkap terug op de laadstekker en sluit de laadklep.
► Haal de laadkabel aan de zijde van de regeleenheid uit het stopcontact.
Versneld laden
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven
door de laadregeleenheid en door het permanent
branden van het groene lampje in de klep.
► Hang de laadstekker aan de wallbox en sluit de laadklep.
Snelladen
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven
door de lader en door het permanent branden
van het groene lampje in de klep.
► Hang de laadstekker aan het laadpunt.► Afhankelijk van de uitvoering moet u de beschermkap terug op de basis plaatsen en de
laadklep sluiten.
Trekhaak
Verdeling van de lading► Verdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te
benaderen zonder deze te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarom
voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale
aanhangergewicht af.
160
Praktische informatie
Maat van de af fabriek
gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
205/45 R17 Niet geschikt voor
sneeuwkettingen
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de
weg stil op een vlakke ondergrond.
► Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
► Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.► Rijd voorzichtig weg en rij even met een snelheid van maximaal 50 km/h.► Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te voorkomen.
Als de auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, controleer dan of de ketting en de
bevestigingen de velg niet raken.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Na het afzetten van de motor kunt u een aantal
functies, zoals het audio- en telematicasysteem,
de ruitenwissers, het dimlicht en de
interieurverlichting, nog ongeveer 40 minuten
gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies
worden in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer
10 minuten via het handsfree systeem van
het audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start
dan de motor en laat deze draaien:
– Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5 minuten te kunnen gebruiken.– Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30 minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde
functies van de auto afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu
dit toelaat.
Motorkap
Stop & Start
Schakel het contact altijd uit als
u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang
het linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak en
de motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik het beschermde gedeelte.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen
of kleding die in de propeller van de
ventilator kunnen komen!
161
Praktische informatie
7Motorkap
Stop & Start
Schakel het contact altijd uit als
u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang
het linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak en
de motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik het beschermde gedeelte.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen
of kleding die in de propeller van de
ventilator kunnen komen!
Openen
► Open het linker voorportier.
► Trek de binnenhendel aan de onderzijde van de portiersponning naar u toe.
► Duw de externe veiligheidsvergrendeling omhoog en breng de motorkap omhoog.► Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig deze in de uitsparing om de motorkap
geopend te houden.
Sluiten
► Houd de motorkap vast en trek de steun uit
de houder.
► Bevestig de motorkapsteun in de houder .► Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.► Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische componenten onder de
motorkap, wordt geadviseerd om blootstelling
aan water (regen, wassen,enz.) te beperken.
Onder de motorkap
De weergegeven motor dient slechts als
voorbeeld.
De plaats van de volgende onderdelen kan
verschillen:
– Luchtfilter .– Oliepeilstok.
– Olievuldop.– Handopvoerpomp.
Benzinemotor
164
Praktische informatie
Als het niveau zich dicht bij of onder het
merkteken "MIN" bevindt, moet u koelvloeistof
bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Het koelsysteem staat onder druk. Wacht
daarom na het afzetten van de motor ten minste
één uur voordat werkzaamheden aan het
koelsysteem worden uitgevoerd.
Neem, om brandwonden te voorkomen wanneer
u met spoed moet bijvullen, een doek en draai
de dop twee omwentelingen los om de druk te
laten dalen.
Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.
Ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een
kant-en-klaar mengsel.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet een voor de omstandigheden
geschikte vloeistof met antivries worden gebruikt
om de onderdelen van het systeem (pomp,
reservoir, leidingen enz.) te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater
(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
AdBlue (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de meters en met name de
indicatoren voor de AdBlue-actieradius.
Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat
de motor om wettelijke redenen niet meer kan
worden gestart.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over AdBlue
® (BlueHDi) en met name over het bijvullen van AdBlue.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat
betrekking heeft op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van bepaalde
onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke onderdelen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT specifieke
producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen goed
vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de
desbetreffende rubriek voor meer informatie
en de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12 V-loodaccu.Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof,
veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de
prestaties van de airconditioning
verstoren en onaangename geuren
veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof,
veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
Wanneer het roetfilter verzadigd
raakt, gaat dit
waarschuwingslampje tijdelijk branden, in
combinatie met een melding waarin wordt
gewaarschuwd voor een verstopt filter.
Regenereer het roetfilter zodra de
verkeersomstandigheden het toelaten door met
een snelheid van minimaal 60 km/h te rijden tot het lampje uit gaat.
Als het lampje blijft branden, is het minimale dieseladditiefniveau bereikt.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de
niveaus.
Als er langere tijd met een zeer lage snelheid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan er soms
waterdamp uit de uitlaat komen als u gas
geeft. Dit heeft geen gevolgen voor het
rijgedrag van de auto of het milieu.
168
Praktische informatie
Als er AdBlue® op de carrosserie of op
een andere plaats is gemorst, spoel het
dan onmiddellijk weg met koud water of veeg
het weg met een vochtige doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden
verwijderd met een spons en warm water.
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld
nadat het reservoir leeg is geraakt,
moet u ongeveer 5 minuten wachten voordat
u het contact weer inschakelt, zonder de
deur aan bestuurderszijde te openen, de
auto te vergrendelen, de sleutel in het
contactslot te steken of de sleutel van het
Keyless entry and start-systeem in het
interieur te brengen.
Zet vervolgens het contact aan en start na 10
seconden de motor.
► Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot om de motor af te zetten.
of
► Druk bij uitvoeringen met Keyless entry and
start op de knop "START/STOP" om de motor af
te zetten.
► Draai de blauwe dop van het AdBlue®-
reservoir een 6e slag linksom en verwijder de
dop.
► Bij een verpakking AdBlue®: wanneer
u de uiterste houdbaarheidsdatum hebt
gecontroleerd, moet u de instructies op het etiket
zorgvuldig lezen voordat u de inhoud van de
verpakking in het AdBlue-reservoir van de auto
giet.
► Bij een AdBlue®-pomp: steek het vulpistool in
het reservoir en blijf tanken totdat het vulpistool
afslaat.
Giet het AdBlue® reservoir niet te vol:– Vul 10 tot 13 liter bij met behulp van AdBlue®-verpakkingen.– Stop met bijvullen als het vulpistool voor het eerst afslaat als u bij een tankstation
tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5
liter AdBlue
® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg
is, wat wordt bevestigd met de melding
“Bijvullen AdBlue: Starten niet mogelijk”, dan moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Activeren van de vrijloop
In bepaalde situaties moet de vrijloop van de
auto worden geactiveerd (bijvoorbeeld bij het
slepen, op een rollenbank, in een automatische
wasstraat of bij vervoer over het spoor of op een
veerboot).
De procedure hiervoor is afhankelijk van het type
transmissie en parkeerrem.
Met handbediende
versnellingsbak of
automatische transmissie
EAT6 en elektrische
parkeerrem
/
Procedure voor het activeren van de
vrijloop
► Zet met draaiende motor en ingetrapt rempedaal de versnellingspook/selectiehendel in
de neutraalstand.
► Houd het rempedaal ingetrapt en zet het contact uit.► Laat het rempedaal los en zet het contact weer aan.
► Trap het rempedaal in en duw tegen de hendel om de parkeerrem vrij te zetten.► Laat het rempedaal los en zet het contact uit.
Terug naar de normale werking
► Houd het rempedaal ingetrapt en start de motor.
Met automatische
transmissie EAT8 en
handbediende parkeerrem
/
Procedure voor het activeren van de
vrijloop
► Selecteer stand N terwijl de auto stilstaat en
de motor draait, en zet het contact uit.
Binnen 5 seconden:
► Zet het contact weer aan.► Houd het rempedaal ingetrapt en duw de selectiehendel naar voren of naar achteren om
stand N te bevestigen.
► Zet het contact af.Als de limiet van 5 seconden wordt
overschreden, schakelt de transmissie stand P
in; u moet de procedure dan opnieuw volgen.
Terug naar de normale werking
► Druk op toets P op de selectiehendel.
188
In geval van pech
deze manier blijft het laadniveau van de accu voldoende om de motor weer te kunnen starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
► Sluit alle te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ruiten, dak).► Schakel alle stroomverbruikers (autoradio, ruitenwissers, verlichting, enz.) uit.► Zet het contact af en wacht 4 minuten.U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
► Beweeg de kunststof afdekkap (indien aanwezig) op de pluspool (+) omhoog.► Trek hendel A zo ver mogelijk omhoog om
accupoolklem B te ontgrendelen.
► Beweeg accupoolklem B omhoog om hem te
verwijderen.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact
af en wacht even voordat u een nieuwe poging
doet.
► Wacht totdat de motor stationair draait.► Maak de startkabels vervolgens in
omgekeerde volgorde los.
► Breng het kunststof kapje aan op de pluspool (+), als uw auto hiermee is uitgerust.► Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, terwijl de auto stilstaat, om de accu voldoende
op te laden.
Rijd de eerste 30 minuten na het starten
van de motor voorzichtig.
Het aanduwen van de auto om de motor
te starten is bij een auto met een
automatische transmissie niet toegestaan.
Laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu
voldoende is opgeladen.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
– Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.– Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Als u de accu van uw auto zelf gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een
lader die geschikt is voor loodaccu's en die
een nominale spanning van 12 V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant
van de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde
polen.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
► Schakel het contact uit.► Schakel alle stroomverbruikers uit (audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.).
► Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen de lader B uit alvorens de kabels op de accu aan
te sluiten.
► Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn.► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog, wanneer uw auto hiermee is
uitgerust.
► Sluit de kabels van lader B als volgt aan:• de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de accu A,• de zwarte minkabel (-) op het massapunt C
van de auto.
► Zet na afloop van het laden eerst acculader B
uit voordat u de kabels loskoppelt van accu A.
24v 12v
Als deze sticker is aangebracht, mag er uitsluitend een 12 V-lader worden gebruikt. Anders kunnen elektrische
onderdelen van het Stop & Start-systeem
onherstelbaar beschadigd raken.
Probeer nooit om een bevroren accu te
laden - Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat deze
dan door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats controleren op
beschadigingen van de inwendige delen en
op scheuren in de behuizing (kans op lekkage
van giftig en corrosief zuur).
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet
gaat gebruiken, koppel dan de accu los. Op