11 6
Rijden
constante snelheid en een veilige afstand tot
uw voorligger te blijven rijden.
Blijf waakzaam wanneer de
snelheidsregelaar ingeschakeld is. Wanneer
u op een van de toetsen voor het wijzigen van
de snelheid drukt, kan de snelheid van uw
auto plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
indien nodig om de rijsnelheid te beperken.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
Druk het gaspedaal in om de ingestelde
snelheid tijdelijk te overschrijden (de
ingestelde snelheid knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren
naar de ingestelde snelheid (wanneer
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:
– In een stedelijk gebied met overstekende voetgangers.– In druk verkeer (behalve in combinatie met de functie Stop & Start).
– Op bochtige of steile wegen.– Op gladde of overstroomde wegen.– Bij slechte weersomstandigheden.– Bij rijden op een racecircuit.– Op een testbank.– Bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
hoofdstuk Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/u rijden.Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een selectiehendel (elektrisch) moet stand D
of B zijn geselecteerd.
Bij auto's met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
5. Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk
voor meer informatie over het
11 8
Rijden
Drive Assist Plus
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met
de automatische transmissie EAT8 en de
selectiehendel (elektrisch).
Dit systeem past automatisch de snelheid
aan en corrigeert de koers van de auto, met
behulp van de adaptieve cruise control met
Stop & Go-functie en de Lane Positioning Assist.Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Dit systeem is vooral geschikt voor gebruik op
snelwegen en autowegen.
Zie de desbetreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de adaptieve cruise control en
de Lane Positioning Assist.
Het systeem assisteert de bestuurder bij
het besturen, accelereren en remmen
van de auto binnen de natuurkundige grenzen
en de mogelijkheden van de auto. Bepaalde
elementen van de infrastructuur en sommige
voertuigen op de weg kunnen niet goed
worden gedetecteerd of slecht worden
geïnterpreteerd door de camera en de radar.
Dit kan leiden tot onverwachtse
koersveranderingen, het uitblijven van een
stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van
het accelereren of remmen.
adaptieve cruise control
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (snelheidsinstelling), terwijl
voldoende afstand tot de voorligger wordt
gehouden. Dit systeem regelt automatisch het
accelereren en decelereren van de auto.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
Hiervoor is de auto voorzien van een camera
boven aan de voorruit en, afhankelijk van de
uitvoering, een radar in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor
gebruik op snelwegen en autowegen.
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een
langzamer voertuig, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Sommige voertuigen op de weg worden
mogelijk niet goed gedetecteerd of
verkeerd geïnterpreteerd door de camera en/
of radar (bijvoorbeeld een vrachtwagen), wat
kan leiden tot een slechte inschatting van de
afstanden en het onjuist versnellen of
afremmen van de auto.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid
11 9
Rijden
64.Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met de eerder opgeslagen snelheid
Bevestiging van het herstarten van de auto
na een automatische stop (uitvoeringen met
de Stop & Go-functie)
5. Gebruik de snelheid die door de
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem wordt voorgesteld
((MEM-display)
6. Weergeven en instellen van de
afstandsinstelling tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (pauze)
► Draai rolknop 1 omlaag in de stand CRUISE
terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is
gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de snelheidsregelaar en
instellen van een snelheid
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet de snelheid van de auto tussen 30 en 180 km/u liggen.
Bij een automatische transmissie EAT8 of de
selectiehendel (elektrisch) moet de snelheid van
de auto tussen 0 en 180 km/u liggen.► Druk op toets 2 of 3: de huidige snelheid wordt de ingestelde snelheid (minimaal 30 km/u) en de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
► Druk op 3 voor het verhogen of op 2 voor
het verlagen van de ingestelde snelheid (in
stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt
gehouden).
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto
snel veranderen.
De snelheidsregelaar onderbreken/
hervatten
► Druk op 4 of trap het rempedaal in. Wanneer
u de snelheidsregelaar wilt onderbreken, kunt u
dat als volgt doen:
• schakel van stand D naar N;• houd het koppelingspedaal langer dan 10 seconden ingetrapt;• druk op de hendel van de elektrische parkeerrem.► Druk op 4 om de snelheidsregelaar weer
in te schakelen. De snelheidsregelaar kan
automatisch zijn onderbroken:
• wanneer de snelheid van de auto lager is dan 30 km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak.
• wanneer het toerental van de auto lager is dan 1100 t/min bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
• door ingrijpen van het ESP .Wanneer een auto met een automatische
transmissie EAT8 of de selectiehendel
(elektrisch) door het systeem tot stilstand is
gebracht en de auto door de verkeerssituatie niet
binnen 3 seconden weer kan wegrijden, druk
dan op toets 4 of trap het gaspedaal in om weg
te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gebracht, dan wordt de
elektrische parkeerrem automatisch na ongeveer
5 minuten aangetrokken.
De snelheidsregelaar blijft actief na het
schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de bestuurder de
snelheidsregelaar weer probeert in te
schakelen nadat deze is onderbroken, dan
wordt de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" kort
weergegeven zolang het niet mogelijk is om
de snelheidsregelaar weer in te schakelen
(niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
De geprogrammeerde snelheid
aanpassen met de functie
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
► Druk op 5 om de op het instrumentenpaneel
voorgestelde snelheid te accepteren en druk
vervolgens nog een keer op de toets om te
bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren
van de auto te voorkomen, is het
raadzaam een snelheid te selecteren die dicht
bij de actuele snelheid van uw auto ligt.
139
Rijden
6weergegeven pagina drukken om de functie
uit te schakelen.
Selecteren van het type manoeuvre
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre
op het touchscreen weergegeven: standaard
is dit de pagina “Inparkeren” als de auto na het
aanzetten van het contact heeft gereden, zo niet
dan wordt de pagina “Uitparkeren” weergegeven.
► Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek
in te schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op elk
gewenst moment gewijzigd worden, ook
wanneer er naar een beschikbare parkeerplek
wordt gezocht.
Ter bevestiging van de selectie gaat dit
lampje branden.
Zoeken naar een parkeerplek
► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij
niet harder dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt
als de afstand tussen de geparkeerde auto's
en uw auto kleiner of groter is. De functie wordt
automatisch uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid
van 50 km/h.
Voor "fileparkeren" moet de
parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de
lengte van uw auto plus 0,60 m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte van
de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de
breedte van uw auto plus 0,70 m.
Als de functie Park Assist via het menu Rijden / Auto van het het touchscreen is
uitgeschakeld, wordt deze automatisch
ingeschakeld zodra het systeem wordt
geactiveerd.
Wanneer het systeem een beschikbare
parkeerplek vindt, wordt er “ OK“ op de
parkeerweergave getoond in combinatie met een
geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand te
brengen: “ Stop de auto “ en het “STOP”-bord, in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de auto is gestopt, wordt een instructiepagina
op het scherm weergegeven.
► Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden.
De start van de manoeuvre wordt aangegeven
met de melding “ Manoeuvre wordt uitgevoerd “
in combinatie met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangegeven door deze
melding: “ Laat het stuurwiel los en rijd
achteruit”.
Visiopark 1 en de parkeerhulp worden
automatisch ingeschakeld, zodat u de directe
140
Rijden
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in
de gaten kunt houden.
Tijdens de manoeuvre
Het systeem neemt de besturing van de auto over. Het geeft instructies over de rijrichting bij de start van de in- of uitparkeermanoeuvres bij
fileparkeren en bij bij alle manoeuvres bij het
haaks inparkeren.
Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
"Rijd achteruit".''Rijd vooruit''.De status van de manoeuvre wordt
aangegeven door deze symbolen:
Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood) (de pijlen geven
aan dat de bestuurder de controle over de auto
weer moet overnemen).
De maximaal toegestane snelheden tijdens de
manoeuvre worden met de volgende symbolen
aangegeven:
77 km/h bij het inparkeren.
55 km/h bij het uitparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd het stuurwiel
niet tegen en steek uw handen niet tussen de
spaken van het stuurwiel. Let op voorwerpen die het draaien van het stuurwiel kunnen
hinderen (wijde kleding, sjaal, das, enz.)
- kans op letsel!
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden, met name het
tegemoetkomende verkeer.
De bestuurder moet controleren of er zich
geen objecten of personen in de baan van de
auto bevinden.
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen kunnen door het reliëf
worden vervormd.
In schaduwrijke gebieden, bij fel zonlicht of bij
weinig licht kan het beeld donkerder en met
minder contrast worden weergegeven.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
definitief worden onderbroken, door de
bestuurder zelf of automatisch door het systeem.
Door de bestuurder:
– De bestuurder neemt de controle over de auto weer over.– De bestuurder schakelt de richtingaanwijzers
aan de tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre in.
– De bestuurder maakt de veiligheidsgordel los.– De bestuurder zet het contact af.Onderbreking door het systeem:– De snelheidslimiet wordt overschreden: 7 km/h tijdens inparkeermanoeuvres en 5 km/h
tijdens uitparkeermanoeuvres.
– De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.
– Een van de portieren of de achterklep wordt geopend.– De motor slaat af.– Storing in het systeem.– Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren en na 7 manoeuvres bij haaks
inparkeren.
Wanneer de manoeuvre wordt onderbroken, dan
wordt automatisch de functie uitgeschakeld.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven in combinatie met de melding
“Manoeuvre geannuleerd” op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto weer over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld; dit lampje gaat uit en de
functie keert terug naar de oorspronkelijke
weergave.
Einde van de in- of
uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven in combinatie met de melding
"Manoeuvre voltooid " op het touchscreen.
De uitschakeling van de functie wordt bevestigd door het doven van dit lampje
in combinatie met een geluidssignaal.
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de
bestuurder de manoeuvre moet voltooien.
143
Rijden
6Voorbereiden op de
manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek om de auto tot stilstand te brengen en het STOP-bord
worden weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal.
Als de auto is gestopt, wordt er een
instructiepagina op het scherm weergegeven.
► Volg alle instructies om de manoeuvre voor te bereiden.Dit symbool verschijnt automatisch als de instructie is gevolgd.
Als alle instructies zijn bevestigd, wordt er een
nieuw scherm weergegeven waarop wordt
aangegeven dat u de manoeuvre kunt uitvoeren.
► Druk op deze toets om de manoeuvre uit te voeren.► Houd de toets ingedrukt en laat het rempedaal geleidelijk los.
De toets moet ingedrukt blijven
tijdens de manoeuvre.
De start van de manoeuvre wordt aangeduid
door de weergave van een scherm met de
melding “ Manoeuvre wordt uitgevoerd “ in
combinatie met een geluidssignaal.
Visiopark 1 en de parkeerhulp worden
automatisch ingeschakeld, zodat u de directe
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in
de gaten kunt houden.
Uitvoeren van de
manoeuvre
Op het moment dat de bestuurder het rempedaal
loslaat, neemt het systeem automatisch de
controle over voor het kiezen van de rijrichting
(vooruit of achteruit), het accelereren, het
remmen en de stuurrichting.
De status van de manoeuvre wordt aangegeven
door deze symbolen:
Manoeuvre bezig.Manoeuvre onderbroken.Manoeuvre voltooid of geannuleerd (witte pijlen geven aan dat
de bestuurder de controle over de auto moet
overnemen).
De manoeuvreerrichting wordt aangegeven door
deze symbolen:
Vooruit.Achteruit.
De middelste pijl is groen als de auto
rijdt of wit om de volgende manoeuvreerrichting
aan te geven.
Tijdens de gehele manoeuvre, aangegeven door het groene pictogram
"AUTO", moet de bestuurder de toets op de
selectiehendel ingedrukt houden.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen en steek uw handen niet
tussen de spaken van het stuurwiel. Let op
voorwerpen die het draaien van het stuurwiel
kunnen hinderen (wijde kleding, sjaal, das,
enz.). Kans op letsel!
Als de auto aanzienlijk wordt afgeremd, gaan de remlichten wellicht branden.
Onderbreken/hervatten van de manoeuvre
De manoeuvre kan te allen tijde tijdelijk
worden onderbroken (automatisch door het
systeem als een obstakel is gedetecteerd of
door tussenkomst van de bestuurder). Als
de bestuurder een gevaarlijke situatie ziet
aankomen, moet hij de manoeuvre annuleren.
Om de manoeuvre te onderbreken kan de
bestuurder:
– De toets van de functie loslaten.– Het rempedaal intrappen.– De controle over de auto overnemen.– De transmissie in een andere stand zetten (behalve P).
De auto staat meteen stil als de manoeuvre
wordt onderbroken.
Dit wordt bevestigd door de weergave van dit symbool in combinatie met de melding
"Manoeuvre geannuleerd".
Als u de manoeuvre wilt hervatten wanneer
de reden voor het onderbreken niet meer
bestaat:
► Laat alle bedieningselementen los (rempedaal, toets van de functie, stuurwiel,
enz.).
147
Praktische informatie
7Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in de motor veroorzaken. Bij deze
temperaturen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Bij temperaturen beneden -15 °C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage)
om problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van
uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 40 of 44 liter
(benzine) of 41 liter (diesel).
Reservevolume: ongeveer 5 liter.
Laag brandstofniveau
Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal. Als het
lampje gaat branden, bevat de tank nog
ongeveer 5 liter brandstof.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is
getankt, gaat dit lampje steeds bij het aanzetten
van het contact branden in combinatie
met de weergave van een melding en een
geluidssignaal. Tijdens het rijden worden deze
melding en dit geluidssignaal steeds vaker
herhaald naarmate het niveau steeds dichter bij
0 komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over een lege brandstoftank
(diesel).
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Tanken
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofniveaumeter.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Om veilig te tanken:
152
Praktische informatie
Regeleenheid
POWER
Groen: elektrische verbinding tot stand
gebracht; het laden kan beginnen.
CHARGEKnippert groen: bezig met laden of
geprogrammeerde verwarming geactiveerd.
Brandt permanent groen: laden voltooid.
FAULTRood: storing; laden niet toegestaan of
moet onmiddellijk worden gestopt. Controleer
of alle aansluitingen in orde zijn en of de
elektrische installatie niet defect is.
Als het lampje niet uit gaat, neem dan
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u de laadkabel in een stopcontact steekt,
gaan alle lampjes kort branden.
Als er geen lampjes gaan branden, controleer
dan de zekering van het stopcontact.
– Als de zekering is gesprongen, neem dan contact op met een elektricien om te controleren
of uw elektrische installatie geschikt is en
eventuele reparaties uit te voeren.
– Als de zekering niet is gesprongen, gebruik de laadkabel dan niet en neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Aanbevelingen op het label van de
regeleenheid
1.Lees voor gebruik het instructieboekje.
2. Bij verkeerd gebruik van deze laadkabel
kunnen er brand, schade aan eigendommen
en ernstig of dodelijk letsel door elektrocutie
ontstaan!
3. Gebruik altijd een goed geaard stopcontact,
beschermd door een aardlekschakelaar van
30 mA.
4. Gebruik altijd een stopcontact met zekering,
geschikt voor de stroomsterkte van het
elektrische circuit. 5.
Het gewicht van de regeleenheid mag niet
door het stopcontact, de stekker en de
kabels worden gedragen.
6. Gebruik deze laadkabel nooit als hij defect
of beschadigd is.
7. Probeer deze laadkabel nooit te repareren
of te openen. Deze kabel heeft geen
onderdelen die kunnen worden gerepareerd
- vervang de laadkabel als deze beschadigd
is.
8. Dompel deze laadkabel nooit onder in water.
9. Gebruik deze laadkabel nooit met een
verlengsnoer, een multistekker, een
omvormeradapter of een beschadigd
stopcontact.
10. Stop het laden niet door de stekker uit het
stopcontact te trekken.
11 . Forceer de stekker niet als deze op de
aansluiting van de auto is vergrendeld.
12. Stop onmiddellijk met laden door de auto
met de afstandsbediening te vergrendelen
en daarna te ontgrendelen als de laadkabel
of het stopcontact zeer heet aanvoelen.
13. Deze laadkabel bevat onderdelen die
elektrische bogen of vonken kunnen
veroorzaken. Stel deze kabel niet bloot aan
ontvlambare dampen.
14. Gebruik deze laadkabel alleen bij auto's van
het merk PEUGEOT.
15. U mag de stekker nooit met natte handen in
het stopcontact steken of eruit halen.
Laden van de
tractiebatterij (elektrisch)
Als u de tractiebatterij wilt opladen, sluit dan
de auto aan op een normaal stopcontact
(voor normaal of versneld opladen) of op een
snellaadstation (voor snel laden).
Om de tractiebatterij volledig op te laden
moet u de gewenste laadprocedure zonder
onderbrekingen volgen tot de procedure
automatisch wordt beëindigd. Het laden kan
direct beginnen of op een geprogrammeerd
tijdstip.
U kunt op elk moment stoppen met laden door
de auto te ontgrendelen en de laadstekker te
verwijderen.
Afhankelijk van de uitvoering wordt de functie voor geprogrammeerd laden via
het touchscreen of de MyPeugeot App
ingesteld.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de functie geprogrammeerd
laden.
U kunt het laadproces ook in de gaten
houden met de MyPeugeot App.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de op afstand bedienbare
functies.
Uit veiligheidsoverwegingen start de
motor niet als de laadkabel is
aangesloten op de laadaansluiting van de