99
Rijden
6Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R
als de auto niet volledig stilstaat.
Handmatig schakelen
U kunt het brandstofverbruik beperken wanneer u langere tijd met draaiende
motor stilstaat (bijvoorbeeld in de file) door de
selectiehendel in stand N te zetten en de
parkeerrem aan te trekken.
► Wanneer u de hendel in stand M zet,
kunt u sequentieel schakelen tussen de zes
versnellingen.
► Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling op te schakelen.► Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling kan
alleen als de rijsnelheid en het motortoerental dit
toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op
de automatische modus.
D verdwijnt en op het instrumentenpaneel
worden de achtereenvolgend
ingeschakelde versnellingen weergegeven.
Bij een te laag of te hoog toerental knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden
waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven.
Er kan elk moment van stand D naar stand M
worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
transmissie automatisch stand M1.
Dit symbool verschijnt als een versnelling
niet goed is ingeschakeld (de
selectiehendel bevindt zich tussen twee standen
in).
De auto uit zetten
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N zetten om de
transmissie in de neutraalstand te zetten.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in de
automatische stand staat).
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer 45
seconden een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het display.
► Zet de selectiehendel weer in stand P; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Storing
Wanneer het contact is ingeschakeld en er zich een storing voordoet, gaat dit
waarschuwingslampje branden en wordt er een
melding weergegeven.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft ingeschakeld. Tijdens het schakelen van P
naar R en van N naar R is het mogelijk dat u
een behoorlijke schok voelt (deze heeft geen
gevolgen voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
De transmissie kan beschadigd raken:– Wanneer het gaspedaal en de rempedalen tegelijkertijd worden ingetrapt.– Wanneer er een probleem met de accu is waardoor de selectiehendel vanuit stand P
naar een andere stand wordt geforceerd.
Automatische transmissie (EAT8)
Automatische transmissie met acht versnellingen
en een impulsselectiehendel. De transmissie
biedt ook de mogelijkheid handmatig te
schakelen met de schakelflippers achter het
stuurwiel.
Standen van de
selectiehendel
P. Parkeerstand
Parkeren van de auto: de voorwielen worden
geblokkeerd.
R. Achteruitversnelling
102
Rijden
Bijzonderheden van de automatische
stand
De transmissie schakelt zelf de meest geschikte
versnelling in, waarbij rekening wordt gehouden
met de buitentemperatuur, het wegprofiel,
de belading van de auto en de rijstijl van de
bestuurder.
Trap voor een maximale acceleratie het
gaspedaal volledig in (kick-down): De
transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximumtoerental bereikt.
Met de schakelflippers kan de bestuurder tijdelijk
zelf schakelen als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Bijzonderheden van de handbediende
stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Starten van de auto
Vanuit stand P:► Trap het rempedaal volledig in.► Start de motor.► Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de toets Unlock.► Duw de hendel een of twee keer naar achteren om de automatische stand
D te selecteren of naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
Vanuit de neutraalstand N:► Trap het rempedaal volledig in.► Start de motor.► Houd het rempedaal ingetrapt, druk de selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D te selecteren of naar
voren terwijl u de toets Unlock indrukt om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
En daarna vanuit stand D of R:
► Laat het rempedaal los.► Geef geleidelijk gas om de elektrische parkeerrem automatisch vrij te zetten.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Het aanduwen van de auto om de motor
te starten is bij een auto met een
automatische transmissie niet toegestaan.
Parkeren van de auto
Ongeacht de stand van de transmissie wordt bij
het afzetten van het contact automatisch stand P
ingeschakeld.
Alleen als de transmissie in stand N staat, wordt
stand P pas na 5 seconden ingeschakeld (om de
vrijloop te kunnen activeren).
Controleer of stand P inderdaad is ingeschakeld
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De desbetreffende lampjes van de selectiehendel en de hendel van de
elektrische parkeerrem, en de lampjes op het
instrumentenpaneel moeten branden.
Storing in de transmissie
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in combinatie met een geluidssignaal en
een melding.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Rijd niet sneller dan 100 km/u, waar dat is toegestaan.
De transmissie gaat over op het
noodprogramma: de transmissie wordt
geblokkeerd in de derde versnelling van stand
D, de schakelflippers werken niet meer en stand
M kan niet meer worden gebruikt. U kunt een
hevige schok voelen als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Dit is niet schadelijk voor de
transmissie.
Storing in de selectiehendel
Kleine storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Rijd voorzichtig en neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
In bepaalde gevallen gaan de lampjes van de
selectiehendel niet meer branden, maar wordt
de status van de transmissie nog wel op het
instrumentenpaneel weergegeven.
103
Rijden
6Ernstige storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in combinatie met een melding.
Zet de auto zo snel mogelijk op een
veilige plaats stil en neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Selectiehendel
(elektrisch)
De selectiehendel is een impulsselectiehendel
met een functie voor regeneratief remmen.
Via de selectiehendel wordt de aandrijving
geregeld op basis van de rijstijl, het wegprofiel
en de belading van de auto.
Als het regeneratief remmen is geactiveerd,
wordt ook het afremmen op de motor geregeld
als het gaspedaal wordt losgelaten.
P. Parkeerstand
Parkeren van de auto: de voorwielen
worden geblokkeerd.
R. Achteruitversnelling
N. Neutraalstand
Om de auto te verplaatsen met afgezet
contact en de vrijloop te activeren.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor
meer informatie over de vrijloop. D/B.
Automatisch vooruit rijden ( D) of
automatisch vooruit rijden met regeneratief
remmen (B)
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
de status van de selectiehendel op het
instrumentenpaneel weergegeven:
P : Parkeerstand.
R : Achteruitversnelling.
N : Neutraalstand.
D : Automatische stand vooruit.
B : Automatische stand vooruit met regeneratief
remmen geactiveerd.
Werking
A. Toets P
Om de parkeerstand in te schakelen.
B. Toets Unlock
Om de transmissie te deblokkeren en, met
ingetrapt rempedaal, vanuit stand P een
andere stand in te schakelen of stand R
in te schakelen.
Houd deze toets ingedrukt voordat u de
selectiehendel beweegt.
C. Lampjes voor transmissiestand (R, N, D/B)
► Beweeg de hendel een of twee keer naar voren (N of R) of naar achteren (N of D/B),
indien nodig tot voorbij het weerstandspunt.
De hendel gaat terug naar zijn oorspronkelijke
positie wanneer u de hendel loslaat.
Als u bijvoorbeeld van P naar R wilt schakelen,
duwt u de hendel twee keer naar voren zonder
het weerstandspunt te passeren of één keer
naar voren tot voorbij het weerstandspunt:
– In het eerste geval gaat de hendel van P naar
N en vervolgens van N naar R.
– In het tweede geval gaat de hendel meteen van P naar R.
Regeneratief remmen
De functie voor regeneratief remmen bootst
het remmen op de motor na en laat de auto
afremmen zonder dat de bestuurder het
rempedaal hoeft in te trappen. De auto remt
sneller af als de bestuurder het gaspedaal
loslaat.
105
Rijden
6het waarschuwingslampje P op de hendel
van de elektrische parkeerrem permanent
branden (niet knipperen).
De functie Hill Start Assist kan niet
worden uitgeschakeld. Maar als de
parkeerrem wordt aangetrokken om de auto
stil te zetten, wordt de werking van de functie
onderbroken.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat:
– als u bij een handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand hebt
ingeschakeld.
– als bij een automatische transmissie stand D
of M is geselecteerd.
– als met de selectiehendel (elektrisch) stand D
of B is geselecteerd.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes branden.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van de auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl in combinatie met het nummer van de
geadviseerde versnelling op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies aan
de rijomstandigheden (helling, belading
van de auto enz.) en de rijstijl van de
bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
– de eerste versnelling in te schakelen,– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
106
Rijden
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg
wilt rijden.
De functie is hoofdzakelijk ontworpen
voor stadsverkeer en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functionaliteiten van de auto, zoals
met name het remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
Deze functie kan via het menu Rijverlichting /Auto op het
touchscreen worden ingesteld.
Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt
de gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld en de
motor door de functie was gestopt, wordt deze
direct gestart.
Bijbehorende controlelampjes
Functie geactiveerd.Functie uitgeschakeld of storing.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– De deur aan bestuurderszijde moet zijn gesloten.– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn vastgemaakt.– Het laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.– De temperatuur van de motor moet binnen het nominale werkingsbereik liggen.– De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C liggen.
De motor in standby zetten
(STOP-stand)
De motor wordt automatisch in standby gezet
als de bestuurder de intentie aangeeft te willen
stoppen.
– Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: de versnellingshendel in
de neutraalstand en het koppelingspedaal
losgelaten.
– Bij auto's met een automatische
transmissie : met het rempedaal ingetrapt tot de
auto stopt of de selectiehendel in de stand N, bij
gestopte auto.
Teller
Een teller houdt bij hoe lang standby tijdens een
traject is geactiveerd. De teller wordt elke keer
als u het contact aanzet weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
– Steile helling (omhoog of omlaag).– De auto heeft sinds de laatste start (met de sleutel of de toets "START/STOP") niet harder dan 10 km/h gereden.– Als het draaien van de motor nodig is om het interieur op een aangename temperatuur te
houden.
– De ontwaseming is ingeschakeld.
107
Rijden
6In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden,
waarna het uit gaat.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel niet.
Motor opnieuw starten (stand START)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
de bestuurder de intentie aangeeft weer weg te
willen rijden.
► Met een handgeschakelde
versnellingsbak, koppelingspedaal volledig
ingetrapt.
► als u, bij een automatische transmissie:• Met de selectiehendel in de stand D of M,
het rempedaal niet ingetrapt.
• Met de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, met de
selectiehendel in de stand D of M.
• Met de selectiehendel in de stand P en het
rempedaal ingetrapt, met de selectiehendel
in de stand R, N, D of M.
• Achteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw als opnieuw
aan de voorwaarden voor de werking is voldaan
en in de volgende gevallen.
– Bij een handgeschakelde versnellingsbak: als de snelheid van de auto hoger wordt dan 4 km/h,– Bij een automatische transmissie: als de stand N is geselecteerd en de snelheid van de auto is hoger dan 1 km/h,In deze gevallen knippert dit lampje een paar seconden, waarna het uitgaat.
Storingen
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje enkele seconden
knipperen en blijft dan branden, en wordt er een
melding weergegeven.
Laat uw auto controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
In dat geval gaan alle waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel branden.
► Zet het contact af en start vervolgens de motor met de sleutel of de knop START/STOP.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra er
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, wat
betekent dat de bestuurder altijd moet blijven
opletten.
Ondanks dit systeem moet u de
bandenspanning regelmatig controleren (ook
die van het reservewiel). Doe dit ook voordat
u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit):
– is slecht voor de wegligging.– verlengt de remweg.– veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de banden.– verhoogt het gemiddelde brandstofverbruik.
108
Rijden
De voorgeschreven bandenspanning
voor de auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de identificatie van de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10 km met een lagere snelheid gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet te worden gereset
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd
of verwijderd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit lampje blijft branden in combinatie met een
geluidssignaal en, afhankelijk van de uitvoering,
een melding.
► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
► Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
► Controleer als u een compressor in de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld.
► Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.► Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier
banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto en de
waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden alvorens de resetprocedure uit te
voeren.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem wordt gereset bij een
stilstaande auto via het
touchscreenmenu Rijverlichting/Auto .
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met een
geluidssignaal.
In dit geval wordt de bandenspanning niet meer
gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rij- en
parkeerhulpsystemen -
Algemene adviezen
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de
bestuurder altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
11 5
Rijden
6► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
Als de ingestelde snelheid langere tijd lager dan de rijsnelheid blijft, klinkt er een
waarschuwingssignaal.
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen
uitgaande van de huidige snelheid van de auto:
► Druk kort op toets 2 of 3 om de waarde in stappen van + of - 1 km/h te wijzigen.► Houd toets 2 of 3 ingedrukt om de waarde in stappen van + of - 5 km/h te wijzigen.U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door het snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
► Druk één keer op toets 5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.
► Druk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
► Houd het gaspedaal volledig ingedrukt.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
► U hoeft alleen het gaspedaal los te laten om weer terug te keren naar een snelheid lager dan
de ingestelde snelheid.
Als de ingestelde snelheidslimiet wordt
overschreden, maar dit komt niet door de
bestuurder (bijvoorbeeld op een steile helling),
dan klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Rem waar nodig om de rijsnelheid te
beperken.
Zodra de ingestelde rijsnelheid weer wordt
bereikt, werkt de snelheidsbegrenzer weer: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF ”: de
informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet
meer weergegeven.
Storing
De weergave van streepjes (eerst knipperend
en dan permanent) wijst op een storing in de
snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidsregelaar -
specifieke adviezen
Gebruik voor uw veiligheid en die van uw
medeweggebruikers de
snelheidsregelaar uitsluitend als de
verkeerssituatie het mogelijk maakt om
gedurende een bepaalde tijd met een