69
Veiligheid
5Claxon
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (elektrisch)
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als
de auto rijdt, bij snelheden tot 30 km/u in een
versnelling vooruit of achteruit.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden.
* In overeenstemmi ng met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, die u bij een deal\
er kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het systeem.
** In gebieden die worden gedekt door Peugeot Connect SOS en Peugeot Connect AssistanceBij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; de\
ze lijsten zijn ook beschikbaar op de internetsite voor uw land. Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Urgence-noodoproep
of Assistance-
pechhulpoproep
Peugeot Connect SOS
(PE112)
► Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op de toets
1.
Het brandende controlelampje en een
spraakbericht bevestigen dat de oproep naar de
hulpdiensten is verstuurd *.
‘Peugeot Connect SOS’ zoekt onmiddellijk
uw auto en brengt u een contact met de juiste
nooddiensten**.
► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt, wordt de oproep geannuleerd.
Het controlelampje knippert wanneer de
autogegevens worden verzonden en blijft
branden wanneer communicatie tot stand is
gebracht.
Als de airbagregeleenheid onafhankelijk
van de activering van de airbags een
aanrijding detecteert, wordt er automatisch
een noodoproep verzonden.
‘Peugeot Connect SOS’ is een dienst die
gratis beschikbaar is.
Werking van het systeem
– Het systeem werkt goed als het controlelampje bij het inschakelen van het contact rood en
daarna groen brandt, en vervolgens uit gaat.
– Als het controlelampje permanent rood brandt,
dan is er een storing in het systeem.– Als het controlelampje rood knippert, vervang de noodbatterij.
70
Veiligheid
In de laatste twee gevallen kan er mogelijk
geen noodoproep of pechhulpoproep worden
verstuurd.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
dealer of een erkende reparateur.
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Gegevensverwerking
De verwerking van persoonsgegevens
door het "Peugeot Connect SOS"-systeem
(PE112) voldoet aan het kader voor
bescherming van persoonsgegevens volgens
Verordening 2016/679 (GDPR) en Richtlijn
2002/58/EC van het Europese parlement
en de Europese Raad, en is specifiek
bedoeld om de belangen van het onderwerp
van de gegevens te beschermen, in
overeenstemming met Artikel 6.1, paragraaf
d) van Verordening 2016/679.
De verwerking van persoonsgegevens
is uitsluitend beperkt tot het beheer van
het "Peugeot Connect SOS"-systeem in
combinatie met het noodnummer 112 voor
Europa.
Het "Peugeot Connect SOS"-systeem is
in staat om alleen de volgende gegevens
* Afhankelijk van de geografische dekking van ‘Peugeot Connect SOSPeugeot Connect Assistance’ en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten z\
ijn ook
beschikbaar op de internetsite voor uw land.
met betrekking tot de auto te verzamelen
en te verwerken: chassisnummer, type
(personenauto of bedrijfsauto), type brandstof
of voedingsbron, de drie meest recente
locaties en de rijrichting, en een logbestand
met tijdstempel dat de automatische
inschakeling van het systeem aangeeft.
De verwerkte gegevens worden ontvangen
door noodoproepcentra die door de relevante
nationale autoriteiten zijn aangewezen in
het gebied waarin zij zich bevinden, met
ontvangst op prioriteit en verwerking van
oproepen naar het noodnummer 112.
Gegevensopslag
Gegevens in het geheugen van het
systeem zijn alleen buiten het systeem
toegankelijk als er een oproep wordt
gemaakt. Het systeem is niet traceerbaar en
wordt bij normaal gebruik niet continu in de
gaten gehouden.
De gegevens in het interne geheugen van
het systeem worden automatisch en continu
gewist. Alleen de drie meest recente locaties
van de auto worden opgeslagen.
Wanneer er een noodoproep wordt gedaan,
wordt het gegevenslogbestand maximaal 13
uur opgeslagen.
Toegang tot gegevens
U hebt het recht van toegang tot
de gegevens en kunt waar nodig een
verzoek indienen om de verwerking van
persoonsgegevens die niet zijn verwerkt in
overeenstemming met de voorschriften van
verordening 2016/679 (GDPR) te corrigeren,
te wissen of te beperken. Derden die deze
gegevens hebben ontvangen, moeten op de
hoogte worden gesteld van het corrigeren,
wissen of beperken in overeenstemming met
de hierboven genoemde Richtlijn, tenzij dit
onmogelijk is of onredelijke inspanningen
vereist.
U hebt ook het recht om een
klacht in te dienen bij de relevante
gegevensbeschermingsautoriteit.
Peugeot Connect
Assistance
► Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden
ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt
bevestigd met een spraakbericht *).
► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt, wordt de oproep geannuleerd.
71
Veiligheid
5In de privacymodus kunt u instellen
hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/
of positie) tussen uw auto en PEUGEOT.
U kunt dit instellen in het menu Instellingen
op het touchscreen.
Standaard (afhankelijk van de uitrusting) kunt
u de geolokalisatie uitschakelen/inschakelen
door gelijktijdig op de 2 toetsen te drukken
en vervolgens op de toets "Peugeot Connect
Assistance" om te bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het
PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten
bij het netwerk te laten controleren en
eventueel configureren. In een meertalig land
kunt u het systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem in
de auto te wijzigen.
Indien u beschikt over de dienst Peugeot
Connect Packs met het Pack SOS &
Assistance, hebt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website toegang tot
aanvullende diensten.
Raadpleeg voor informatie over het Pack
SOS & Assistance de algemene voorwaarden
voor deze diensten.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat
de volgende systemen:
– het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD).– Noodremassistentie (BAS).– Antispinregeling (ASR).– Dynamische stabiliteitscontrole (DSC).– Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
weggedrag van de auto tijdens het remmen en
zorgen ervoor dat u de auto beter onder controle
hebt in bochten, vooral op slechte of natte
wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een
noodstop blokkeren.
De EBD regelt de remdruk per wiel.
Dit waarschuwingslampje gaat branden bij een storing in het ABS-systeem.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig
en met een matige snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS
gaat branden, in combinatie met een melding en
een geluidssignaal, dan is er een storing in de
EBD.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Het ABS kan lichte trillingen in het
rempedaal geven.
Wanneer er in een noodgeval moet
worden geremd, druk het rempedaal
dan stevig in en houd die druk vast.
Wanneer de wielen (banden en velgen)
moeten worden vervangen, zorg er dan
voor dat er wielen worden gemonteerd die
voor uw auto zijn goedgekeurd.
Laat deze systemen na een aanrijding
door een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
72
Veiligheid
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR) / Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
De antispinregeling (ASR) optimaliseert de
tractie met behulp van de remmen van de
aangedreven wielen en de motor, om te
voorkomen dat de wielen gaan spinnen. Het
systeem verbetert ook de koersstabiliteit van de
auto bij het accelereren.
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de vier
wielen in de gaten en als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, grijpt het systeem automatisch in via
de remmen van een of meerdere wielen en het
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk
weer in de juiste koers te brengen.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de
wielen te weinig grip hebben of de auto de
opgelegde koers niet kan aanhouden.
Dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel knippert om aan te
geven dat deze systemen in werking zijn.
Uitschakelen/inschakelen
In buitengewone omstandigheden, zoals de
auto starten wanneer deze vastzit in modder
of sneeuw, of wanneer de ondergrond zacht is,
kan het handig zijn om het ASR-systeem uit te
schakelen zodat de wielen vrij kunnen draaien
om weer grip te krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer
voldoende grip is.
Deze functie wordt ingesteld via het touchscreenmenu
Rijverlichting/Auto .
Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er
wordt een melding weergegeven om het
uitschakelen te bevestigen.
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
ingeschakeld of als een snelheid van 50 km/h
wordt bereikt.
Bij een snelheid lager dan 50 km/h moet
handmatig opnieuw worden ingeschakeld.
Storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in combinatie met een geluidssignaal en
een melding, om een systeemstoring aan te
geven.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om de systemen
te laten controleren.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. Dat betekent
echter niet dat de bestuurder meer risico's
mag nemen of hard mag rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de
wielen hun grip verliezen groter. Het is voor
uw veiligheid dus van het grootste belang dat
de systemen altijd zijn ingeschakeld, zeker
als de omstandigheden gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed werken
als de aanbevelingen van de fabrikant
met betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen en van de
montageprocedures die door een PEUGEOT-
dealer worden toegepast worden gevolgd.
We raden aan om in de winter winterbanden
te monteren, zodat deze systemen ook
onder winterse omstandigheden goed blijven
werken. Alle vier de wielen moeten worden
voorzien van banden die zijn goedgekeurd
voor de auto.
73
Veiligheid
5Aanhangerstabiliteits-controle (TSA)
Bij het trekken van een aanhanger vermindert dit
systeem de kans op slingeren van de auto en de
aanhanger.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
Het elektronisch stabiliteitssysteem (ESC) moet
storingsvrij zijn.
Dit systeem werkt tussen 60 en 160 km/h, en zodra het signaleert dat de aanhanger begint
te slingeren, worden de remmen ingeschakeld
om de aanhanger te stabiliseren en beperkt het
systeem waar nodig het motorvermogen om de
auto te vertragen.
Dit waarschuwingslampje knippert op het instrumentenpaneel en de remlichten
gaan branden om ander verkeer te
waarschuwen.
Zie voor meer informatie over gesleepte ladingen
en massa het deel Technische gegevens of het
kentekenbewijs van uw auto
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over veilig gebruik van de trekhaak.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Wanneer u in dat geval verder rijdt met de
aanhanger, verminder dan uw snelheid en rijd
voorzichtig!
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
De aanhangerstabiliteitscontrole vergroot
de veiligheid onder normale
rijomstandigheden en wanneer de adviezen
met betrekking tot het rijden met een
aanhanger in acht worden genomen. Het
systeem mag de bestuurder niet verleiden tot
het nemen van extra risico's bij het trekken
van een aanhanger (overbelading, onjuiste
kogeldruk, versleten banden of een te lage
bandenspanning, versleten remmen enz.) of
het rijden met een te hoge snelheid.
In bepaalde gevallen neemt het systeem niet
waar dat de aanhanger gaat slingeren, vooral
met een lichte aanhanger.
Wanneer u op een glad of slecht wegdek
rijdt, kan het systeem niet voorkomen dat de
aanhanger slingert.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw. De
veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als
hij niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het
over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan
de riem te trekken en deze weer los te laten,
zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanners
Dit systeem zorgt voor extra bescherming bij
frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van
de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittende
getrokken wordt en bevordert daarmee de
veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De pyrotechnische gordelspanners
kunnen, afhankelijk van de aard en
de kracht van de aanrijding , vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
77
Veiligheid
5De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de
zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen
bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen
(een gedeelte van) de impactzone opzij (B).
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de betreffende
zijruiten.
Storing
Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden, neem
dan altijd contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zijairbags niet
geactiveerd.
Adviezen
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
correct is geplaatst en afgesteld.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig niets
in de buurt van de airbags of in het gebied
waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende
bij het afgaan van de airbag verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de hete gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Breng uitsluitend goedgekeurde
stoelhoezen aan die compatibel zijn met
zijairbags. Voor informatie over stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets
over de rugleuning van de stoelen (kleding
enz.): dit zou bij het afgaan van de zijairbags
kunnen leiden tot verwondingen aan armen
of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
90
Rijden
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
De sleutels zijn voorzien van een elektronisch
startblokkeringssysteem waarvan de geheime
code moet worden herkend om de motor te
kunnen starten.
Bij een storing in het systeem wordt er een
melding weergegeven en zal de motor niet
starten.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer.
Starten / afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Het contactslot heeft 3 standen:
– 1. Stop: sleutel in het contactslot steken
en uit het contactslot verwijderen, stuurslot
vergrendeld.
– 2. Contact: stuurslot ontgrendeld, contact
ingeschakeld, voorgloeien dieselmotor, draaien
van de motor.
– 3. Starten.
Bevestig geen zware objecten aan de
sleutel of aan de afstandsbediening.
Hierdoor worden deze zwaarder en zouden
een storing in het contactslot kunnen
veroorzaken.
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat
de accu voldoende opgeladen blijft.
De motor starten
Met een aangetrokken parkeerrem:► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
► Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand N of
P en trap het rempedaal volledig in.
► Steek de sleutel in het contactslot; het systeem herkent de code.► Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het stuurwiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen is veel kracht nodig
bij het draaien aan het stuurwiel
(bijvoorbeeld als de wielen volledig naar links
of rechts zijn gedraaid).
► Bij een auto met een benzinemotor: activeer
de startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
Bij benzinemotoren kan na een koude
start het voorverwarmen van de
katalysator bij een stilstaande auto met
draaiende motor (verhoogd stationair
toerental) gedurende wel 2 minuten
waarneembare motortrillingen met zich
meebrengen.
► Bij een auto met een dieselmotor draait u de
sleutel in de stand 2, contact inschakelen, om de
motor te laten voorgloeien.
Wacht tot dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel is gedoofd en
activeer dan de startmotor door de sleutel in
stand 3 te zetten. Geef hierbij geen gas en laat
de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
Onder winterse omstandigheden blijft het
waarschuwingslampje langer branden.
96
Rijden
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met
draaiende motor op zijn plaats te houden.
De auto met uitgeschakelde
parkeerrem parkeren
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij
u af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de
versnellingsbak in een versnelling te zetten
of plaats de wielblokken tegen een van de
wielen.
De auto met vrijgezette parkeerrem op zijn
plaats houden
► Zet de motor af.► Zet het contact weer aan, zonder de motor te starten.► Schakel de parkeerrem handmatig uit door
op de hendel te drukken terwijl u het rempedaal
ingetrapt houdt.
► Zet het contact af.
Bij een auto met een automatische
transmissie of selectiehendel (elektrisch)
wordt stand P automatisch geselecteerd als
het contact wordt afgezet. De wielen zijn dan
geblokkeerd.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie of selectiehendel (elektrisch)
klinkt er een geluidssignaal als het
bestuurdersportier wordt geopend terwijl
stand N is geselecteerd. Dit stopt als het
bestuurdersportier weer wordt gesloten.
De automatische werking
uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen, moet de automatische
werking van het systeem worden uitgeschakeld.
► Start de motor .► Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te trekken als deze is vrijgezet.► Laat het rempedaal volledig los.► Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden in de richting voor het vrijzetten.► Laat de hendel los.► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.► Trek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.Dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden om te bevestigen dat de
automatische functies zijn uitgeschakeld.
► Laat de hendel en het rempedaal los.Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet. Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (het lampje op het
instrumentenpaneel gaat ter bevestiging uit).
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt of in
uitzonderlijke situaties (bijvoorbeeld wanneer de
bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles
(indien wettelijk toegestaan)), kan de auto tot
stilstand worden gebracht door continu aan de
hendel van de elektrische parkeerrem te trekken.
De auto blijft remmen zolang er aan de hendel
wordt getrokken en het remmen stopt als de
hendel wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
Bij een storing in het systeem van de
noodremfunctie verschijnt de melding
"Parkeerrem defect" op het instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en DSC-systemen, aangegeven door
het branden van een of beide
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
De bestuurder moet de auto dan stabiel houden
door afwisselend aan de hendel te trekken en
deze weer los te laten tot de auto stilstaat.