Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........20
Stoelen, veiligheidssystemen ......47
Opbergen ..................................... 75
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................86
Verlichting .................................. 112
Infotainmentsysteem ..................120
Klimaatregeling .......................... 220
Rijden en bediening ...................237
Verzorging van de auto ..............283
Service en onderhoud ................327
Technische gegevens ................331
Klantinformatie ........................... 335
Carrosserievarianten .................344
Trefwoordenlijst ......................... 360Inhoud
12Kort en bondig1Zijdelingse luchtroosters .....234
2 Lichtschakelaar ..................112
Richtingaanwijzers ..............115
Mistlampen /
mistachterlichten ................116
Lichtsignaal ......................... 114
Groot licht ............................ 113
Grootlichtassistentie ........... 113
Omgevingsverlichting ......... 119
3 Claxon .................................. 87
Bestuurdersairbag ................65
4 Instrumenten ........................ 93
Driver Information Centre .... 106
5 Wis-/wasinstallatie
voorruit, wis-/
wasinstallatie achter ............. 88
Knoppen voor Driver
Information Center ..............106
6 Ventilatieopeningen ...........234
7 Info-Display ........................ 107
8 USB-aansluiting, AUX-
aansluiting, SD-cardsleuf ......909Opbergruimte ........................ 75
10 Bekerhouder ......................... 76
11 Lade ...................................... 75
12 Handschoenenkastje ...........76
13 Parkeerhulp ......................... 269
Lane Departure Warning ....275
Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction Control 261
Alarmknipperlichten ...........115
Centrale vergrendeling .........24
Stop/Start-systeem .............241
Dodehoeksysteem ..............271
Modus ECO ........................ 238
14 Inductief opladen ..................92
15 Verwarming en ventilatie ....220
16 Elektrische aansluiting ..........90
17 Cruisecontrol ...................... 263
Snelheidsbegrenzer ............265
18 Handgeschakelde
versnellingsbak ..................254
Geautomatiseerde
versnellingsbak ..................25519Contactslot .......................... 239
20 Bedieningselementen van
infotainment
21 Stuurwiel instellen ................87
22 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 285
23 Zekeringenkast ..................302
24 Koplampreikwijdte
instellen .............................. 114
25 PTO (krachtafnemer) ..........281
Stationairregeling ................241
Beladingsmodus kg ............257
Instrumenten en bedieningsorganen87Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
De cruisecontrol en de snelheidsbe‐
grenzer werken via de toetsen op het stuurwiel.
Cruisecontrol 3 263.
Snelheidsbegrenzer 3 265.
Claxon
j indrukken.
De claxon klinkt ongeachte de stand
van de contactschakelaar.
Knoppen op stuurkolom Bepaalde functies van het infotain‐
mentsysteem kunnen ook via de toet‐
sen op de stuurkolom worden
bediend.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
90Instrumenten en bedieningsorganen9Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Afhankelijk van het specifieke model
kan de actuele tijd en/of datum
verschijnen op het Info-Display
3 107 of op het Driver Information
Center 3 106.
Tijd en datum op
informatiedisplay instellen
Meer informatie staat in de handlei‐ ding van het infotainment-systeem.
Tijd instellen in Driver Information
Center
Geef de klokfunctie weer door de
knop aan het uiteinde van de ruiten‐
wisserhendel meerdere malen in te
drukken.
● Houd een van de knoppen inge‐ drukt totdat de uren knipperen.
● Druk een van de knoppen in of houd deze vast om het uur in te
stellen.
● Wacht totdat de minuten knippe‐ ren.
● Druk een van de knoppen in of houd deze vast om de minuten in
te stellen.
● Wacht voordat u een andere functie selecteert.
Elektrische aansluitingen
Er zitten 12 V-aansluitingen boven‐
aan het instrumentenpaneel of naast
de versnellingshendel.
Instrumenten en bedieningsorganen91
Afhankelijk van de auto zit er mogelijk
een extra aansluiting achterin de
auto.
Bij aansluiting van elektrische acces‐
soires terwijl de motor stilstaat, raakt
de accu ontladen. Het maximaal
opgenomen vermogen mag niet meer
bedragen dan 120 W.
9 Gevaar
Ter voorkoming van brandgevaar
bij het gebruik van meerdere elek‐
trische aansluitingen tegelijk mag
het totale stroomverbruik van
aangesloten accessoires niet
meer zijn dan 180 W.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting mogelijk
gedeactiveerd.
Ook de elektrische aansluiting wordt
wellicht gedeactiveerd wanneer de
accuspanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.Voorzichtig
Sluit geen apparatuur aan die
stroom levert, zoals elektrische
laadapparatuur of accu's.
Aansluitbussen niet beschadigen
door het gebruik van ongeschikte
stekkers.
USB-aansluiting
In het Infotainmentsysteem of op het
instrumentenpaneel bevindt zich een
USB-aansluiting M waarmee externe
audiobronnen en oplaadapparaten
kunnen worden aangesloten.
Instrumenten en bedieningsorganen107
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐tie verschijnen de volgende opties
door steeds op een van de knoppen
aan het einde van de ruitenwisser‐
hendel te drukken:
● buitentemperatuur 3 89
● klok 3 90
● kilometerteller, dagteller 3 94
● brandstofmeter 3 95
● AdBlue-meter 3 95
● motorkoelvloeistoftemperatuur‐ meter 3 95
● service-display 3 96
● boordinformatie 3 108
● tripcomputer 3 109
● actief noodstopsysteem 3 267
Sommige weergegeven functies
verschillen onderweg ten opzichte
van stilstand van de auto. Sommige
functies zijn alleen onderweg
beschikbaar.
Info-Display
Het centrale display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd (en / of de
buitentemperatuur, afhankelijk van
de versie) en gegevens van het Info‐
tainmentsysteem.
Schakel het Infotainmentsysteem
met X in. Het schakelt eventueel
automatisch in wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van het systeem werkt het
Infotainmentsysteem via knoppen en
draaiknoppen op de console van het
Infotainmentsysteem, de knoppen op de stuurkolom, het stemherkennings‐
systeem (mits beschikbaar) of via het aanraakschermdisplay.Bediening met aanraakscherm
Gewenste optie uit de beschikbare
menu's en opties selecteren door het displayscherm met de vinger aan te
raken.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het infotainmentsys‐ teem.
Ritverslag
Wanneer de motor uitgeschakeld is, verschijnt er mogelijk een verslag van
de laatste rit op het Info-Display.
De volgende informatie verschijnt: ● gemiddeld brandstofverbruik● dagteller
● bespaarde brandstof in km
Indien aanwezig, verschijnt er een
cijfer van 0 tot 100 op het Info-Display ter beoordeling van het brandstofver‐
bruik op basis van rijstijl. Hoe hoger
het cijfer, hoe beter het brandstofver‐
bruik.
Op het display verschijnen ook tips
voor een beter brandstofverbruik.
Ritten kunnen worden opgeslagen in
het systeemgeheugen, om prestaties
108Instrumenten en bedieningsorganente kunnen vergelijken. Raadpleeg
voor meer informatie de Handleiding
Infotainment.Boordinformatie
Meldingen worden weergegeven op
het Driver Information Center, in
sommige gevallen samen met een
geluidssignaal. De boordinformatie
verschijnt in de vorm van teksten.
Volg de instructies van deze teksten.
Storingsmeldingen Verschijnen in combinatie met contro‐
lelampje j. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg een werkplaats.
Druk op een knop aan het uiteinde
van de wisserhendel om de storings‐
melding te wissen. Na enkele secon‐
den verdwijnt de melding automatisch
en blijft j in beeld. De storing wordt
daarna opgeslagen in het on board-
systeem.
Waarschuwingsmeldingen
Deze kunnen verschijnen bij contro‐
lelampje C of in combinatie met
andere waarschuwingsmeldingen,
controlelampjes of een akoestisch
signaal. Schakel de motor onmiddel‐
lijk uit en raadpleeg een werkplaats.Geluidssignalen
Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ gen veiligheidsgordels geniet de prio‐
riteit boven alle andere geluidssigna‐
len.
● Als de veiligheidsgordel niet omgedaan is 3 59.
● Als u met aangetrokken handrem
een bepaalde snelheid over‐
schrijdt 3 259.
● Als de parkeerhulp een obstakel detecteert of als er een storing is3 269.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft en
de koppelingstemperatuur te
hoog is 3 255.
● Als de snelheid korte tijd een ingestelde limiet overschrijdt
3 93.
114VerlichtingLet op
Afhankelijk van de versie kunt u het systeem ook via het Infotainment‐ systeem deactiveren. Raadpleeg
voor meer informatie de Handleiding
Infotainment.
Algemene informatie
Het systeem kan om de volgende
redenen minder goed werken:
● Extreme weersomstandigheden, bijv. zware regenval, mist of
sneeuw.
● De vooruitrijcamera of de voorruit
is geblokkeerd, bijv. door een
draagbaar navigatiesysteem.
● Lampen van tegenliggers of voorliggers worden niet waarge‐
nomen.
● Koplampen zijn niet goed afge‐ steld.
● Systeem detecteert medeweg‐ gebruikers wellicht door andere
reflecterende vlakken niet.Lichtsignaal
Trek om het lichtsignaal in te schake‐ len even aan de hendel zonder voor‐
bij het weerstandspunt te gaan.
Groot licht 3 113.
Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Stem met dimlicht ingeschakeld de
koplampreikwijdte af op de belading
om verblinding van tegenliggers
tegen te gaan.
Kartelwiel in de voorgestelde stand
draaien:0:alleen bestuurder2:voorstoelen bezet en belast tot
aan het toegestane maximale
gewicht3:alleen bestuurder en belast tot
aan het toegestane maximale
gewicht
Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.