Page 85 of 293

Instrumenten en bedieningsorganen83Uitschakelen in wasstraten.
Om de intervalwisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag in de stand OFF duwen en terughalen
naar INT.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen.
Voorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan. Bij uitschakeling van het
contact wordt de automatisch
wisfunctie gedeactiveerd. Om de
automatische wisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag
in de stand OFF duwen en terughalen
naar AUTO .
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐ keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen.
Page 86 of 293
84Instrumenten en bedieningsorganenGa na of de sensor niet bedekt is
3 40, 3 10.
Controlelampje < 3 82.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 227.
Wis- en wasinstallatie
achterruit
AchterruitwisserOFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werking
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
In- of uitschakeling van deze functie
kunt u wijzigen in met menu Persoon‐ lijke instellingen 3 110.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 227.
Page 92 of 293

90Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzers
3 95XGordelverklikker 3 95vAirbags en gordelspan‐
ners 3 95VAirbag deactiveren
3 96pLaadsysteem 3 96ZStoringsindicatielamp
3 96CLaat auto spoedig
nakijken 3 96STOPPENSchakel motor uit
3 96JSysteemcontrole 3 97RRem- en koppelingssys‐
teem 3 97m ,
oElektrische handrem
3 97, automatische
bediening van elektri‐
sche handrem uit
3 98EStoring elektrische
parkeerrem 3 97uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 98RSchakelen 3 98)Lane Departure
Warning 3 98LLane Keep Assist
3 98bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 99W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 99!Voorverwarmen 3 99%Uitlaatfilter 3 99YAdBlue 3 100wSpanningsverliesde‐
tectie 3 100IMotoroliedruk 3 100Y oTe laag brandstofpeil
3 100DAutostop 3 1018Buitenverlichting 3 1019Dimlicht 3 101CGroot licht 3 101fGrootlichtassistentie
3 101>Mistlampen voor 3 101øMistachterlicht 3 101
3 102ØActieve noodrem 3 102ßSnelheidsbegrenzer
3 102hPortier open 3 102iStoring hybridesysteem
3 97READYHybridesysteem actief
3 97
Page 95 of 293

Instrumenten en bedieningsorganen93Energiemeter
De energiemeter geeft de huidige
energiesituatie van de auto aan.
Opladen:De accu wordt opgela‐
den met energie uit het
remmen of decelereren
van de autoZuinigste
route:In alle rijmodi is energie
optimaal beschikbaarAan/uit:Voor rijden met een
sportieve rijstijl waarbij
de prestaties centraal
staanKoelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoog
Controlelampje o gaat branden als
de koelvloeistoftemperatuur te hoog is. Zet de motor onmiddellijk uit.
Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Na inschakeling van het contact en deweergave van de service-informatie
verschijnt enkele seconden lang het
motoroliepeil op het Driver Informa‐
tion Center.
Een correct motoroliepeil wordt
aangegeven via een melding.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert I, verschijnt er een bericht en
brandt het lampje C. Meet het
motoroliepeil met behulp van de peil‐ staaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 225.
Een meetfout wordt aangegeven via
een melding. Meet het motoroliepeil
handmatig met behulp van de peil‐
staaf.
Page 103 of 293

Instrumenten en bedieningsorganen101De autostekker van de oplaadkabel is
nog aangesloten op de oplaadaan‐
sluiting. De auto kan niet worden
gestart.
Ontkoppel de autostekker van de
oplaadaansluiting en sluit de klep van
de oplaadaansluiting.
Autostop
D brandt of knippert groen.
Brandt groen
De motor is een Autostop.
Knippert groen Autostop is tijdelijk niet beschikbaarof de Autostop-modus wordt automa‐
tisch opgeroepen.
Stop/Start-systeem 3 145.
Rijverlichting 8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 116.Dimlicht
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Groot licht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld groot licht of
bij lichtsignaal 3 117.
Grootlichtassistentie f brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐ veerd 3 118.
LED-koplampen
C licht op en er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Mistlampen voor
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 122.Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 123.
Regensensor < brandt groen.
Brandt bij inschakeling van de regen‐
sensorstand van de ruitenwisserhen‐
del.
Voorruitenwissers en -sproeiers
3 82.
Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen De cruise control is ingeschakeld. De
ingestelde snelheid wordt in het
Driver Information Center aangege‐
ven.
Cruisecontrol 3 167.
Page 119 of 293

Verlichting117AchterlichtenDe achterlichten branden samen met
het dimlicht / groot licht en de zijmar‐
keringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het wissersysteem.
Ga na of de sensor niet bedekt is
3 10, 3 40.
Dagrijlicht 3 118.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐ keld.
GrootlichtErtegen duwen om van dimlicht op
grootlicht over te schakelen.
Eraan trekken om het grootlicht uit te
schakelen.
Grootlichtassistentie 3 118.
Lichtsignaal
Eraan trekken om het knippersignaal
te activeren.
Eraan trekken om het grootlicht uit te
schakelen.
Page 122 of 293

120VerlichtingGecontroleerd door de ruitenwisser of
regensensor. Door de brede licht‐
spreiding - iets naar buiten gezwenkt
- hebt u een beter zicht op de rand van
de weg. De intensiteit van het licht ver
vooruit wordt verhoogd om objecten
en markeringen aan de passagiers‐
zijde van de weg en obstakels op de
rijstrook ondanks het slechte weer te
kunnen herkennen. Door beperking
van de reflecties bij natte wegen
worden tegenliggers minder snel
verblind. Het slechtweerlicht werkt bij
een snelheid tot 70 km/h.
Bochtverlichting
Er gaan, afhankelijk van de stuurhoeken de snelheid, extra leds branden
die de verlichting van bochten verbe‐
teren. Deze functie wordt geactiveerd bij snelheden van 40 km/h tot
70 km/h.
Grootlichtassistentie
Deze functie activeert 's nachts het
grootlicht bij een rijsnelheid hoger
dan 25 km/h.
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. Elk led-lampje
aan de rechter- of linkerkant kan
afhankelijk van de verkeerssituatie
worden in- of uitgeschakeld. Dit geeft de beste lichtverdeling zonder dat
andere weggebruikers worden
verblind. De grootlichtassistentie blijft
geactiveerd en schakelt het groot licht aan en uit afhankelijk van de situatie.De laatste instelling van de grootlicht‐
assistentie blijft gehandhaafd
wanneer het contact weer wordt inge‐ schakeld.
De grootlichtassistentie omvat een
speciale snelwegmodus. Wanneer u
op de snelweg harder rijdt dan
115 km/h, wordt de lichtstraal smaller,
zodat u tegenliggers niet verblindt.
Wanneer u achter andere auto's
aanrijdt of ze inhaalt, hebben de
bestuurders ervan minder last van
verblinding.
Inschakelen
Activeer de grootlichtassistentie door
op f te drukken. Het led-lampje in
de knop gaat branden, als de groot‐ lichtassistentie geactiveerd is. Het
groot licht wordt automatisch inge‐
schakeld bij een snelheid hoger dan
25 km/h. Het groot licht wordt uitge‐
schakeld bij een snelheid lager dan
Page 133 of 293

Klimaatregeling131● Voorruitverwarming , inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters naar wens openen en op de zijruiten
richten.
Let op
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op à
wordt gedrukt.
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 145.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de
klimaatregeling kunt u de tempera‐
tuur aan de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Bedieningsorganen voor:
● temperatuur bestuurderszijde £
● met MENU gaat u naar het menu
Klimaatinstelling op het Info- Display
● luchtdebiet Z
● automatische modus AUTO
● temperatuur passagierszijde voorin £
● koeling A/C
● handmatig bediende luchtrecir‐ culatie 4
● ontwasemen en ontdooien à
● achterruit- en buitenspiegelver‐
warming b
● voorruitverwarming ,
● stoelverwarming ß
● stoelventilatie A
Achterruitverwarming Ü 3 42.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 39.
Verwarmde stoelen ß 3 52.
Geventileerde stoelen A 3 52.
Het led-lampje in de desbetreffende
knop geeft de geactiveerde functie
aan.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Ga na of de zonnesensor van het
elektronisch klimaatregelsysteem
niet afgedekt 3 10 is.