84Instrumenten en bedieningsorganen● schakel het contact in, deafstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
De C verdwijnt.
Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door op de knop links onder het Driver
Information Center te drukken.
Of
De service-informatie blijft enkele
seconden op het display staan.
Service-informatie 3 222.
Controlelampen De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen.
Afhankelijk van de uitrusting kan de plaats van de controlelampjes varië‐
ren. Bij het inschakelen van het
contact lichten de meeste controle‐
lampjes korte tijd op bij wijze van
functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Overzicht instrumentengroep 3 79.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Dit omvat ook de richtingaanwijzers
die zijn aangesloten op de trekhaa‐
kaansluiting.
Vervangen van lampen 3 187.
Instrumenten en bedieningsorganen85Zekeringen 3 196.
Richtingaanwijzers 3 108.
Gordelverklikker
Gordelverklikker voor alle stoelen X brandt of knippert rood op de instru‐
mentengroep samen met de aandui‐
ding op de dakconsole voor elke
veiligheidsgordel.
● Bij het inschakelen van het
contact, verschijnen X op de
instrumentengroep en het
symbool voor de betreffende
stoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het wegrijden knipperen enige tijd lang X op de instru‐
mentengroep en het symbool
voor de desbetreffende stoel op
de dakconsole en er klinkt een
geluidssignaal. Na een stukje
rijden brandt X continu totdat de
veiligheidsgordel van de betref‐
fende stoel is omgedaan of een
passagier de veiligheidsgordel
heeft losgemaakt.
Veiligheidsgordels 3 46.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De
airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 46.
Airbagsysteem 3 49.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.
86Instrumenten en bedieningsorganen*OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 54.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
Roep de hulp in van een werkplaats.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Het motormanagement vertoont een
storing die tot schade aan de kataly‐
sator kan leiden. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie
C brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelamp‐
jes en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Roep onmiddellijk de hulp in van een
werkplaats.Schakel motor uit
Y brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information
Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole J brandt geel of rood.
Brandt geel
Er is een geringe motorstoring gede‐ tecteerd.
Brandt rood Er is een ernstige motorstoring gede‐tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.
Instrumenten en bedieningsorganen87Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het vloeistofpeil voor de rem en de
koppeling is te laag wanneer de hand‐ rem niet wordt aangetrokken 3 184.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Licht op wanneer de handmatige handrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 141.
Remvloeistof 3 184.
Handrem
m brandt rood.
Licht op wanneer de handrem wordt
aangetrokken en het contact wordt
ingeschakeld 3 141.
Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als het controlelampje na enkele
seconden niet dooft of als deze
tijdens de rit gaat branden, dan zit er
een storing in het ABS-systeem. Het
remsysteem blijft normaal werken,
maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 141.
Schakelen
Handgeschakelde
versnellingsbakR met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing naar deze versnelling
op te schakelen.
Handgeschakelde modus
automatische versnellingsbak
R verschijnt wanneer voor zuinig
rijden opschakelen wordt aanbevo‐
len.
Lane Departure Warning
) knippert geel, wanneer het systeem
een onvoorziene rijbaanwisseling
detecteert.
Lane Departure Warning 3 168.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control- systeem
b brandt of knippert geel.
Instrumenten en bedieningsorganen89Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 134.
Spanningsverliesdetectie w brandt of knippert geel.
Brandt
Bandenspanningsverlies bij een of meer wielen. Meteen stoppen en
bandenspanning controleren.
Knippert
Storing in het systeem. Roep de hulp
in van een werkplaats.
Drukverliesdetectiesysteem 3 202.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Contact uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen
3 182.
Te laag brandstofpeil o brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 172.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 186.
Autostop
D brandt of knippert groen.
Brandt groen De motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐ tisch opgeroepen.
Stop/Start-systeem 3 129.
Rijverlichting
8 brandt groen.
90Instrumenten en bedieningsorganenDe rijverlichting is ingeschakeld
3 104.
Dimlicht
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Groot licht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld groot licht of
bij lichtsignaal 3 105.
Grootlichtassistentie
f brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐
veerd 3 106.
Mistlampen voor
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐ keld 3 109.
Mistachterlicht
ø brandt geel.Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 109.
Regensensor < brandt groen.
Brandt wanneer automatisch wissen
met regensensor wordt ingeschakeld.
Voorruitenwissers en -sproeiers
3 73.
Cruisecontrol m brandt op het Driver Information
Center.
Cruisecontrol 3 144.
Dodehoeksysteem
B brandt groen.
Het systeem is actief 3 162.
Actief noodstopsysteem m brandt of knippert geel.
Brandt Het systeem is gedeactiveerd of er is
een fout gedetecteerd.Ook verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Controleer de reden van deactivering
3 151 en roep bij een systeemfout de
hulp van een werkplaats in.
Let op
m brandt ook als de veiligheidsgor‐
del van de inzittenden voorin niet zijn omgedaan. In dat geval werkt de
actieve noodrem niet.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Afhankelijk van de situatie kan de
auto automatisch iets of krachtig
afremmen.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 149.
Voetgangersbescherming vóór
3 153.
Snelheidsbegrenzer ß brandt op het Driver Information
Center.
Snelheidsbegrenzer 3 146.
Instrumenten en bedieningsorganen91Portier open
h brandt rood.
Een portier of de achterklep is
geopend.Displays
Driver Information Center
Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Afhankelijk van de versie is het Driver Information Center verkrijgbaar als
monochroom display of kleurendis‐
play.
Op het Driver Information Center
verschijnen:
● kilometerteller en dagteller
● digitale snelheidsaanduiding
● menu rit- / verbruiksinformatie
● schakelindicatie
● service-informatie
● boord- en waarschuwingsinfor‐ matie
● bestuurdersondersteuningsbe‐ richten
● pop-upberichten
● AdBlue-informatieMenu’s en functies selecteren
Draai aan het stelwiel om een pagina van het menu rit-/verbruiksinformatie
te kiezen.
Druk op SET/CLR om een functie te
bevestigen of resetten.
Eventueel verschijnt er boord- en onderhoudsinformatie op het DriverInformation Center. Blader door
berichten door aan het stelwiel te
draaien. Bevestig berichten door op
SET/CLR te drukken.
Ook zijn bepaalde menu's te selecte‐
ren via de linkerknop:
96Instrumenten en bedieningsorganenDe informatie verschijnt als een beelddat vanuit een lens op het instrumen‐
tenpaneel wordt geprojecteerd op
een inklapbaar scherm in het zicht
van de bestuurder. Het beeld
verschijnt gericht naar buiten naar de voorkant van de auto toe.
Head-updisplayweergaven:
● rijsnelheid
● maximumsnelheden door de verkeersbordherkenning
● snelheidsinstelling van snel‐ heidsbegrenzer
● snelheidsinstelling van cruise‐control
● navigatie-informatie.
De stand van het beeld van het
head-updisplay aanpassen
1. De bestuurdersstoel verstellen.
2. Start de motor.
3. Druk op ä of å om het beeld te
centreren. Het kan alleen omhoog en omlaag worden bijgesteld, niet
zijwaarts.
9 Waarschuwing
Als het beeld van het head-updis‐
play te helder is of te hoog in uw
gezichtsveld staat, kan dit uw zicht belemmeren als het buiten donker
is. Houd het beeld van het head-
updisplay gedimd en laag in uw
gezichtsveld geplaatst.
Helderheid aanpassen
Het beeld van het head-updisplay zal ter compensatie van de omgevings‐
verlichting automatisch dimmen en
helderder worden. Zo nodig kunt u de
helderheid ook handmatig aanpas‐
sen:
Druk op e om de helderheid van het
display te verhogen. Druk op æ om de
helderheid van het display te verla‐ gen.
Afhankelijk van de hoek en de stand van het zonlicht licht het beeld moge‐ lijk even op.
Uitschakelen
Houd æ ingedrukt om het head-
updisplay uit te schakelen.