Instrumenten en bedieningsorganen89Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 134.
Spanningsverliesdetectie w brandt of knippert geel.
Brandt
Bandenspanningsverlies bij een of meer wielen. Meteen stoppen en
bandenspanning controleren.
Knippert
Storing in het systeem. Roep de hulp
in van een werkplaats.
Drukverliesdetectiesysteem 3 202.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Contact uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen
3 182.
Te laag brandstofpeil o brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 172.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 186.
Autostop
D brandt of knippert groen.
Brandt groen De motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐ tisch opgeroepen.
Stop/Start-systeem 3 129.
Rijverlichting
8 brandt groen.
94Instrumenten en bedieningsorganenTeller stop- en starttijden
Een teller houdt de tijd in de STOP-
modus tijdens een rit bij. Bij inscha‐ keling van het contact wordt de tellerop nul gezet.
Kompaspagina
Geeft de geografische rijrichting aan.
Lege pagina
Er verschijnt geen rit-/verbruiksinfor‐ matie.
AdBlue
Druk steeds op M of CHECK totdat
het AdBlue-menu verschijnt.
Actieradius AdBlue
Geeft een schatting van het AdBlue-
peil. Een melding geeft aan of het peil in orde of te laag is.
3 134.
Info-Display Het Info-Display zit in het instrumen‐
tenpaneel bij de instrumentengroep.Afhankelijk van de configuratie is de
auto uitgevoerd met een
● Graphic-Info-Display
of
● 7" Colour-Info-Display met
aanraakscherm
of
● 8" Colour-Info-Display met
aanraakscherm
Op het Info-Display kan het volgende
worden aangegeven:
● tijd 3 76
● buitentemperatuur 3 75
● datum 3 76
● Infotainmentsysteem, zie beschrijving in de handleidingInfotainment
● achteruitkijkcamera 3 166
● panoramazichtsysteem 3 164
● parkeerhulpinstructies 3 155
● navigatie, zie beschrijving in de handleiding Infotainment
● auto- en systeemberichten 3 97
● persoonlijke instellingen 3 99Graphic-Info-Display
Druk op X om het display in te scha‐
kelen.
Druk op MENU om de hoofdmenupa‐
gina te selecteren.
Druk op èäåé om een menupagina
te kiezen.
Druk op OK om een geselecteerde
optie te bevestigen.
Druk op BACK om een menu af te
sluiten zonder een instelling te wijzi‐ gen.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.
98Instrumenten en bedieningsorganenBerichten op het
Colour-Info-Display
Sommige belangrijke berichten
kunnen tevens op het Info-Display
worden weergegeven. Sommige
berichten verschijnen slechts enkele
seconden als pop-up.
Geluidssignalen Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Het waarschuwingssignaal voor
veiligheidsgordels die niet zijn omge‐
daan, heeft voorrang boven alle
andere geluidssignalen.
● Als een veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Als bij het wegrijden een van de portieren of de achterklep niet
goed gesloten is.
● Als u met ingeschakelde parkeer‐
rem een bepaalde snelheid over‐ schrijdt.● Als de cruisecontrol automatisch uitschakelt.
● Als een geprogrammeerde snel‐ heid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Als er een waarschuwingsbericht
verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center.
● Als de elektronische sleutel zich niet in het interieur bevindt.
● Als de parkeerhulp een obstakel detecteert.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ sel.
● Als het uitlaatfilter de maximale verzadigingsgraad bereikt.
Bij het parkeren van de auto en / of het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde buitenverlich‐ ting.Tijdens een Autostop
● Als het bestuurdersportier open‐ staat.
● Als een voorwaarde voor een autostart niet is vervuld.
Klimaatregeling115rode zone:warmerblauwe zone:kouder
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling l M K
Indrukken:
l:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roosters voorinK:naar voetenruimte voor en
achter en voorruit
Er zijn ook combinaties mogelijk.
Luchtdebiet Z
Snel de ventilatorsnelheid in door Z
naar de gewenste snelheid te
draaien.
Airconditioning A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt
aangeduid door de led in de knop.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde aanja‐
ger van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop/Start-systeem 3 129.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien à
● Druk op à: de lucht wordt in de
richting van de voorruit geleid.
● Zet de draaiknop voor de tempe‐
ratuur £ in de hoogste stand.
● Schakel zo nodig de airco A/C in.
116Klimaatregeling● Zet de ventilatorsnelheid Z in de
hoogste stand.
● Verwarming achterruit b inscha‐
kelen.
● Schakel de voorruitverwar‐ ming , in.
● Zijdelingse luchtroosters naar wens openen en op de zijruiten
richten.
Let op
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op à
wordt gedrukt.
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 129.Luchtrecirculatiesysteem 4
Druk op 4
om de luchtrecirculatie‐
modus te activeren, het ledje licht op.
Selecteer luchtrecirculatie als hulp bij het koelen van het interieur of het
weren van geuren van buiten of
uitlaatgassen.
Schakel de luchtrecirculatiemodus
weer met 4 uit.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser inschakelen
en l uitschakelen.
Maximale koeling
Klimaatregeling119Stel de ventilatorsnelheid in door de
draaiknop Z naar de gewenste snel‐
heid te draaien.
Om de automatische modus opnieuw
in te schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op MENU.
Druk op
l:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersK:naar voetenruimte voor en
achter en voorruitDruk om de automatische luchtverde‐ ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Temperatuur selecteren £
Stel de voorkeurstemperaturen voor
de bestuurders- en passagierszijde
voorin afzonderlijk met de linker- en
rechterknop in op de gewenste
waarde. Met de knop aan de passa‐
gierszijde wijzigt u de temperatuur
voor de passagierszijde. Met de knop
aan de bestuurderszijde wijzigt u
alleen de temperatuur voor de
bestuurderszijde of voor beide zijden, afhankelijk van vraag of de synchro‐
nisatie MONO in het menu Klimaatin‐
stellingen is geactiveerd of niet. Druk
op MENU om naar het menu te gaan.
De aanbevolen temperatuur is 22 °C.
De temperatuur verschijnt op
schermpjes naast de knoppen en in het menu Klimaatinstellingen.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 129.
Klimaatregeling121Ruiten ontwasemen en ontdooien à
● Druk op à. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de ventilator draait met een hoge snelheid.
● Schakel, indien nodig, de koeling
in met een druk op A/C.
● Verwarming achterruit b inscha‐
kelen.
● Schakel de voorruitverwar‐ ming , in.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: à weer indrukken, om
naar de automatische modus
terug te gaan, AUTO indrukken.
Let op
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op à
wordt gedrukt.
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 129.
Elektronische klimaatregeling
deactiveren
De koel-, ventilatie- en automatische
modus kunnen worden uitgeschakeld door de draaiknop Z linksom te
draaien.
Activering door inschakeling van de
ventilator of door het indrukken van
AUTO .
Verwarmbare achterruit b 3 38.
Verwarmbare buitenspiegels b 3 34.Voorruitverwarming , 3 38.
Verwarmde stoelen ß 3 44.
Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller
opwarmt.
124Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 125
Controle over de auto ..............125
Sturen ...................................... 125
Starten en bediening .................125
Nieuwe auto inrijden ................125
Contactslotstanden ..................126
Aan/Uit-knop ............................ 126
Motor starten ........................... 128
Uitrol-brandstofafsluiter ...........129
Stop/Start-systeem ..................129
Parkeren .................................. 131
Uitlaatgassen ............................. 133
Uitlaatfilter ............................... 133
Katalysator .............................. 133
AdBlue ..................................... 134
Automatische versnellingsbak ...137
Versnellingsbakdisplay ............137
Schakelen ................................ 137
Handmatige modus .................138
Elektronische rijprogramma's ..138
Storing ..................................... 139
Stroomonderbreking ................139
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 140Remmen.................................... 141
Antiblokkeersysteem ...............141
Handrem .................................. 141
Remassistentie ........................142
Hellingrem ............................... 142
Rijregelsystemen .......................142
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..142
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 144
Cruise control .......................... 144
Snelheidsbegrenzer ................146
Frontaanrijdingswaarschu‐
wing ........................................ 149
Actieve noodrem .....................151
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 153
Parkeerhulp ............................. 155
Geavanceerde parkeerhulp .....158
Blindehoeksysteem .................162
Panoramazichtsysteem ...........164
Achteruitkijkcamera .................166
Lane Departure Warning .........168
Vermoeidheidsdetectie ............169
Brandstof ................................... 171
Brandstof voor benzinemotoren .....................171
Brandstof voor dieselmotoren . 171
Tanken .................................... 172Trekhaak.................................... 174
Algemene informatie ...............174
Rijgedrag en aanhangertips ....174
Aanhanger trekken ..................175