Instrumenten en bedieningsorganen69Licht op wanneer de handrem wordt
aangetrokken en het contact wordt
ingeschakeld 3 119.
Elektrische handrem
j brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken
3 119.
Knippert
De elektrische parkeerrem wordt niet automatisch aangetrokken. Het
aantrekken of loszetten werkt niet.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Elektrische handrem defect
k brandt geel.
Brandt
Storing in de elektrische parkeerrem
3 119.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Automatische bediening
van elektrische handrem uit
o brandt geel.
Brandt Automatische bediening is geacti‐
veerd of werkt niet. In geval van een storing licht o samen met andere
controlelampen op of gaat deze
vergezeld van een bijbehorend
bericht op het Driver Information
Center.
Activeer de automatische bediening
opnieuw of laat het probleem verhel‐
pen door een garage in geval van een
storing.
Automatische bediening 3 119.
Antiblokkeersysteem (ABS)
i brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Het systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als het controlelampje na enkele
seconden niet dooft of als tijdens de
rit gaat branden, dan zit er een storing
in het ABS-systeem. Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 119.
Schakelen Y met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Bij auto's met automatische versnel‐
lingsbak is het systeem alleen actief
in de handgeschakelde modus.
Handgeschakelde modus 3 116.
Lane keep assist
L brandt of knippert geel.
Rijden en bediening1030:blokkeerstand: sommige functiesblijven actief totdat de sleutel
wordt uitgenomen of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, op
voorwaarde dat het contact van
tevoren aan was1:accessoirestand: contact inge‐
schakeld, dieselmotor wordt
voorverwarmd, controlelampjes
branden en de meeste elektri‐
sche functie zijn te gebruiken2:startstand: laat de sleutel los
nadat de motor is aangeslagenStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel of het appa‐
raat voor slimme toegang moet in de auto aanwezig zijn.
Motor starten
Trap op het koppelingspedaal (hand‐
geschakelde versnellingsbak),
bedien het rempedaal en druk op
Start/Stop .Contactslot in ingeschakelde stand
zonder de motor te starten
Druk op Start/Stop zonder het koppe‐
lings- of rempedaal te bedienen. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies werken.Motor af en contact uit
Druk in elke modus kort op
Start/Stop of wanneer de motor draait
en de auto stilstaat. Sommige func‐
ties blijven actief tot het bestuurders‐
portier wordt geopend, mits het
contact van tevoren aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk 5 seconden lang op Start/Stop
3 105. Het stuurslot is actief, zodra
de auto stilstaat.
114Rijden en bediening
4. Schroef de beschermdop los vande vulpijphals.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
7. Til de jerrycan op tot deze leeg is of totdat er niets meer uit de jerry‐
can stroomt.
8. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht
15 seconden.
9. Schroef de slang van de vulpijp.
10. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan volgens de
lokale milieuregels af. De slang kan
worden hergebruikt na doorspoelen
met water voordat de AdBlue
opdroogt.Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Handmatig schakelen is mogelijk in
de handgeschakelde modus door op
M op het selectorwiel te drukken en te
schakelen met de peddels + en - op
het stuurwiel.
Handgeschakelde modus 3 116.
Versnellingsbakdisplay
Rijden en bediening117RijmodiEr zijn vier verschillende rijmodi
selecteerbaar:
● Normale modus
● Comfortmodus
● SPORT-modus
● Eco-modus
Elke rijmodus komt overeen met een
andere boordinstelling.
Gebruik de afgebeelde wipschake‐
laar om de betreffende rijmodus te
selecteren.
Normale modus
De instellingen in deze modus
worden standaard ingesteld. Elke
keer dat u het contact inschakelt,
wordt deze modus geselecteerd.
Comfortmodus
Voor meer rijcomfort en een soepe‐
lere wielophanging.
SPORT-modus
De instellingen in deze modus laten
dynamischer rijden toe. U kunt de
rijdynamiekparameters bekijken op
het Driver Information Center.
Eco-modus
Vermindert het brandstofverbruik
door optimaliseren van de werking
van de verwarming en airco en,
afhankelijk van de versie, het gaspe‐
daal, de automatische versnellings‐ bak en de schakelindicator.
Storing
Bij een storing licht C op en
verschijnt er een bericht op het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 76.De elektronische versnellingsbakre‐
geling staat alleen de derde versnel‐
ling toe. De versnellingsbak schakelt
niet langer automatisch.
Niet sneller rijden dan 100 km/h.
Laat de oorzaak van de storing
onmiddellijk in een werkplaats verhel‐
pen.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald.
Auto slepen 3 199.
Bij een lege accu hulpstartkabels
gebruiken 3 197.
Roep als de accu niet de oorzaak van de storing is de hulp van een werk‐
plaats in.
122Rijden en bedieningHet uitschakelen van de automati‐
sche bediening van de elektrische
parkeerrem wordt bevestigd door o
dat brandt op de instrumentengroep
3 69. De elektrische parkeerrem kan
alleen handmatig worden aangetrok‐ ken en losgezet.
Om de automatische bediening weer
in te schakelen moet u bovenstaande stappen herhalen.
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische parkeerrem automa‐
tisch worden ingeschakeld. Dit wordt
gedaan om het systeem te testen.
Storing
De storingsmodus van de elektrische
parkeerrem wordt aangeduid door
controlelampje k en een bericht op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 76.
Controlelamp j knippert: elektri‐
sche handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Knippert
de lamp continu, zet de elektrische
handrem dan los en probeer deze
weer aan te trekken.Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem
Het systeem helpt ongewenste bewe‐ gingen tegen te gaan bij het wegrijdenop een helling.
Wanneer u het rempedaal loslaat nadat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog 2 seconden lang
ingeschakeld. De remmen worden
automatisch losgezet zodra de auto
weer optrekt.Rijregelsystemen
Elektronische stabiliteitsre‐geling en Traction Control- systeem
De elektronische stabiliteitsregeling verbetert indien nodig de rijstabiliteit ongeacht de staat van het wegdek of
de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
De elektronische stabiliteitsregeling
werkt in combinatie met het Traction
Control-systeem. Het voorkomt dat
de aangedreven wielen doorslaan.
Het Traction Control-systeem is een
onderdeel van de elektronische stabi‐ liteitsregeling.
Het Traction Control-systeem
verhoogt indien nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
126Rijden en bedieningDe functie kan worden gedeactiveerd
of geactiveerd in de Persoonlijke
instellingen 3 78.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
Functie deactiveren
Druk op i, de cruisecontrol staat in
de pauzemodus en er verschijnt een
bericht. U rijdt in de auto zonder crui‐ secontrol.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐ veerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft voor
later hervatten van de snelheid in het geheugen.
De cruise control wordt automatisch
gedeactiveerd in de volgende situ‐ aties:
● Het rempedaal wordt bediend.
● De rijsnelheid is lager dan 40 km/u.● Het Traction Control-systeem ofde elektronische stabiliteitsrege‐
ling is actief.
● De keuzehendel staat in de stand
N (automatische versnellings‐
bak) of de eerste of tweede
versnelling (bij sommige handge‐ schakelde versnellingsbakken) is
ingeschakeld.
● Onmiddellijk na het intrappen van
het koppelingspedaal of enkele
seconden na het intrappen van het koppelingspedaal (afhanke‐
lijk van de handgeschakelde
versnellingsbak).
Opgeslagen snelheid hervatten
Duw het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid hoger dan 40 km/u. De
opgeslagen snelheid wordt hervat.
Systeem uitschakelen
Druk op v, de cruisecontrolmodus
wordt gedeactiveerd en de cruisecon‐
trolaanduiding op het Driver Informa‐
tion Center dooft.Bij het indrukken van 5 om de snel‐
heidsbegrenzer uit te schakelen
wordt u de cruisecontrol gedeacti‐
veerd.
Bij het uitschakelen van het contact
gaat een geprogrammeerde snelheid verloren.
Storing
Bij een storing in de cruisecontrol
wordt de ingestelde snelheid gewist,
waarbij de streepjes gaan knipperen.
De snelheidslimietdetectie werkt
mogelijk niet goed, als de verkeers‐
borden niet voldoen aan het Verdrag
van Wenen inzake verkeersborden
en verkeerstekens.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
30 km/u.
128Rijden en bedieningSnelheid van snelheidslimietdetectie
overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de snelheidsli‐
mietdetectie een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde snelheidslimiet kan worden
gebruikt als een nieuwe waarde voor
de snelheidsbegrenzer.
Met behulp van de camera boven aan
de voorruit detecteert en leest dit
systeem de snelheidslimiet en de
borden einde maximumsnelheid.
Als de snelheidsbegrenzer actief is,
verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center en MEM gaat branden als
het verschil tussen ingestelde snel‐
heid en maximumsnelheid meer dan
9 km/u is.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheidslimiet op te
slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐
gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de snelheidsbegrenzer.De functie kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen 3 78.
Snelheidslimiet overschrijden In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot
tegen de aanslag. In dat geval knip‐
pert de ingestelde snelheid.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Functie deactiveren Druk op i, de snelheidsbegrenzer
staat in de pauzemodus en er
verschijnt een bericht. De snelheids‐
begrenzer van de auto is niet actief.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft voor later hervatten van de snel‐
heid in het geheugen.Snelheidslimiet hervatten
Druk op i, de opgeslagen snel‐
heidslimiet wordt hervat.
Systeem uitschakelen
Druk op 5, de snelheidsbegrenzer‐
modus wordt gedeactiveerd en de
snelheidslimietaanduiding op het
Driver Information Center dooft.
Bij het indrukken van v ter activering
van de cruisecontrol wordt de snel‐
heidsbegrenzer uitgeschakeld.
De ingestelde snelheid blijft bij
uitschakeling van het contact in het
geheugen liggen.
Storing
Bij een storing in de snelheidsbegren‐ zer wordt de ingestelde snelheid
gewist, waarbij de streepjes gaan
knipperen.
De snelheidslimietdetectie werkt
mogelijk niet goed, als de verkeers‐
borden niet voldoen aan het Verdrag
van Wenen inzake verkeersborden
en verkeerstekens.
132Rijden en bediening9Waarschuwing
Wanneer het systeem wordt
gedeactiveerd of geannuleerd,
zorgt het systeem er niet langer
voor dat de auto stil blijft staan,
waardoor de auto kan gaan rijden. Houd er altijd rekening mee dat uzelf op de rem moet trappen omervoor te zorgen dat de auto blijft
stilstaan.
Verlaat de auto niet wanneer deze
staande wordt gehouden door de
adaptieve cruise control. Zet de
keuzehendel altijd in de parkeer‐
stand P en schakel het contact uit
voordat u de auto verlaat.
Afstand tot voorligger instellen
Als de adaptieve cruisecontrol een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheid
aanpassen om de geselecteerde
afstand tot de voorligger te behou‐
den.
De volgafstand is in te stellen op: kort
(1 balkje), normaal (2 balkjes) of lang (3 balkjes).
Als de motor draait en de adaptievecruise control ingeschakeld (grijs) of
actief (groen) is, kunt u de instelling
voor de volgafstand aanpassen:
Druk op V; de huidige instelling
verschijnt op het Driver Information
Center.
Druk opnieuw op V om de volgaf‐
stand te wijzigen: De nieuwe instel‐
ling verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center.
De geselecteerde volgafstand wordt
aangegeven via gevulde balkjes op
het adaptieve cruisecontrolscherm.9 Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Als het systeem een voertuig in de
rijrichting detecteert, verandert het
symbool voor de adaptieve cruise‐
control op het Driver Information
Center: - verandert in w.
Functie deactiveren
Druk op i, de adaptieve cruisecon‐
trol staat in de pauzemodus en er
verschijnt een bericht. U rijdt in de
auto zonder adaptieve cruisecontrol.
De adaptieve cruisecontrol is gedeac‐
tiveerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor later gebruik.