Rijden en bediening143zich niet direct vóór de auto
bevindt, niet geheel zichtbaar is, niet rechtop staat of onderdeel van
een groep is.
Het systeem is alleen uit te schakelen
door activering van het actieve nood‐
stopsysteem in de persoonlijke instel‐ lingen 3 78. Bij de volgende keer
inschakelen van het contact wordt het
systeem geactiveerd.
Waarschuwing voetganger vóór Bij te snel naderen van een gedetec‐
teerde voetganger verschijnt er een waarschuwingsbericht op het DriverInformation Center. Er klinkt een
geluidssignaal.
Bij de waarschuwing voetganger vóór
werkt de cruisecontrol of de adap‐
tieve cruisecontrol mogelijk niet.
Systeembeperkingen In de volgende gevallen detecteert de
voetgangersbescherming vóór
mogelijk geen voetganger vóór de
auto of werkt de sensor mogelijk maar beperkt:
● de rijsnelheid ligt buiten het bereik van 5 km/u tot 80 km/u in
een vooruitversnelling
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij rijden in het donker
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de sensor in de voorruit of de radarmodule achter de voorbum‐per is afgedekt door sneeuw, ijs,
sneeuwbrij, modder, vuil enz.
● de voorruit is beschadigd of bedekt met vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickers
● de voorbumper is beschadigd of bedekt met vreemde voorwer‐
pen, bijv. kentekenplaatsteun
Parkeerhulp Algemene informatie
Wanneer er een aanhanger of fiets‐
drager op de trekhaak is gemonteerd, wordt de parkeerhulp gedeactiveerd.9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
Parkeerhulp achter
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met geluidssignalen en berichten
op het display tegen mogelijk gevaar‐
lijke obstakels achter de auto terwijl
de achteruitversnelling ingeschakeld
is.
144Rijden en bediening
Het systeem gebruikt ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Inschakelen
Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het led-lampje in de
parkeerhulpknop e niet brandt. De
stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact in het geheugen opgeslagen.
Zodra deze functie geactiveerd is, is
de parkeerhulp achter klaar voor
gebruik wanneer de achteruitversnel‐ ling wordt ingeschakeld en het
contact wordt aangezet.
Melding
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven door
veranderlijke afstandslijnen op het
Info-Display 3 75. Wanneer u het
obstakel erg dicht bent genaderd,
verschijnt het gevarensymbool +.
Rijden en bediening145Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitge‐
schakeld bij inschakeling van de
achteruitversnelling. Druk op e om
het systeem handmatig uit te schake‐
len. Het led-lampje in de knop gaat
branden, wanneer het systeem
gedeactiveerd is. Als het systeem
handmatig uitgeschakeld is, wordt het
bij de volgende keer inschakelen van het contact niet automatisch opnieuw ingeschakeld.
Parkeerhulp voor-achter
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt de
bestuurder met geluidssignalen en
een aanduiding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter, elk met een andere geluidsfrequentie.
Het systeem gebruikt ultrasone
parkeersensoren in de voor- en
achterbumper.
Inschakelen
Wanneer bij een rijsnelheid lager dan
10 km/h een obstakel voor de auto
wordt gedetecteerd, wordt naast de
parkeerhulp ook de parkeerhulp voor
geactiveerd.
Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het led-lampje in de
parkeerhulpknop e niet brandt. De
stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact in het
geheugen opgeslagen.
Zodra deze functie geactiveerd is, is de parkeerhulp achter klaar voor
gebruik wanneer de achteruitversnel‐ ling wordt ingeschakeld en het
contact wordt aangezet.
Melding
Het systeem waarschuwt u met
akoestische signalen voor obstakels vóór of achter de auto.
Rijden en bediening147afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Geavanceerde parkeerhulp
9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
tijdens het passeren of het parkeer‐ vak groot genoeg is, de functie bere‐
kent het traject en stuurt de auto auto‐ matisch tijdens het inparkeren.
Geavanceerde parkeerhulp biedt
hulp bij de volgende handelingen:
● inparkeren bij fileparkeren
● inparkeren bij haaks parkeren
● uitparkeren bij fileparkeren
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐
ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch. U kunt
het sturen altijd overnemen door het
stuurwiel beet te pakken.
U moet mogelijk meerdere keren
voor- en achteruitrijden.
Instructies verschijnen op het Info-
Display 3 75.
De geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor/
achter.
Het systeem heeft zes ultrasoon
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
Verlaag de rijsnelheid tot onder
30 km/h.
Activeer om een parkeervak te
zoeken het systeem op het Info-
Display 3 75.
Selecteer het menu voor fileparkeren. Kies met de richtingaanwijzers de
kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n
0,5 tot 1,5 m.
Rijden en bediening151afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐
sche valse waarschuwingen kunnen voorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat
voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐ ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats
of zelfs een kruising als een parkeer‐ plek herkennen. Na het inschakelen
van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
Blindehoeksysteem
Het dodehoeksysteem helpt bij het
voorkomen van botsingen als gevolg
van onbedoeld verlaten van de
rijstrook wanneer er een object
binnen een bepaalde dode hoek
wordt waargenomen.
Het systeem geeft een visueel alarm visueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels wellicht niet zichtbaar
zijn.Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het dodehoekdetectiesysteem is
slechts een rijstrookwisselhulp en vervangt niet het kijken door de
bestuurder.
Het dodehoekdetectiesysteem
detecteert geen:
● Voertuigen buiten de dode hoeken die mogelijk snel nade‐
ren.
● Voetgangers of dieren.
● Niet bewegende obstakels, bijv. stilstaande voertuigen,
straatverlichting, verkeersbor‐
den, enz.
Onvoorzichtigheid bij het wisselen van rijstrook kan schade aan de
auto, letsel of de dood tor gevolg
152Rijden en bedieninghebben. Kijk altijd in de buiten‐
spiegels en de achteruitkijkspie‐ gel, kijk over uw schouder en
gebruik de richtingaanwijzer voor‐
dat u van rijstrook wisselt.
Inschakelen
U kunt het systeem inschakelen via
het menu Boordinstellingen op het
Info-Display.
Info-Display 3 75.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een led-lampje
in de desbetreffende buitenspiegel
branden.
De led licht meteen op wanneer uw
auto wordt ingehaald.
Wanneer uw auto zelf langzaam
inhaalt, gaat de led met vertraging
branden.
Gebruiksvoorwaarden
Voor een juiste werking moet aan de
volgende voorwaarden zijn voldaan:
● alle voertuigen rijden in dezelfde richting en in aangrenzende rijst‐
roken
● afhankelijk van de configuratie van de auto ligt de snelheid van
uw auto tussen 12 of 33 en
140 km/u
● u haalt in met een relatief snel‐ heidsverschil kleiner dan
10 km/h
● u wordt ingehaald door een ander voertuig met een relatief
snelheidsverschil kleiner dan
25 km/h● de verkeersstroom is normaal
● u rijdt op een weggedeelte met geen of weinig bochten
● er hangt geen aanhangwagen achter de auto
● de sensoren zijn niet bedekt met modder, ijs of sneeuw
● de waarschuwingszones in de portierspiegels of de detectiezo‐
nes op voor- en achterbumper
zijn niet bedekt met stickers of
andere voorwerpen
Er wordt niet gewaarschuwd in de
volgende situaties:
● als obstakels niet bewegen, bijv. geparkeerde voertuigen,
verkeersdrempels, straatverlich‐
ting, verkeersborden
● bij voertuigen die in tegenge‐ stelde richting rijden
● bij ritten op slingerende wegen of
in scherpe bochten
● u haalt een zeer lang voertuig, bijv. een vrachtwagen, bus, in of
wordt erdoor ingehaald en dit
Rijden en bediening153voertuig wordt niet alleen opge‐
merkt door de dodehoekdetectie, maar is tevens zichtbaar in het
gebied voor de auto
● in zeer druk verkeer: gedetec‐ teerde voertuigen voor en achter
uw auto worden ten onrechte
geïnterpreteerd als een vracht‐
wagen of een stilstaand obstakel
● wanneer u op te hoge snelheid inhaalt
Uitschakelen
U kunt het systeem inschakelen via het menu Boordinstellingen op het
Info-Display.
Info-Display 3 75.
De stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact in het
geheugen opgeslagen.
Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd bij aansluiting van een
aanhanger op het elektrische
systeem van de auto.
Bij slecht weer, zoals zware regenval, kan het systeem onterecht reageren.Storing
Bij een storing gaat C op het instru‐
mentenpaneel branden en verschijnt
er een bericht op het display. Neem
contact op met een dealer of een
erkende werkplaats voor een controle
van het systeem.
Actieve dodehoekdetectie Naast het reguliere dodehoekdetectie corrigeert de actieve dodehoekdetec‐
tie het traject van de auto door het
stuurwiel rustig terug in de rijstrook te
draaien wanneer er een object binnen een bepaalde dode hoek wordt gede‐tecteerd. Het systeem is alleen actief
als het dodehoeksysteem en lane
keep assist geactiveerd zijn.
Lane Keep Assist 3 158.
Het dodehoeksysteem werkt bij een
rijsnelheid tussen 65 en 140 km/u.
Werking Bij een poging tot sturen in de richtingvan het gedetecteerde voertuig voelt
de bestuurder dat het stuurwiel naar
de tegenovergestelde kant draait.Draai het stuurwiel in dezelfde rich‐ ting mee als het systeem niet
voldoende stuurt.
Het systeem grijpt zelfs als de rich‐
tingaanwijzers zijn ingeschakeld in.
Panoramazichtsysteem
Met dit systeem ziet u de omgeving
van de auto op het Info-Display als
een afbeelding van bijna 180°, als het
ware van boven af.
Het systeem gebruikt: ● achtercamera, in de achterbum‐ per
● ultrasone parkeersensoren in de achterbumper
154Rijden en bediening
Het scherm van het Info-Display is in
tweeën gesplitst. Rechts staat een
bovenaanzicht van de auto en links
een achteraanzicht. De parkeersen‐
soren vormen een aanvulling op het
panoramische bovenaanzicht van de
auto.
Inschakelen Het panoramazichtsysteem wordtgeactiveerd door:
● achteruitversnelling inschakelen● snelheden tot 13 km/u
Werking
Links op het display kunt u de
verschillende weergaven kiezen.
Wijzig het soort weergave te allen tijde tijdens een manoeuvre door het
aanraakveld onderin het display aan
te raken en een weergave uit het
weergaveselectiemenu te selecteren:
● Standaardweergave
● Auto-modus
● Ingezoomde weergave
● 180°-weergave
Bij het kiezen van een bepaalde
weergave wordt het display onmid‐
dellijk bijgewerkt.
Auto-modus is standaard geacti‐
veerd. In deze modus kiest het
systeem op basis van de informatie
van de parkeersensoren de beste
weergave, de standaardweergave of
ingezoomde weergave.
De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact niet in het geheugen staan.Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De verticale lijnen geven de breedte vande auto aan met de spiegels uitge‐
klapt. De lijnen buigen met het stuur‐
wiel mee.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijnen staan voor afstan‐
den van zo'n 1 en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de
Auto-modus of in het menu voor
Weergavekeuze.