190Rijden en bedieningParkeerhulpAlgemene informatie Wanneer er een aanhanger of fiets‐drager op de trekhaak is gemonteerd,
wordt de parkeerhulp gedeactiveerd.9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
Parkeerhulp achter
Het systeem waarschuwt u bij een
ingeschakelde achteruitversnelling
met akoestische signalen voor obsta‐ kels achter de auto op een afstand
kleiner dan 50 cm.
Het systeem gebruikt ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Inschakelen
De parkeerhulp achter wordt geacti‐
veerd wanneer u bij ingeschakeld
contact de achteruitversnelling
inschakelt. Dit wordt bevestigd door
een geluidssignaal.
Graphic-Info-Display: Het systeem is
klaar voor gebruik, wanneer het led-
lampje in de parkeerhulpknop ¼ niet
brandt.
Colour-Info-Display: Activeer de
parkeerhulp in de persoonlijke instel‐
lingen 3 120.
Melding
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De akoestische signalen volgen
elkaar sneller op naarmate de afstand
tot dat obstakel afneemt. Is de
afstand kleiner dan ongeveer 30 cm,
dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven door
dynamische afstandslijnen op het
Info-Display 3 115. Wanneer u het
obstakel erg dicht bent genaderd,
verschijnt het gevarensymbool 9.
Rijden en bediening191Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitge‐
schakeld bij inschakeling van de
achteruitversnelling. Druk op ¼ om
het systeem handmatig uit te schake‐
len. Het led-lampje in de knop gaat
branden, wanneer het systeem
gedeactiveerd is. Als het systeem
handmatig uitgeschakeld is, wordt het
bij de volgende keer inschakelen van het contact niet automatisch opnieuw
ingeschakeld.
Graphic-Info-Display: Het systeem is
klaar om te worden uitgeschakeld,
wanneer de led in de parkeerhulp‐
knop ¼ brandt.
Colour-Info-Display: Deactiveer de
parkeerhulp in de persoonlijke instel‐
lingen 3 120. De staat van het
systeem
Parkeerhulp voor-achter
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt de
bestuurder met geluidssignalen en
een aanduiding op het display.Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie.
Het systeem gebruikt ultrasone
parkeersensoren in de voor- en
achterbumper.
Inschakelen
Wanneer bij een rijsnelheid lager dan
10 km/h een obstakel voor de auto
wordt gedetecteerd, wordt naast de
parkeerhulp ook de parkeerhulp voor
geactiveerd.
Graphic-Info-Display: Het systeem is
klaar voor gebruik, wanneer het led-
lampje in de parkeerhulpknop ¼ niet
brandt.
Colour-Info-Display: Activeer de
parkeerhulp in de persoonlijke instel‐
lingen 3 120.
Melding
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan
de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De akoestische signalen volgen
elkaar sneller op naarmate de afstandtot dat obstakel afneemt. Is de
afstand kleiner dan ongeveer 30 cm,
dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
voor en achter de auto weergegeven
door dynamische afstandslijnen op
het Info-Display 3 115.
Als de auto langer dan drie seconden
in een vooruitversnelling stopt, als de automatische versnellingsbak op P
staat of als er geen andere obstakels
worden gedetecteerd, klinken er geen geluidssignalen.
192Rijden en bedieningUitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitge‐
schakeld wanneer de rijsnelheid
hoger dan 10 km/h is, door het
inschakelen van de elektrische
parkeerrem of door het indrukken van de parkeerhulptoets ¼.
Graphic-Info-Display: Het systeem is klaar om te worden uitgeschakeld,
wanneer de led in de parkeerhulp‐
knop ¼ brandt.
Colour-Info-Display: Deactiveer de
parkeerhulp in de persoonlijke instel‐
lingen 3 120.
Parkeerhulp voor-achter-
zijwaarts
De parkeerhulp voor-achter-zijwaarts
meet de afstand tussen de auto en
voorgelegen obstakels, achter en aan de zijkant van de auto. Deze infor‐
meert en waarschuwt de bestuurder
met geluidssignalen en een aandui‐
ding op het display.
Het systeem gebruikt ultrasone
parkeersensoren in de achter- en
voorachterbumper en op de flanken
van de auto.Inschakelen
Naast de parkeerhulp achter en de
parkeerhulp voor-achter wordt de
parkeerhulp voor-achter-zijwaarts
geactiveerd wanneer het systeem
vaste obstakels aan één kant of
weerszijden van de auto detecteert.
Graphic-Info-Display: Het systeem is
klaar voor gebruik, wanneer het led-
lampje in de parkeerhulpknop ¼ niet
brandt.
Colour-Info-Display: Activeer de
parkeerhulp in de persoonlijke instel‐
lingen 3 120.
Melding
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De akoestische signalen volgen
elkaar sneller op naarmate de afstand
tot dat obstakel afneemt. Is de
afstand kleiner dan ongeveer 30 cm,
dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
voor, achter en aan de zijkanten van
de auto weergegeven door dynami‐ sche afstandslijnen op het Colour-
Info-Display 3 115.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitge‐
schakeld wanneer de rijsnelheid
hoger dan 10 km/h is, door het
inschakelen van de elektrische
parkeerrem of door het indrukken van de parkeerhulptoets ¼.
Graphic-Info-Display: Het systeem is klaar om te worden uitgeschakeld,
wanneer de led in de parkeerhulp‐
knop ¼ brandt.
Rijden en bediening197Neem contact op met de dealer om
het systeem voor langere tijd uit te
schakelen.
Storing
Bij een storing verschijnt er een
bericht op het Colour-Info-Display en
klinkt er een geluidssignaal.
Bij een storing in de stuurbekrachti‐
ging licht C op en verschijnt er een
bericht op het Driver Information
Center.9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderste
gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐
ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats
of zelfs een kruising als een parkeer‐ plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
198Rijden en bedieningBlindehoeksysteemHet dodehoeksysteem detecteert enmeldt objecten die zich, binnen een
bepaalde dode hoek, aan weerszij‐
den van de auto bevinden. Het
systeem geeft een visueel alarm visu‐
eel in elke buitenspiegel bij het detec‐ teren die in de binnen- en buitenspie‐ gels mogelijk niet zichtbaar zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Inschakelen
Colour-Info-Display: druk op Í.
Selecteer Rijfuncties op het Info-
Display en vervolgens
Dodehoeksensoren . Activeer de
functie.
B brandt continu groen op de instru‐
mentengroep om aan te geven dat
het systeem geactiveerd is.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een ledje in de
desbetreffende buitenspiegel bran‐
den.
Het led-lampje gaat bij detectie van
het voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het led-lampje met vertraging branden.
Gebruiksvoorwaarden
Voor een juiste werking moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
● alle voertuigen rijden in dezelfde richting en in aangrenzende rijst‐
roken
● uw auto heeft een rijsnelheid tussen 12 en 140 km/h
● u haalt in met een relatief snel‐ heidsverschil kleiner dan
10 km/h
● u wordt ingehaald door een ander voertuig met een relatief
snelheidsverschil kleiner dan
25 km/h
● de verkeersstroom is normaal
Rijden en bediening199● u rijdt op een weggedeelte metgeen of weinig bochten
● er hangt geen aanhangwagen achter de auto
● de sensoren zijn niet bedekt met modder, ijs of sneeuw
● de waarschuwingszones in de portierspiegels of de detectiezo‐nes op voor- en achterbumper
zijn niet bedekt met stickers of
andere voorwerpen
Er wordt niet gewaarschuwd in de
volgende situaties:
● als obstakels niet bewegen, bijv. geparkeerde voertuigen,
verkeersdrempels, straatverlich‐
ting, verkeersborden
● bij voertuigen die in tegenge‐ stelde richting rijden
● bij ritten op slingerende wegen of
in scherpe bochten
● u haalt een zeer lang voertuig, bijv. een vrachtwagen, bus, in of
wordt erdoor ingehaald en dit
voertuig wordt niet alleen opge‐
merkt door de dodehoekdetectie, maar is tevens zichtbaar in het
gebied voor de auto● in zeer druk verkeer: gedetec‐ teerde voertuigen voor en achter
uw auto worden ten onrechte
geïnterpreteerd als een vracht‐
wagen of een stilstaand obstakel
● wanneer u op te hoge snelheid inhaalt
Uitschakelen
Het systeem is te deactiveren in het
menu Persoonlijke instellingen
3 120. Op de instrumentengroep
dooft B. Ook klinkt er een geluidssig‐
naal.
De stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact opge‐
slagen.
Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd bij aansluiting van een
aanhanger op het elektrische
systeem van de auto.
Bij slecht weer zoals bijvoorbeeld
zware regenval, neemt het systeem
mogelijk onjuist waar.Storing
Bij een storing knippert B even op het
instrumentenpaneel in combinatie met C en een displaybericht.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Zijcamera aan
passagierszijde
De zijcamera aan passagierszijde
bewaakt de zijkant van de auto.
De camera zit aan de onderzijde van
de buitenspiegel aan de passagiers‐ zijde.
200Rijden en bedieningHet zijaanzicht passagierszijde
verschijnt op het achteruitkijkscherm 3 118.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Inschakelen De camera wordt geactiveerd
wanneer een vooruitversnelling is
ingeschakeld en vanaf het achteruit‐
kijkscherm voor een zijaanzicht aan
passagierszijde is gekozen.
HulplijnenDe lijn ligt op een afstand van zo'n
4 m van de rand van de achterbum‐
per.
Uitschakelen
Bij het selecteren van een ander type aanzicht wordt de camera uitgescha‐
keld.
Panoramazichtsysteem
Met dit systeem ziet u de omgeving
van de auto op het Info-Display als
een afbeelding van bijna 180°, als het ware van boven af.
Het systeem gebruikt: ● camera achter, in de achterklep
● ultrasone parkeersensoren in de achterbumper
Het scherm van het Info-Display is in
tweeën gesplitst. Rechts staat een
bovenaanzicht van de auto en links
een achteraanzicht. De parkeersen‐
soren vormen een aanvulling op het
panoramische bovenaanzicht van de
auto.
Wijzig het volume van de akoestische signalen door op C te tikken in de
rechter onderhoek van het scherm.
Rijden en bediening201Inschakelen
Het panoramazichtsysteem wordt geactiveerd bij:
● inschakeling van de achteruitver‐
snelling
● snelheden tot 10 km/u
Werking Links op het display kunt u de
verschillende aanzichten kiezen. U
kunt het aanzicht tijdens een
manoeuvre altijd wijzigen door het
aanraakveld links onder op het
scherm aan te tikken:
● Standaardweergave
● Stand AUTO
● Ingezoomde weergave
● 180° voor
Bij het kiezen van een bepaalde
weergave wordt het display onmid‐
dellijk bijgewerkt.
Stand AUTO wordt standaard inge‐
schakeld. In deze modus kiest het
systeem op basis van de informatie van de parkeersensoren de beste
weergave, de standaardweergave of
ingezoomde weergave.De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact niet in het geheugen staan.
Achteraanzicht /
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De verticale lijnen geven de breedte vande auto aan met de spiegels uitge‐
klapt. De lijnen buigen met het stuur‐
wiel mee.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijnen liggen op zo'n 1 en
2 m afstand van de achterbumper.
Dit aanzicht is beschikbaar in de
Stand AUTO of in het menu voor
aanzichtselectie.
Zoom zicht achter /
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving
van de auto tijdens het parkeren om
een bovenaanzicht van de achter‐
zijde van de auto en het omringende
gebied te creëren, zodat u de auto
langs obstakels kunt manoeuvreren.
Dit aanzicht is beschikbaar bij Stand
AUTO of in het menu voor aanzichts‐
electie.