104Instrumenten en bedieningsorganenAls er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de resterende afstand of tijd meerdere
seconden lang staan. Tegelijkertijd
brandt C continu ter herinnering.
Als de service binnen minder dan
1000 km vereist is, gaat C eerst
knipperen en vervolgens continu
branden. De resterende afstand of tijd blijven meerdere seconden lang
staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● toets CHECK ingedrukt houden● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
C verdwijnt
Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op CHECK. De
service-informatie blijft enkele secon‐
den op het display staan.
Service-informatie 3 259.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 100.
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
106Instrumenten en bedieningsorganen9Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 57.
Airbagsysteem 3 60.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd. * OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 65.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Service-indicatie
C brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelamp‐
jes en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Roep onmiddellijk de hulp in van een
werkplaats.
Schakel motor uit
Y brandt rood.
Instrumenten en bedieningsorganen107Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐ lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole J brandt geel of rood.
Brandt geel Er is een geringe motorstoring gede‐
tecteerd.
Brandt rood
Er is een ernstige motorstoring gede‐ tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is
te laag.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Handrem
m brandt rood.
Licht op wanneer de handmatige parkeerrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 165.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt Elektrische parkeerrem is aangetrok‐ken 3 165.
Knippert
De elektrische parkeerrem wordt niet
automatisch aangetrokken. Het
aantrekken of loszetten werkt niet.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
o brandt geel.
Brandt
Automatische bediening is geacti‐
veerd of werkt niet. Activeer de auto‐
matische bediening opnieuw of laat
het probleem verhelpen door een
garage in geval van een storing.
Automatische bediening 3 165.
Elektrische handrem defect E brandt geel.
Brandt Storing in de elektrische parkeerrem
3 165.
Instrumenten en bedieningsorganen109KnippertHet systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling en
Traction Control-systeem 3 168.
Selective Ride Control 3 171.
Koelvloeistoftemperatuur
o brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 222.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Voorverwarming
! brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Wordt alleen bij
lage buitentemperaturen ingescha‐
keld. Start de motor wanneer het
controlelampje dooft.
Uitlaatfilter
% of C licht geel op in combinatie
met een bericht op het Driver Infor‐
mation Center.
Het uitlaatfilter moet worden gerei‐
nigd.
Blijf rijden totdat het controlelampje
dooft.
Brandt tijdelijk Uitlaatfilter begint verzadigd te raken.Start het reinigingsproces zo spoedig
mogelijk door te gaan rijden op een
snelheid van minstens 60 km/h.
Brandt continu
Aanduiding voor een gering additie‐ fpeil. De hulp van een werkplaats
inroepen.Uitlaatfilter 3 156.
AdBlue
Y knippert of brandt geel.
Brandt geel De resterende actieradius ligt tussen800 km en 2400 km.
Knippert geel De resterende actieradius ligt tussen
0 km en 800 km.
Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 157.
Drukverliesdetectiesysteem w brandt of knippert geel.
Brandt Bandenspanningsverlies bij een of
meer wielen. Meteen stoppen en bandenspanning controleren.
Instrumenten en bedieningsorganen111Grootlichtassistentie
f brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐ veerd 3 126.
LED-koplampen
C licht op en er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Mistlampen voor > brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 129.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 130.
Regensensor < brandt groen.Brandt bij inschakeling van de regen‐
sensorstand van de ruitenwisserhen‐
del.
Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen De cruise control is actief. De inge‐
stelde snelheid wordt in het Driver
Information Center aangegeven.
Cruise control 3 172.
Adaptieve cruise control
m brandt wit of groen.
C brandt op het Driver Information
Centre.
m brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.m brandt groen
De adaptieve cruisecontrol is inge‐
schakeld.
Wanneer adaptieve cruisecontrol aan of actief is, verschijnt C met de inge‐
stelde snelheid op het Driver Informa‐ tion Center.
Adaptieve cruisecontrol 3 177.
Dodehoeksysteem B brandt continu groen op de instru‐
mentengroep.
Het systeem is actief 3 198.
Actief noodstopsysteem
m brandt of knippert geel.
Brandt Het systeem is gedeactiveerd of er is
een fout gedetecteerd.
Ook verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Controleer de reden van deactivering 3 186 en roep bij een systeemfout de
hulp van een werkplaats in.
112Instrumenten en bedieningsorganenKnippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Afhankelijk van de situatie kan de
auto automatisch iets of krachtig
afremmen.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 184.
Voetgangersbescherming vóór
3 188.
Actieve noodrem 3 186.
Snelheidsbegrenzer ß brandt op het Driver Information
Center wanneer de snelheidsbegren‐
zer actief is. Ingestelde snelheid wordt aangegeven naast symbool ß.
Snelheidsbegrenzer 3 175.
Portier open
h brandt rood.
Een portier of de achterklep is
geopend.Displays
Driver Information Center Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Op het Driver Information Center
verschijnen:
● kilometerteller en dagteller
● digitale snelheidsaanduiding
● menu rit- / verbruiksinformatie
● schakelindicatie
● service-informatie
● boord- en waarschuwingsinfor‐ matie
● bestuurdersondersteuningsbe‐ richten
● pop-upberichten
Menu’s en functies selecteren
U selecteert de menu’s en functies
met de knoppen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Draai aan het stelwiel om een pagina van het menu rit-/verbruiksinformatie
te kiezen.
Druk op SET / CLR om een functie te
bevestigen of resetten.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver Information Center. Blader door
berichten door aan het stelwiel te
draaien. Bevestig berichten door op SET / CLR te drukken.
Ook zijn bepaalde menu's te selecte‐ ren via de toets CHECK.
118Instrumenten en bedieningsorganenNeem als het beeld van het head-
updisplay om andere redenen niet
juist is contact op met een werkplaats.
Achteruitkijkscherm Het achteruitkijkscherm zit op de plek van de achteruitkijkspiegel.
Het scherm biedt de volgende
aanzichten:
● standaardachteraanzicht 3 42
● achteraanzicht dichtbij 3 203
● zijaanzicht passagierszijde 3 199
InschakelenDruk op m en bevestig het bericht met
p .
Een aanzicht selecteren
Selecteer het standaardachteraan‐
zicht of het zijaanzicht passagiers‐
zijde door op p aan de onderkant
te drukken.
Het achteraanzicht dichtbij wordt
automatisch ingeschakeld wanneer
de achteruitversnelling wordt inge‐
schakeld.
Uitschakelen
Druk op m.
Boordinformatie
Meldingen worden weergegeven op
het Driver Information Center, in
sommige gevallen samen met een
geluidssignaal.
Druk op SET / CLR om een bericht te
bevestigen.
Boord- en onderhoudsinformatie De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
van deze teksten.
Instrumenten en bedieningsorganen119Berichten op het
Colour-Info-Display
Sommige belangrijke berichten
kunnen tevens op het Info-Display
worden weergegeven. Sommige
berichten verschijnen slechts enkele
seconden als pop-up.
Geluidssignalen Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts
één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Het waarschuwingssignaal voor
veiligheidsgordels die niet zijn omge‐
daan, heeft voorrang boven alle
andere akoestische signalen.
● Als een veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Als een van de portieren of de achterklep niet goed gesloten is.
● Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheid
overschrijdt.● Als de cruisecontrol automatisch uitschakelt.
● Wanneer een geprogrammeerde
snelheid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver
Information Centre.
● Als de elektronische sleutel zich niet in het interieur bevindt.
● Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ sel.
● Als het uitlaatfilter de maximale verzadigingsgraad bereikt.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde rijverlichting.Tijdens een Autostop ● Als het bestuurdersportier geopend is.
● Als niet voldaan is aan een van de voorwaarden voor het herstar‐ten van de motor.