Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........20
Stoelen, veiligheidssystemen ......48
Opbergen ..................................... 75
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................94
Verlichting .................................. 134
Klimaatregeling .......................... 146
Rijden en bediening ...................157
Verzorging van de auto ..............232
Service en onderhoud ................283
Technische gegevens ................287
Klantinformatie ........................... 299
Trefwoordenlijst ......................... 312Inhoud
Inleiding3Uw autogegevens
Voer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Raadpleeg de onderdelen "Service en onderhoud", "Technische gege‐
vens", het typeplaatje en de nationale
registratiedocumenten van de auto.
Inleiding
Uw auto is de intelligente combinatie
van vernieuwende techniek, overtui‐ gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw auto veilig en efficiënt te kunnen
bedienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wetge‐
ving van het land waarin u zich
bevindt. Deze wetgeving kan afwijken van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.Als u de beschrijving in deze handlei‐ ding negeert, kan dit van invloed zijn
op de garantie.
Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij
uw Opel Service Partner aan.
Voor het onderhoud van auto's op gas raden wij een erkend Opel-herstelbe‐ drijf aan.
Elke Opel Service Partner biedt u
eersteklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde
specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van dezehandleiding
● Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit
model beschikbare opties en
functies. Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties,niet op uw auto van toepassingwanneer er sprake is van eenmodelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
● In het hoofdstuk "Kort en bondig"
krijgt u een beknopt overzicht.
● De inhoudsopgave aan het begin
van de handleiding en in de
afzonderlijke paragrafen geeft
aan waar u de informatie die u
zoekt, kunt vinden.
● Met behulp van het trefwoorden‐ register kunt u specifieke infor‐
matie zoeken.
● In deze gebruikershandleiding worden linksgestuurde auto's
getoond. De bediening van
rechtsgestuurde auto's is verge‐ lijkbaar.
● In de gebruikershandleiding wordt de motoraanduiding
gehanteerd. De bijbehorende
marktaanduiding en productie‐
code vindt u in de paragraaf
"Technische gegevens".
Sleutels, portieren en ruiten39Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het
alarmsysteem:Led
aan:test, inschakelvertragingLed
knip‐
pert
snel:portieren, achterklep of
motorkap niet goed dicht,
eventuele systeemstoring
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knip‐
pert lang‐
zaam:systeem is geactiveerd
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Uitschakelen
Handzender: Bij ontgrendeling van de auto door indrukken van c wordt het
diefstalalarmsysteem gedeactiveerd.
Elektronisch sleutelsysteem: Bij
ontgrendeling van de auto met de
knop op een van de buitenkrukken
wordt het diefstalalarmsysteem
gedeactiveerd.
De elektronische sleutel moet zich
binnen een bereik van ongeveer 1 m
van het desbetreffende portier buiten
de auto bevinden.
Het systeem is niet te deactiveren
door ontgrendeling van het bestuur‐
dersportier met de sleutel of met de
centralevergrendelingsknop in het
interieur.
Alarm
Bij het activeren klinkt de alarmclaxon
en gaan de alarmknipperlichten tege‐ lijkertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐
geschreven door de wetgever.
Het diefstalalarmsysteem is te deac‐
tiveren door c in te drukken, op de
schakelaar op de portierkruk te druk‐
ken (met elektronisch sleutelsys‐
teem) of door het contact in te scha‐
kelen.
Wanneer het alarm is afgegaan
zonder dat de bestuurder het heeft uitgeschakeld, geven de alarmknip‐
perlichten dat aan. Ze lichten bij
ontgrendeling van de auto met de
handzender driemaal kort achtereen
op. Bovendien verschijnt er na
inschakeling van het contact een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.
Boordinformatie 3 126.
Als de accu van de auto moet worden
ontkoppeld (bijv. voor onderhouds‐
werkzaamheden), moet de alarmsi‐
rene als volgt worden gedeactiveerd:
110Instrumenten en bedieningsorganen
Selecteer op het Uplevel-display het
menu Info door op p op het stuurwiel
te drukken. Druk op P om de modus
Resterende levensduur olie te selec‐
teren.
De resterende levensduur van de olie wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten Druk bij het Midlevel-display enkele
seconden lang op SET/CLR op de
richtingaanwijzerhendel om te reset‐
ten. Het contact moet ingeschakeld
zijn maar de motor moet niet draaien.
Druk op het Uplevel-display op > op
het stuurwiel om de onderliggende
map te openen. Selecteer Reset en
bevestig dit door enkele seconden
lang op 9 te drukken. Het contact
moet ingeschakeld zijn maar de
motor moet niet draaien.
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Er verschijnt een bericht op het Driver
Information Center, wanneer er
onderhoud aan de auto vereist is.
Laat de servicebeurt binnen een
week of na maximaal 500 km (afhan‐ kelijk van wat het eerst bereikt wordt)
door een werkplaats laten uitvoeren.
Service-informatie 3 283.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van decontrolelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood
bereik:gevaar, belangrijke
herinneringgeel:waarschuwing, aanwij‐
zing, storinggroen:inschakelbevestigingblauw
bereik:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 103.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
118Instrumenten en bedieningsorganenBaselevel-display
Menu’s en functies selecteren
U selecteert de menu’s en functies
met de knoppen op de richtingaanwij‐ zerhendel.
Druk op MENU om tussen de hoofd‐
menu's te schakelen of om vanuit een
submenu één niveau terug te gaan.
Draai aan het stelwiel om een
submenu van het hoofdmenu te
selecteren of om een numerieke
waarde in te stellen.
Druk op SET/CLR om een functie te
selecteren en te bevestigen.
Eventueel verschijnt er boord- en onderhoudsinformatie op het DriverInformation Center. Bevestig berich‐
ten door op SET/CLR te drukken.
Boordinformatie 3 126.
Hoofdmenu
Hoofdmenu's zijn:
● Rit- / brandstofinformatie, weer‐ gegeven door ;, zie onder‐
staande beschrijving.
● Voertuiginformatie, weergege‐ ven door ?, zie beschrijving
hieronder.
● Eco-informatie, weergegeven door @, zie beschrijving hier‐
onder.
Enkele van de weergegeven functies
zijn verschillend bij een rijdende of
stilstaande auto en bepaalde functies
zijn alleen actief als met de auto wordt gereden.
Instrumenten en bedieningsorganen119Uplevel-display
Menu’s en functies selecteren
De menu's en functies kunnen
worden geselecteerd met de knoppen
rechts in het stuurwiel.
Druk op è om de hoofdmenupagina
te openen.
Blader door het hoofdmenu door op
è of é te drukken.
Bevestig een hoofdmenupagina met
Å .
Druk op å of ä om door submenupa‐
gina's van de momenteel geselec‐
teerde hoofdmenuoptie te bladeren.
Gebruik deze toetsen ook voor het
wijzigen van een numerieke waarde.
Druk op Å om een functie te selec‐
teren of een vakje in een dialoogven‐ ster aan te vinken.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver Information Center. Bevestig berich‐
ten door op Å te drukken.
Boordinformatie 3 126.
Hoofdmenu
Hoofdmenu's zijn:
● Dagteller-/brandstofinformatie, weergegeven door Info.
● Audio-informatie, weergegeven door Audio .
● Navigatie-informatie, weergege‐ ven door Navigatie.
● Telefoon-informatie, weergege‐ ven door Telefoon.
● Voertuiginformatie, weergege‐ ven door Opties.
Enkele van de weergegeven functies zijn verschillend bij een rijdende of
stilstaande auto en bepaalde functies
zijn alleen actief als met de auto wordt gereden.
Instrumentengroep Uplevel kan
worden weergegeven als Sportmo‐
dus of Tourmodus. Zie het menu
Opties , Weergave .
126Instrumenten en bedieningsorganenBoordinformatieMeldingen worden weergegeven op
het Driver Information Center, in
sommige gevallen samen met een
geluidssignaal.
Druk bij het Midlevel-display op
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel om een bericht te bevestigen.
Druk in het Uplevel-display op 9 op
het stuurwiel om een bericht te beves‐ tigen.
Boord- en onderhoudsinformatie De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
van deze teksten.
Berichten op het Info-Display
Sommige belangrijke berichten
kunnen tevens op het Info-Display
worden weergegeven. Sommige
berichten verschijnen slechts enkele
seconden als pop-up.
Geluidssignalen
Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts
één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Het waarschuwingssignaal voor
veiligheidsgordels die niet zijn omge‐
daan, heeft voorrang boven alle
andere geluidssignalen.
● Als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Als bij het wegrijden een van de portieren of de achterklep niet
goed gesloten is.
● Als u met aangetrokken handrem
een bepaalde snelheid over‐
schrijdt.
● Als de adaptieve cruisecontrol automatisch uitschakelt.
● Als de afstand tot de voorligger te
klein is.
● Als een geprogrammeerde snel‐ heid of snelheidslimiet wordtoverschreden.
146KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............146
Airconditioning ......................... 146
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 148
Hulpverwarming ......................154
Luchtroosters ............................. 154
Verstelbare luchtroosters ........154
Vaste luchtroosters ..................155
Onderhoud ................................. 155
Luchtinlaat ............................... 155
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 156
Service .................................... 156Klimaatregelsystemen
Airconditioning
Afbeelding toont functies die voor uw
specifieke auto mogelijk niet beschik‐
baar zijn.
Bedieningsorganen voor: ● Luchtdebiet E
● Temperatuur
● Luchtverdeling §, x en y
● Airconditioning A/C
● Ontwasemen en ontdooien %
● Luchtrecirculatie n
● Verwarmbare achterruit en
buitenspiegels f
● Stoelverwarming ß
Achterruitverwarming Ü 3 45.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 41.
Verwarmde stoelen ß 3 57.
Geventileerde stoelen A 3 57.
Verwarmd stuurwiel A 3 95.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt
aangeduid door de led in de knop.