214Rijden en bediening
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
Dynamische hulplijnen zijn horizon‐
tale lijnen met een onderlinge afstand van een meter die op de afbeelding
zijn geprojecteerd om de afstand tot
de getoonde objecten te kunnen
bepalen.De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling gedurende
ca. 15 seconden niet is ingeschakeld.
Deactivering van hulplijnen en
waarschuwingssymbolen
7'' Colour-Info-Display: U kunt de acti‐
vering of deactivering van de visuele
hulplijnen en waarschuwingssymbo‐
len veranderen via de aanraaktoet‐
sen in het onderste deel van het
display.
Verzorging van de auto253Nr.Stroomkring1Startmotor2Startmotor3Uitlaatsensor4Motorregelmodule5Motorfuncties / Aeroshutter6Transmissieregelmodule7Frontaanrijdingswaarschuwing/
adaptieve cruise control8Motorregelmodule9Verwarming en ventilatie10Dieseluitlaatsysteem11Vergrendelingssysteem achter‐
klep / transmissie12Massage lendensteun13Nadraaipomp / dieseluitlaatsys‐
teem14Dieseluitlaatsysteem15Uitlaatsensor16Brandstofinjectie17Brandstofinjectie18DieseluitlaatsysteemNr.Stroomkring19–20–21–22ABS23Sproeisysteem voor voorruit en
achterruit24–25Verwarming dieselbrandstof26Transmissieregelmodule27Module elektrisch bediende
achterklep28–29Achterruitverwarming30Spiegelverwarming31–32Gelijkstroomtransformator / led-
display / elektrische verwar‐
ming / klimaatregeling / gloei‐
bougieregelaar33–34ClaxonNr.Stroomkring35Motorregelmodule36Grootlicht rechts (halogeen, Eco
LED) / dimlicht rechts (led)37Grootlicht links (halogeen, Eco
LED)38Led-koplamp / automatische
koplampverstelling39Mistlamp40Centrale gateway-module41–42Handmatige koplampverstelling43Brandstofpomp44Achteruitkijkcamera / achteruit‐
kijkspiegel / aanhangermodule45Led-koplamp, links / automati‐
sche koplampverstelling, links46Instrumentengroep47Stuurslot48Achterruitenwisser49Buitenspiegels50Led-koplamp, rechts / automati‐
sche koplampverstelling, rechts
Verzorging van de auto2619Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Schakel het contact uit als de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd op een auto met bandenspanningscontrolesysteem.
Afhankelijkheid van temperatuur De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in
de bandenspanningentabel verwijzen naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
De bandenspanningswaarde die u op
het Driver Information Center ziet, is
de werkelijke bandenspanning. Bij
een afgekoelde band is deze waarde
iets lager, maar is de band niet lek.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de
bandenspanning van alle vier de
banden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van wielen zonder spanningssensoren.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken op het Driver Infor‐
mation Center.
Midlevel-display:
262Verzorging van de autoSelecteer de pagina
Bandenspanningcontrole in het menu
Informatie- menu voertuig ? op het
Driver Information Center 3 117.
Uplevel-display:
Selecteer de pagina
Bandenspanningcontrole in het menu
Info op het Driver Information Center
3 117.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het betreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 260.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 115.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 297.
Als w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als
w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie 3 126.
Schakel het contact uit wanneer de bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen spanningssensor. Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze banden. De
controlelamp w brandt. Voor de
overige drie banden blijft het systeem
in werking.
Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Verzorging van de auto263Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐ controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensoren
moet de hele ventielsteel worden
vervangen.
Gebruik alleen de originele kunststof
ventieldoppen om de ventielen tegen
eventuele schade te beschermen.Voorzichtig
Gebruik geen metalen ventieldop‐ pen omdat de ventielen hierdoor
kunnen oxideren en beschadigd
kunnen raken.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de
auto 3 297 en selecteer de betref‐
fende instelling in Bandenbelasting
op het Informatie- menu voertuig
3 117. Deze instelling bepaalt de
referentiespanningswaarden voor
waarschuwingen over de banden‐
spanning.
Het menu Bandenbelasting verschijnt
alleen wanneer de auto stilstaat en de
parkeerrem ingeschakeld is. Bij
auto's met een automatische versnel‐ lingsbak moet de keuzehendel op P
staan.
Midlevel-display:
Selecteer de pagina Bandbelasting in
het menu Informatie- menu
voertuig ? op het Driver Informa‐
tion Center 3 117.
Kies ● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Uplevel-display:
Klantinformatie301Robert Bosch Platz 1, 70839 Gerlin‐
gen, Germany
Zendfrequentie: 433,92 MHz
Maximaal uitgangsvermogen:
-9 dBm
Bandenspanningssensoren
Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co.
KG
Gewerbestraße 40, 75015 Bretten-
Gölshausen, Germany
Zendfrequentie: 433,92 MHz
Maximaal uitgangsvermogen:
83 dBuV/m
308KlantinformatieStitcher Inc.
Stitcher™ is een handelsmerk van
Stitcher, Inc.Verband der Automobilindustrie e.V.
AdBlue ®
is een gedeponeerd
handelsmerk van de VDA.Registratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders(EDR)
Er zijn elektronische regeleenheden
in uw auto gemonteerd. Regeleenhe‐ den verwerken gegeven die, bijvoor‐
beeld, afkomstig zijn van autosenso‐
ren of die de regeleenheden zelf
aanmaken of onderling uitwisselen.
Sommige regeleenheden zijn vereist
voor een veilige werking van uw auto,
andere bieden ondersteuning tijdens
het rijden (rijhulpsystemen) of verzor‐ gen comfort- of Infotainmentfuncties.
Hieronder volgt algemene informatie
over de gegevensverwerking in de
auto. Aanvullende informatie over de autogegevens die worden geüpload,
opgeslagen en doorgegeven aan
derden en met welk doel is te vinden
onder het kopje Gegevensbescher‐
ming en houdt verband met de refe‐
renties bij de desbetreffende functies
in de gebruikershandleiding of in dealgemene verkoopvoorwaarden.
Deze referenties zijn tevens online
beschikbaar.
Bedieningsgegevens in de auto Regeleenheden verwerken gege‐vens voor bediening van de auto.
Dergelijke gegevens omvatten,
bijvoorbeeld:
● informatie over de status van de auto (bijv. wieltoerental, rijsnel‐
heid, massatraagheid, dwarsver‐
snelling, "veiligheidsgordels
omgedaan"),
● omgevingsomstandigheden (bijv. temperatuur, regensensor,afstandssensor).
De meeste van deze gegevens zijn
vluchtig van aard en worden alleen in de auto zelf verwerkt, zodat ze niet
buiten de bedieningsperiode om bewaard blijven. Regeleenheden
(met inbegrip van de autosleutel)
gebruiken vaak een voorziening voor
gegevensopslag. Dit om tijdelijke of
permanente opslag mogelijk te
314Handgeschakeldeversnellingsbak ......................176
Handmatige dimfunctie ................42
Handmatige modus ...................175
Handmatige stoelverstelling .........51
Handrem ............................. 177, 178
Handschoenenkastje ...................75
Handzender ................................. 21
Hellingrem ................................. 180
Hoofdsteunen .............................. 48
Hoofdsteunverstelling ....................8
Hulpverwarming.......................... 154
I
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 71
Indicatie afstand tot voorligger ...197
Inductief opladen ........................102
Info-Display................................. 124
Info-Displays ............................... 117
Inhouden ................................... 296
Inklapbare spiegels .....................41
Inleiding ......................................... 3
Instapverlichting ......................... 144
Instrumentengroep ....................103
Interieurverlichting ......................142
K Katalysator ................................. 169
Kentekenverlichting ...................250
Kilometerteller ............................ 107Kindersloten ................................. 31 Kinderveiligheids-systemen ..........68
Klimaatregeling ............................ 15
Klok............................................... 99
Koelvloeistof .............................. 236
Koelvloeistof en antivries ............284
Koelvloeistoftemperatuur ...........114
Koelvloeistoftemperatuurmeter . 108
Koplampinstelling in het buitenland .............................. 138
Koplampverstelling ....................137
L
Laadsysteem ............................. 112
Lane keep assist ................114, 219
Led-koplampen ........................... 116
LED-koplampen .......................... 138
Leeslampen ............................... 143
Lekke band ................................. 270
Lichtschakelaar .......................... 134
Lichtsignaal ................................ 137
Luchtinlaat ................................. 155
Luchtroosters .............................. 154
M
Massage ....................................... 58
Meters......................................... 106
Mistachterlicht ...........116, 141, 243
Mistlampen voor ........116, 141, 243
Motorgegevens .......................... 292
Motor-ID...................................... 288Motorkap .................................... 234
Motorolie .................... 235, 284, 289
Motoroliedruk ............................. 115
Motor starten ............................. 161
N Nieuwe auto inrijden ..................158
Noodoproep ................................ 133
O
Obstakeldetectiesystemen .........203
Olie, motor .......................... 284, 289
Ontlaadbeveiliging accu ............145
Opbergruimte................................ 75
Opbergruimte voor........................ 76
Opbergvakken .............................. 75
Opgeslagen instellingen ...............24
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Parkeerhulp ............................... 203
Parkeerlichten ............................ 142
Parkeren .............................. 18, 167
Park pilot met ultrasoonsensoren 203
Partikelfilter ................................. 168
Pech ........................................... 276
Persoonlijke instellingen ............127
Portieren ....................................... 31
Portier open ............................... 117
Prestaties ................................... 293
Profieldiepte ............................... 264