Verlichting1454.Trek aan de richtingaanwijzerhen‐
del.
5. Sluit het bestuurdersportier.
Wordt het bestuurdersportier niet
gesloten, dan gaat de verlichting na
2 minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier openstaat.Led-koplampen
De padverlichting wordt geactiveerd, wanneer u na uitschakeling van het
contact het bestuurdersportier opent.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de desbetreffende instel‐ ling in Instellingen , I Voertuig op het
Info-Display.
Info-Display 3 124.
Persoonlijke instellingen 3 127.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 24.
Ontlaadbeveiliging accu
Oplaadfunctie afgestemd op accu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐ male vermogensverdeling van de
dynamo.
Om te voorkomen dat de accu onder het rijden leegraakt, worden de
volgende systemen automatisch in
twee fasen afgebouwd en ten slotte
uitgeschakeld:
● hulpverwarming
● achterruit- en spiegelverwarming
● verwarmd stuurwiel
● verwarmde spiegels
● stoelverwarming
● aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center een bericht dat de activering van de ontlaadbeveiliging
van de accu bevestigt.Uitschakeling van de verlichting
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, wordt de binnenverlichting na
enige tijd automatisch uitgeschakeld.
164Rijden en bedieningDe motor schakelt automatisch in als
aan bepaalde voorwaarden wordt
voldaan, of wanneer de bestuurder
opnieuw start.
Inschakelen Het Stop/Start-systeem is beschik‐baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.
Uitschakelen
Schakel het Stop/Start-systeem
handmatig uit door op D te drukken.
De uitschakeling wordt aangeduid wanneer de led in de knop oplicht.
AutostopAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Afhankelijk van de motor zijn er twee
Autostop-versies beschikbaar. Zie de motorgegevens voor informatie over
de motoridentificatiecode voor uw
auto 3 292.
Conventionele Autostop
Een Autostop is te activeren bij snel‐
heden onder 5 km/u.
U activeert een conventionele Auto‐
stop als volgt:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de hendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
Vroege Autostop
Een Autostop is te activeren bij snel‐
heden onder 14 km/u.
Een vroege Autostop wordt geblok‐
keerd bij een hellingspercentage van
meer dan 5%.U activeert een vroege Autostop als
volgt:
● Trap het rempedaal voldoende in.
● Het koppelingspedaal intrappen.
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
De vroege Autostop wordt geblok‐
keerd als de richtingaanwijzers zijn
ingeschakeld, een aanhanger is
aangekoppeld, het stuurwiel voorbij
een bepaald punt is gedraaid of de
helling groter is dan 5%.Auto’s met een automatische versnel‐ lingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
212Rijden en bedieningHet dodehoeksysteem maakt gebruikvan sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plichtom zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode hoeken bevinden, en die moge‐lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de richtingaanwijzers.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de dodehoekzone een voertuig detecteert, licht er zowel bij auto's die worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de desbetreffende buitenspiegel
op. Als u vervolgens de richtingaan‐
wijzers gebruikt, gaat het waarschu‐
wingssymbool B geel knipperen om
u te waarschuwen voor het wisselen
van rijstrook.
Let op
Als de inhalende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel wellicht niet op.
Het dodehoeksysteem werkt bij snel‐
heden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u wordt
het systeem inactief, aangegeven
door de verlichte waarschuwings‐
symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als vervolgens een auto wordt
waargenomen in de dode hoek,
worden de waarschuwingssymbolen
B zoals gewoonlijk verlicht aan de
desbetreffende zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 127.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de
achterbumper en strekken zich tot op
ongeveer 3 m naar achteren en naar
de zijkanten uit. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
Het systeem is gedeactiveerd als de
auto een aanhangwagen trekt of als
er een fietsendrager is geplaatst.
Rijden en bediening217
Kies op het Uplevel-display het menu
Info met de toetsen rechts op het
stuurwiel en druk op P of Q om de
pagina met de verkeersbordherken‐
ning te selecteren 3 117.
Wanneer u een andere pagina op het menu Driver Information Center hebt
gekozen en u daarna weer de pagina met de verkeersbordherkenning
kiest, wordt het laatst herkende
verkeersbord getoond.
Waarschuwingsfunctie U kunt de waarschuwingsfunctie acti‐veren en deactiveren in het instellin‐
genmenu van de pagina met
verkeersbordherkenning.Wanneer de functie is geactiveerd en
de pagina met verkeersbordherken‐
ning wordt niet getoond, worden de
net waargenomen snelheidslimiet en
Niet inhalen-borden weergegeven als waarschuwingen op het Driver Infor‐
mation Center.Druk wanneer op het Midlevel-display de pagina met de verkeersbordher‐
kenning wordt getoond, op SET/CLR
op de richtingaanwijzerhendel.
218Rijden en bedieningSelecteer Waarschuw. AAN of
Waarschuw. UIT met het stelwiel en
druk op SET/CLR .
Druk wanneer op het Uplevel-display
de pagina met de verkeersbordher‐
kenning wordt getoond, op q op het
stuurwiel.
Activeer de waarschuwingen door J
in te stellen, deactiveer de waarschu‐ wingen door met toets 9 I in te stel‐
len.
De pop-upwaarschuwing verschijnt
ca. acht seconden lang op het Driver
Information Center.
Systeem resetten
De inhoud van de verkeersbordpa‐
gina is in het menu Instellingen van de
pagina Verkeersbordherkenning te
wissen door Terugstellen te selecte‐
ren en te bevestigen door SET/CLR
op de richtingaanwijzerhendel of 9
op het stuurwiel in te drukken.
U kunt ook SET/CLR of 9
3 seconden ingedrukt houden om de
inhoud van de pagina te wissen.
Als het resetten is gelukt, klinkt er een toon. Het onderstaande “standaard‐
bord” verschijnt tot het volgende
verkeersbord wordt waargenomen of
door de kaartgegevens van het navi‐
gatiesysteem wordt geleverd.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
Wissen van verkeersborden
Er zijn verschillende scenario's waar‐
bij de op dit moment getoond
verkeersborden worden gewist. Na
het wissen wordt het “standaardbord” of een verkeersbord uit de kaartge‐
gevens van het navigatiesysteem in
het Driver Information Center weer‐
gegeven.
Redenen voor het wissen van
verkeersborden:
● Een vooraf ingestelde afstand werd gereden of een vooraf inge‐stelde periode is verlopen
(verschillend per verkeersbord)
● Er wordt een bocht genomen
● Als er geen navigatiekaartgege‐ vens beschikbaar zijn en de snel‐heid afneemt tot onder 52 km/u
(detectie van de bebouwde kom)
● Als er navigatiekaartgegevens beschikbaar zijn en het systeem
nam op basis van een verande‐
ring in de kaartgegevens waar
dat de bebouwde kom werd inge‐ reden
Rijden en bediening219Verkeersbordherkenning in
combinatie met het
navigatiesysteem
Als de auto met een navigatiesys‐
teem is uitgerust, kan het weergege‐
ven verkeersbord zijn waargenomen
door een optische verkeersbordher‐
kenning of uit de kaartgegevens
afkomstig zijn.
Als het op dit moment weergegeven
verkeersbord uit de kaartgegevens
afkomstig is en de kaartinformatie
verandert, wordt er een ander
verkeersbord getoond. Dit kan bete‐
kenen dat er dan een nieuw verkeers‐
bord wordt geregistreerd, hoewel u wellicht geen nieuw bord bent gepas‐ seerd.
Systeembeperkingen
De verkeersbordherkenning werkt in
de volgende situaties mogelijk niet
goed:
● De rijsnelheid is hoger dan 200 km/u.
● Rijden op bochtige of heuvelach‐
tige wegen.
● Bij nachtelijke ritten.● Het deel van de voorruit waar de frontcamera zich bevindt, is nietschoon of er zijn bijvoorbeeld
stickers geplakt.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De zon valt rechtstreeks in de lens van de camera.
● Verkeersborden geheel of gedeeltelijk bedekt zijn of lastig
waarneembaar zijn.
● De verkeersborden incorrect gemonteerd of beschadigd zijn.
● Verkeersborden niet voldoen aan
het Verdrag van Wenen inzake
verkeerstekens.
● De navigatiekaart inactueel is.Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om de bestuurder binnen een vast snel‐
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐
borden. Negeer geen verkeers‐
borden die het systeem niet weer‐ geeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze
rijstijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐
lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane keep assist
Lane keep assist ondersteunt de
bestuurder bij het onbedoeld over‐ schrijden van rijstrookmarkeringen.
De frontcamera observeert de
wegmarkeringen waar de auto tussen rijdt. Wanneer de auto een rijstrook‐
markering zonder ingeschakelde
richtingaanwijzer nadert, wordt het
stuurwiel licht verdraaid om de auto
220Rijden en bedieningbinnen de rijstrook te houden. Draai
het stuurwiel in dezelfde richting mee
als het systeem onvoldoende stuurt.
Draai het stuurwiel rustig in de tegen‐
overgestelde richting als u van
rijstrook wilt wisselen.
De lane keep assist informeert de
bestuurder met een optische waar‐ schuwing tijdens het corrigeren vanhet traject. Als het systeem niet in
staat is om het overschrijden van de
rijstrook te voorkomen, klinkt er nog
een geluidssignaal.
In de volgende gevallen wordt aange‐ nomen dat u de rijstrook per ongeluk
verlaat:
● zonder gebruik van de richting‐ aanwijzers
● u gebruikt de richtingaanwijzers aan de kant die tegenovergesteldis aan de kant waar u de rijstrook
verlaat
● u remt niet
● u accelereert niet
● u stuurt niet actiefLet op
Het systeem werkt mogelijk niet
wanneer de gedetecteerde rijstrook‐
markeringen onduidelijk of onvol‐
doende zijn, bijv. bij wegwerkzaam‐
heden.
Let op
Het systeem kan worden uitgescha‐ keld als het wegen waarneemt die te
smal, te breed of te kronkelig zijn.
Inschakelen
U activeert de Lane keep assist door
a in te drukken. Het brandende ledje
in de knop geeft aan dat het systeem is ingeschakeld.
Wanneer de controlelamp a in de
instrumentengroep groen brandt, is
het systeem klaar voor ondersteu‐
ning.
Het systeem werkt bij snelheden
tussen 60 km/u en 180 km/u, en als
er wegmarkeringen aanwezig zijn.
Het systeem verdraait het stuurwiel
langzaam en het controlelampje a
wordt geel als de auto detecteert dat
u een rijstrookmarkering nadert en u
de richtingaanwijzers aan die kant
niet hebt ingeschakeld.
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der door a te laten knipperen en drie
waarschuwingstonen te laten horen
vanaf de kant waar u de wegmarke‐
ringen overschrijdt.
Het systeem werkt alleen als er een
wegbelijning wordt gedetecteerd.
232Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................233
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 233
Auto stallen .............................. 233
Verwerking van sloopauto .......234
Controle van de auto .................234
Werkzaamheden uitvoeren .....234
Motorkap ................................. 234
Motorolie .................................. 235
Koelvloeistof ............................ 236
Sproeiervloeistof ......................237
Remmen .................................. 237
Remvloeistof ............................ 238
Accu ........................................ 238
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 240
Wisserblad vervangen .............240
Gloeilamp vervangen .................241
Halogeenkoplampen ...............241
Mistlampen voor ......................243
Achterlichten ............................ 243
Zijrichtingaanwijzers ................249
Kentekenverlichting .................250
Binnenverlichting .....................251Elektrisch systeem .....................251
Zekeringen .............................. 251
Zekeringenkast in motorruimte 252
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................254
Zekeringenkast in bagageruimte ......................... 256
Boordgereedschap ....................258
Gereedschap ........................... 258
Velgen en banden .....................259
Winterbanden .......................... 259
Aanduidingen op banden ........259
Bandenspanning .....................260
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 261
Profieldiepte ............................ 264
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 265
Wieldoppen ............................. 265
Sneeuwkettingen .....................265
Bandenreparatieset .................266
Wiel verwisselen ......................269
Reservewiel ............................. 270
Starthulp gebruiken ...................274
Trekken ...................................... 276
Auto slepen ............................. 276
Andere auto slepen .................277Verzorging van uiterlijk ..............278
Verzorging exterieur ................278
Verzorging interieur .................280
Vloermatten ............................. 281