INSTRUMENTENPANEEL
Instrumentenpaneel
1 — Luchtrooster 7 — Klimaatregeling
2 — Instrumentengroep 8 — Voedingsuitgang
3 — Radio 9 — Onderste rij schakelaars
4 — Handgreep 10 — Schakelaar elektrisch bediende buitenspiegels — indien aan-
wezig
5 — Handschoenenkastje 11 — Claxon
6 — Schakelaars elektrisch bediende ramen
GRAFISCHE INHOUDSOPGAVE
10
INTERIEUR
Interieurvoorzieningen
1 — Stoelen 5 — Schakelpaneel
2 — Schakelaars elektrisch bediende ramen 6 — Versnellingshendel
3 — Radio 7 — Schakelhendel vierwielaandrijving
4 — Toetsen klimaatregeling
11
Ontwasemen
Bij zacht maar regenachtig of vochtig weer
kunnen de autoruiten aan de binnenzijde
gemakkelijk beslaan. Om de autoruiten
schoon te maken, kiest u de stand Ontwase-
ming of Gemengd en verhoogt de snelheid
van de aanjager voorin. Gebruik de
recirculatiestand niet langdurig zonder inge-
schakelde airconditioning, omdat dan de rui-
ten kunnen beslaan.
LET OP!
Het negeren van de volgende waarschu-
wingen kan leiden tot schade aan de ver-
warmingselementen:
•
Wees voorzichtig bij het wassen van de
binnenkant van de achterruit. Gebruik
geen schurende schoonmaakmiddelen
om de binnenzijde van de ruit te reinigen.
Gebruik een zachte doek en een mild
schoonmaakmiddel en wrijf evenwijdig
aan de verwarmingselementen. U kunt
stickers verwijderen met warm water.
• Gebruik geen schrapers, scherpe voor-
werpen of schurende schoonmaakmid-
LET OP!
delen om de binnenzijde van de ruit te
reinigen.
• Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich op
veilige afstand van de ruit bevinden.
Luchtinlaat aan buitenzijde
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de voor-
ruit, niet verstopt raakt door achtergebleven
bladeren e.d. Wanneer bladeren achterblij-
ven in de luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd en als ze in de luchtkamer te-
rechtkomen kunnen de waterafvoeren ver-
stopt raken. Zorg er in de wintermaanden voor
dat de luchtinlaat vrij is van ijs en sneeuw.
Interieurluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert het stof en
pollen uit de lucht. Neem contact op met een
erkende dealer voor het onderhoud van het
interieurluchtfilter en laat deze vervangen
wanneer nodig.
ELEKTRISCH BEDIENDE
RAMEN — INDIEN
AANWEZIG
De schakelaars voor elektrische raambedie-
ning bevinden zich op het instrumentenpa-
neel, onder de radio. Druk de schakelaar
omlaag om het raam te openen en omhoog
om het raam te sluiten.
Met de schakelaar linksboven bedient u het
raam linksvoor en met de schakelaar rechts-
boven bedient u het raam rechtsvoor.
WAARSCHUWING!
Laat kinderen nooit zonder toezicht in een
auto achter en zorg dat kinderen niet met
de elektrisch bedienbare ramen spelen.
Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto of op een voor kinde-
ren bereikbare plaats. Inzittenden, en
vooral kinderen zonder toezicht, kunnen
bekneld raken in de raamopeningen wan-
neer ze de schakelaars voor elektrische
raambediening bedienen. Een dergelijke
beknelling kan ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
41
Wanneer een systeemstoring wordt geconsta-
teerd, knippert het bandenspanningslampje
gedurende 75 seconden en blijft het daarna
continu branden. Bij een systeemstoring
wordt ook een geluidssignaal weergegeven.
Als het contact wordt uitgeschakeld en ver-
volgens weer ingeschakeld, zal deze reeks
worden herhaald wanneer de systeemstoring
zich nog steeds voordoet. Het verklikker-
lampje voor de bandenspanning gaat uit wan-
neer de storing is verholpen. Systeemstorin-
gen kunnen de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestellen of
als men langs installaties rijdt die de-
zelfde radiofrequenties uitzenden als de
bandenspanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen
die men later aanbrengt waardoor de ra-
diogolfsignalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met bandenspanningssensoren.Voertuigen die niet zijn voorzien van het dis-
play in de instrumentengroep geven aan van
welke band(en) de spanning te laag is, maar
vermelden niet de actuele bandenspanning.
Het bandenspanningscontrolelampje gaat
branden en op het instrumentenpaneel wordt
het bericht "LoTIrE" (bandspanning laag)
weergegeven, waarna wordt gescrold naar de
plaats van de band waarvan de spanning
lager is dan de vermelde waarde op de stic-
ker.
De locatie wordt als volgt weergegeven:
LF = linksvoor (LeftFront)
rF = rechtsvoor (rightFront)
Lr = linksachter (Leftrear)
rr = rechtsachter (rightrear)
OPMERKING:
• Wanneer uw voertuig is uitgerust met een
passend full-size reservewiel, heeft deze
een bandenspanningssensor en kan de
bandenspanning van het reservewiel wor-
den bewaakt via het bandenspanningscon-
trolesysteem (TPMS) wanneer het reserve-
wiel wordt gemonteerd. Wanneer hetpassende full-size reservewiel wordt ver-
vangen door een origineel wiel met lage
bandenspanning, zal bij het eerstvolgende
inschakelen van het contact het banden-
spanningslampje branden en een geluids-
ignaal klinken. Door met het voertuig gedu-
rende 10 minuten sneller dan 24 km/u
(15 mph) te rijden, gaat het bandenspan-
ningslampje uit, op voorwaarde dat de ban-
denspanning in geen van de originele wie-
len beneden de waarschuwingsgrens ligt.
• Wanneer uw voertuig niet is uitgerust met
een passend full-size reservewiel, bevindt
zich in de reserveband geen bandenspan-
ningssensor. Het bandenspanningscontro-
lesysteem kan de bandenspanning niet
controleren. Als u het reservewiel monteert
in plaats van een origineel wiel waarvan de
spanning lager is dan de waarschuwings-
grens, zal bij het eerstvolgende inschakelen
van het contact een geluidssignaal klinken
en het bandenspanningslampje gaan bran-
den. Nadat u maximaal 10 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u
(15 mph) heeft gereden, gaat het banden-
spanningslampje gedurende 75 seconden
knipperen en vervolgens continu branden.
Telkens nadat het contact wordt aangezet,
87
"Display in de instrumentengroep" in het
hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel leren
kennen" voor meer informatie hierover.
OPMERKING:
U kunt uw systeem instellen voor weergave
van de bandenspanning in PSI of KPA.
Als de spanning in één (of meer) van de vier
banden te laag is, dient u zo snel mogelijk te
stoppen om de band(en) die gemarkeerd of in
een andere kleur op het display worden weer-gegeven op de aanbevolen koude banden-
spanningswaarde te brengen. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt, het display
met de spanningswaarde(n) wordt niet langer
gemarkeerd of in een andere kleur weergege-
ven en het bandenspanningslampje gaat uit
zodra de nieuwe bandenspanningswaarde(n)
is/zijn ontvangen.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 30 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning wordt
uitgeschakeld.
Om deze informatie te verwerken, moet het
voertuig 10 minuten rijden met een snelheid
hoger dan 24 km/u (15 mph).
Waarschuwing Service TPM System (onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem)
Het TPM-verklikkerlicht knippert gedurende
75 seconden en blijft daarna continu bran-
den wanneer een systeemstoring is geconsta-
teerd. Bij een systeemstoring wordt ook een
geluidssignaal weergegeven. De instrumen-tengroep toont gedurende minimaal vijf se-
conden het bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(onderhoud bandenspanningscontrolesys-
teem). Dit bericht wordt gevolgd door de
grafische weergave van "- -" in plaats van de
spanningswaarde(n) om aan te geven welke
bandenspanningssensor(en) niet naar beho-
ren werkt (werken).
Als het contact wordt uitgeschakeld en ver-
volgens weer ingeschakeld, zal deze reeks
worden herhaald wanneer de systeemstoring
zich nog steeds voordoet. Wanneer de sys-
teemstoring is verholpen, stopt het banden-
spanningslampje met knipperen, wordt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) niet lan-
ger weergegeven en verschijnt de banden-
spanningswaarde in plaats van de streepjes.
Systeemstoringen kunnen de volgende oorza-
ken hebben:
• Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde
radiofrequenties uitzenden als de banden-
spanningssensoren.
Display van
bandenspanningscontrolesysteem
89
• Installatie van een bepaalde kleur ramen
die men later aanbrengt waardoor de radio-
golfsignalen worden beïnvloed.
• Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
• Het gebruik van sneeuwkettingen.
• Gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met bandenspanningssensoren.
OPMERKING:
• Wanneer uw voertuig is uitgerust met een
passend full-size reservewiel, heeft deze
een bandenspanningssensor en kan de
bandenspanning van het reservewiel wor-
den bewaakt via het bandenspanningscon-
trolesysteem (TPMS) wanneer het reserve-
wiel wordt gemonteerd. In het geval dat het
passende full-size reservewiel is vervangen
door een origineel wiel met lage spanning,
zal bij het volgende inschakelen van het
contact het bandenspanningslampje nog
steeds branden, een geluidssignaal klin-
ken, een melding "LOW TIRE" (banden-
spanning laag) verschijnen in de instru-
mentengroep en het grafische display de
lage bandenspanning gemarkeerd of in een
andere kleur weergeven. Door met het voer-tuig gedurende 10 minuten sneller dan
24 km/u (15 mph) te rijden, gaat het ban-
denspanningslampje uit, op voorwaarde
dat de bandenspanning in geen van de
originele wielen beneden de waarschu-
wingsgrens ligt.
• Wanneer uw voertuig niet is uitgerust met
een passend full-size reservewiel, bevindt
zich in de reserveband geen bandenspan-
ningssensor. Het bandenspanningscontro-
lesysteem kan de bandenspanning niet
controleren. Wanneer u het reservewiel
monteert in plaats van een origineel wiel
waarvan de spanning onder de spanningsli-
miet is, zal bij het volgende inschakelen
van het contact het bandenspannings-
lampje blijven branden, een geluidssignaal
klinken en wordt de bandenspanning in een
gemarkeerde of andere kleur weergegeven
in de instrumentengroep. Nadat u maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van
meer dan 24 km/u (15 mph) heeft gereden,
gaat het bandenspanningslampje gedu-
rende 75 seconden knipperen en vervol-
gens continu branden. Verder verschijnt
gedurende minimaal vijf seconden in de
instrumentengroep het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-ningscontrolesysteem) en worden er streep-
jes (- -) weergegeven in plaats van de ban-
denspanningswaarde. Elke volgende keer
dat u het voertuig start, klinkt het geluids-
signaal, knippert het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden en blijft
daarna continu branden, wordt in de instru-
mentengroep gedurende minimaal vijf se-
conden het bericht "SERVICE TPM SYS-
TEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) weerge-
geven en worden vervolgens streepjes (- -)
in plaats van de bandenspanningswaarde
weergegeven.
• Zodra de oorspronkelijke band is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto is gemon-
teerd in plaats van het reservewiel, wordt
het bandenspanningscontrolesysteem au-
tomatisch bijgewerkt.
Bovendien dooft het bandenspannings-
lampje en verschijnt in de instrumentengroep
in plaats van de streepjes (- -) een nieuwe
bandenspanningswaarde, tenzij de spanning
in een van de vier banden tot onder de waar-
schuwingslimiet is gedaald. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 10 minuten met een
VEILIGHEID
90
Locatie Patroonzekering Minizekering Omschrijving
M6 – 20 A geel Voedingsuitgang nr. 1/regensensor
M7 – 20 A geel Aansluitcontact 2 (ACCU/ACC KEUZE)
M8 – 20 A geel Stoelverwarming voor
M9 – 20 A geel Stoelverwarming achter – indien aanwezig
M10 – 15 A blauw Spanning bij uitgeschakeld contact – entertainmentsysteem
voertuig, ontvanger digitale satellietradio (SDARS), DVD,
handsfreemodule, RADIO, antenne, universele garagedeuro-
pener, make-uplamp
M11 – 10 A rood (Spanning bij uitgeschakeld contact) klimaatregeling, verlich-
ting motorcompartiment
M12 – 30 A groen Versterker
M13 – 20 A geel Spanning bij uitgeschakeld contact – knooppunt interieur,
regelmodule draadloos net, SIRENE, multifunctionele regel-
schakelaar
M14 – 20 A geel Aanhangervoeding (uitsluitend voor export)
M15 – 20 A geel Klimaatregeling, achteruitkijkspiegel, knooppunt interieur,
schakelaar tussenbak, multifunctionele regelschakelaar, ban-
denspanningscontrolesysteem, regelmodule gloeibougies –
uitsluitend voor export dieselmodellen
M16 – 10 A rood Airbagmodule
M17 – 15 A blauw Achter-/kenteken-/parkeerverlichting links
M18 – 15 A blauw Achter-/parkeer-/dagverlichting rechts
M19 – 25 A transparant Automatische uitschakeling (ASD 1 en 2)
M20 – 15 A blauw Knooppunt binnenverlichting interieur, rij schakelaars
M21 – 20 A geel Automatische uitschakeling (ASD 3)
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
168
WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met startkabels
te starten wanneer de accu bevroren is. De
accu kan hierdoor openscheuren of explo-
deren, met kans op persoonlijk letsel.
LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader of een
andere lader met een systeemspanning
groter dan 12 volt. Dit kan schade toebren-
gen aan de accu, startmotor, dynamo of
het elektrische systeem.
OPMERKING:
Bij gebruik van een draagbare snellader moe-
ten instructies en vereiste voorzorgsmaatre-
gelen van de fabrikant worden uitgevoerd.
Voorbereiding voor het starten met
startkabels
De accu van uw voertuig bevindt zich rechts-
achter in het motorcompartiment, achter de
stroomverdeelkast.
WAARSCHUWING!
• Pas op voor de radiateurventilator wan-
neer de motorkap is geopend. Als het
contact is ingeschakeld, kan deze venti-
lator op elk moment gaan draaien. Er
bestaat gevaar voor letsel door draaiende
ventilatorbladen.
• Verwijder alle metalen sieraden zoals
ringen, horloges en armbanden die on-
WAARSCHUWING!
bedoeld elektrisch contact kunnen ma-
ken. Dit kan ernstig letsel veroorzaken.
• Accu's bevatten zwavelzuur dat in uw
huid en ogen kan branden en ze produ-
ceren waterstofgas dat ontvlambaar en
explosief is. Houd open vuur of vonken
uit de buurt van de accu.
1. Trek de handrem aan, zet de automati-
sche versnellingsbak in de stand PARK
(handgeschakelde versnellingsbak in
NEUTRAL) en zet de contactschakelaar in
de stand LOCK.
2. Schakel de verwarming, de radio en alle
overbodige stroomverbruikers uit.
3. Als u de accu van een ander voertuig
gebruikt voor het starten met startkabels,
parkeer het voertuig dan zo dat de accu
met de startkabels bereikbaar is, trek de
handrem aan en zorg ervoor dat de con-
tactschakelaar in de stand OFF staat.
Positieve accupool
177