INHOUD
1INLEIDING........................................................................3
2WAT U MOET WETEN VOOR U UW AUTO START................................................9
3VOORZIENINGEN IN UW AUTO LEREN KENNEN................................................59
4UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN................................................119
5STARTEN EN BEDIENEN............................................................. 159
6WAT U KUNT DOEN IN NOODGEVALLEN...................................................201
7ONDERHOUD VAN UW AUTO.......................................................... 215
8ONDERHOUDSSCHEMA’S............................................................247
9ALS U GEBRUIK WILT MAKEN VAN KLANTENSERVICE...........................................267
10INDEX........................................................................279
1
INLEIDINGGefeliciteerd met uw keuze voor een nieuwe
auto van het merk Chrysler. U kunt er zeker van
zijn dat uw auto staat voor vakmanschap en
precisie, exclusieve styling en de hoogwaar-
dige kwaliteit waarvoor onze auto’s zo ver-
maard zijn.
Voordat u met deze auto gaat rijden, moet u
deze handleiding en alle bijvoegsels aandach-
tig lezen. Zorg dat u bekend bent met de
bediening van de auto, vooral met de remmen,
de stuurinrichting en het schakelen. Leer hoe
uw auto zich gedraagt op verschillende soor-
ten wegen. Uw rijvaardigheid zal verbeteren als
u meer ervaring heeft, maar voor ieder voertuig
geldt dat u in het begin zeer voorzichtig moet
zijn. Houd altijd de plaatselijk geldende regels
in acht, waar u ook rijdt.
OPMERKING:
Nadat u de gebruikershandeiding hebt gele-
zen, moet deze worden bewaard op een
gemakkelijk te bereiken plaats in de auto. Bij
verkoop van de auto moet de handleiding
aanwezig zijn in de auto.Als u de auto niet op de juiste wijze bedient,
kunt u de macht over het stuur verliezen of een
aanrijding veroorzaken.
Als u de auto met te hoge snelheid of onder
invloed bestuurt, kan het gevolg zijn dat u de
macht over het stuur verliest, een aanrijding
veroorzaakt met een ander voertuig of voor-
werp, dat u van de weg af raakt, of over de kop
gaat. Al deze situaties kunnen leiden tot ernstig
of zelfs dodelijk letsel. Als de veiligheidsgor-
dels niet worden gebruikt, staan de bestuurder
en de passagiers bloot aan een grotere kans
op verwondingen, mogelijk met dodelijke af-
loop.
Om uw auto altijd in goede conditie te houden,
raden wij u aan de auto op de aanbevolen
tijdstippen te laten nakijken door een erkende
dealer. Hij heeft speciaal opgeleid personeel in
dienst en beschikt over speciaal gereedschap
en de nodige uitrusting om alle servicetaken uit
te voeren.De fabrikant en zijn dealers willen immers dat u
volkomen tevreden bent met uw auto. Wanneer
een probleem met betrekking tot het onder-
houd of de garantie niet naar alle tevredenheid
is opgelost, kunt u dit altijd bespreken met het
management van uw erkende dealer.
Uw erkende dealer zal u graag helpen bij alle
vragen betreffende uw auto.
WAARSCHUWING VOOR OVER DE
KOP SLAAN
Terreinwagens slaan aanzienlijk vaker over de
kop dan andere autotypen. Deze auto heeft
een hogere bodemspeling, een hoger zwaarte-
punt dan de meeste personenauto’s. Een ter-
reinwagen kan beter presteren op heel wat
verschillende soorten terrein. Wanneer u onvei-
lig of onvoorzichtig rijdt, kan elke auto onbe-
stuurbaar worden. Vanwege het hogere zwaar-
tepunt kan deze auto over de kop slaan als de
bestuurder de controle verliest, terwijl andere
auto’s dit in dezelfde situatie niet doen.
Probeer daarom geen scherpe bochten te ma-
ken of plotselinge manoeuvres of andere onvei-
lige handelingen uit te voeren waardoor u de
controle over het stuur kunt verliezen. Als u
4
dergordel onder de arm door dragen of achter
de rug langs laten lopen.
Lees de instructies bij het baby- of kinderzitje,
zodat u zeker weet dat u het zitje goed ge-
bruikt.
2.Alle inzittenden moeten te allen tijde hun
driepuntsveiligheidsgordel op de juiste
wijze dragen.
3.Schuif de stoelen van bestuurder en
voorpassagier zo ver als praktisch is naar
achteren, zodat de geavanceerde airbags
voorin ruimte hebben om te kunnen worden
opgeblazen.
4.Zit daarom niet tegen het portier of het
raam geleund. Als de auto zij-airbags heeft,
worden die tijdens een aanrijding krachtig
opgeblazen in de ruimte tussen uzelf en het
portier.
5.Indien het airbagsysteem in deze auto
veranderd moet worden om gebruik door
een invalide mogelijk te maken, neem dan
contact op met klantenservice. De telefoon-nummers worden vermeld in het hoofdstuk
Als u gebruik wilt maken van klantenser-
vice.
WAARSCHUWING!
•Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan dit
bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel.
De airbags werken in combinatie met uw
autogordel om u op de juiste wijze te be-
schermen. Bij sommige aanrijdingen wor-
den de airbags niet opgeblazen. Draag uw
autogordels altijd, ook als uw auto is uitge-
rust met airbags.
•Als u tijdens het activeren van de geavan-
ceerde voorairbag te dicht op het stuur of
bij het instrumentenpaneel zit, kunt u ern-
stig of dodelijk letsel oplopen. Airbags heb-
ben ruimte nodig om te worden opgebla-
zen. Ga achterover zitten en strek uw
armen zodanig dat u comfortabel het stuur
en het instrumentenpaneel kunt bedienen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•De zij-airbags hebben ook ruimte nodig om
zich te ontplooien. Zit daarom niet tegen
het portier of het raam geleund. Zit rechtop
op het midden van de stoel.
Sensors en regelknoppen voor
ontvouwing van de airbags
Beschermingssysteem voor de inzittenden
(ORC)
HetBeschermingssysteem voor de inzitten-
den (ORC)maakt deel uit van een voorge-
schreven veiligheidssysteem dat vereist wordt
voor dit voertuig.
De ORC bepaalt of het nodig is om de voor-
en/of zij-airbags op te blazen bij een frontale of
zijwaartse botsing. Op basis van de signalen
van de botsingssensors activeert een centrale
elektronische ORC zo nodig de geavanceerde
voor-airbags, gordijn-zijairbags, extra zijair-
bags in de stoelen — indien aanwezig en
gordelspanners vóór — indien aanwezig, naar-
gelang de aard en de ernst van de botsing.
41
De beste bescherming tegen koolmonoxide-
vergiftiging is een goed onderhouden uitlaat-
systeem.
Wanneer enige verandering in het uitlaatgeluid
is waar te nemen, als u uitlaatgassen in het
interieur ruikt of als de onder- of achterzijde van
de auto is beschadigd, is er mogelijk sprake
van lekkage in het uitlaatsysteem. Laat een
vakbekwaam monteur het volledige uitlaatsys-
teem en de naburige carrosseriedelen contro-
leren op breuk, schade, slijtage of verkeerde
montage. Open naden of losse verbindingen
kunnen zorgen dat uitlaatgas binnendringt in
het interieur. Laat het uitlaatsysteem ook altijd
controleren wanneer de auto op een hefbrug
wordt gezet voor smering of bij olieverversing.
Laat indien nodig delen van het uitlaatsysteem
vervangen.
Veiligheidscontroles in de auto
Veiligheidsgordels
Controleer regelmatig de autogordels op
scheuren, rafels en losse delen. Laat bescha-
digde onderdelen direct vervangen. Probeer
niet zelf de gordels aan te passen of uit elkaar
te halen.De autogordelsystemen voorin moeten na een
aanrijding worden vervangen. De autogordels
moeten onmiddellijk worden vervangen als na
een aanrijding blijkt dat er beschadigingen zijn
ontstaan (verbogen gordelspanner, ge-
scheurde gordelband, etc.). Wanneer er ook
maar enige twijfel bestaat over de toestand van
de gordels of de rolautomaten, laat de gordel
dan vervangen.
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Het lampje moet ter controle van de gloeilamp
ongeveer vier tot acht seconden gaan branden
wanneer de contactschakelaar de eerste keer
naar de stand ON wordt gedraaid. Ga naar uw
erkende dealer als het lampje tijdens het star-
ten niet oplicht. Wanneer het lampje blijft bran-
den, knippert of gaat branden tijdens het rij-
den, laat het systeem dan door een erkende
dealer controleren.
Ruitverwarming
Controleer de werking door de ontdooistand te
selecteren en de aanjager op de hoogste snel-
heid te zetten. U moet nu de lucht kunnen
voelen die langs de voorruit geblazen wordt.Bezoek uw erkende servicedealer als het ont-
dooimechanisme niet werkt.
Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenko-
men met de afmetingen van het voetenge-
deelte van uw auto. U mag alleen vloermatten
gebruiken die het gebied rondom de pedalen
vrijlaten en stevig vastliggen, zodat de matten
niet kunnen verschuiven, de baan van de pe-
dalen kunnen belemmeren of de veilige wer-
king van uw auto op een andere manier kunnen
verstoren.
WAARSCHUWING!
Als de pedalen niet vrij kunnen bewegen, kunt
u de controle over de auto verliezen, waar-
door gevaar voor ernstig letsel ontstaat.
•Controleer altijd of de vloermatten op de
juiste wijze zijn vastgemaakt aan de beves-
tigingspunten voor de matten.
(Vervolgd)
56
Voortzetting telefoongesprek
De functie Voortzetting telefoongesprek maakt
het mogelijk een telefoongesprek via de
Uconnect™ Phone voort te zetten nadat de
contactschakelaar naar de stand OFF is ge-
draaid. De functie Voortzetting telefoongesprek
is in drie versies verkrijgbaar in het voertuig:
•Nadat de contactschakelaar naar de stand
OFF is gedraaid, kunt u het gesprek voort-
zetten via de Uconnect™ Phone totdat het
wordt beëindigd, of totdat de accu van de
auto dermate leeg is dat het gesprek moet
worden doorgeschakeld naar de mobiele
telefoon.
•Nadat de contactschakelaar naar de stand
OFF is gedraaid, kunt u een gesprek gedu-
rende een bepaalde tijd voortzetten via de
Uconnect™ Phone, waarna het gesprek au-
tomatisch wordt doorgeschakeld naar de
mobiele telefoon.
•Een actief gesprek wordt automatisch over-
gezet naar de mobiele telefoon nadat het
contactsleuteltje wordt uitgezet.Functies van de Uconnect™Phone
Taalkeuze
Taal van de Uconnect™ Phone wijzigen:
•Druk op de
toets om te beginnen.
•Na de promptGereeden de daarop vol-
gende pieptoon spreekt u de naam in van de
taal die u wilt gebruiken (Engels, Neder-
lands, Frans, Duits, Italiaans of Spaans, in-
dien aanwezig).
•Blijf de prompts van het systeem volgen om
de taalkeuze te voltooien.
Nadat u een taal heeft geselecteerd, worden
alle prompts en gesproken opdrachten in die
taal uitgevoerd.
OPMERKING:
Nadat u de taal van de Uconnect™ Phone
hebt gewijzigd, is alleen het telefoonboek
met 32 namen beschikbaar dat bij de nieuwe
taal hoort. De gekoppelde telefoonnaam is
niet specifiek voor de taal en kan voor alle
talen worden gebruikt.RaadpleegVertalingenvoor informatie over
vertalingen en andere opdrachten in de onder-
steunde talen.
Hulp in noodgevallen — indien aanwezig
Als u zich in een noodsituatie bevindt en de
mobiele telefoon is binnen handbereik:
•Pak de telefoon en kies zelf het lokale num-
mer voor noodgevallen.
Als de telefoon niet binnen handbereik is, maar
de Uconnect™ Phone wel is ingeschakeld,
kunt u het nummer voor noodgevallen als volgt
bellen:
•Druk op de
toets om te beginnen.
•Na de promptGereed’’ en de daarop vol-
gende pieptoon zegt u ’’Noodgeval’’. Vervol-
gens zal de Uconnect™ Phone aan de ge-
koppelde mobiele telefoon de opdracht
geven het alarmnummer te bellen.
OPMERKING:
•Het standaardnummer is 112. Het is mo-
gelijk dat het gekozen nummer niet van
toepassing is op de beschikbare mobiele
telefoonservice en de regio waar u zich
bevindt.
75
•Sommige systemen bieden de mogelijk-
heid het alarmnummer, indien onder-
steund, in te stellen. Druk hiertoe op de
toets
en zegInstellen, gevolgd door
Noodgeval.
•Wanneer u via de Uconnect™ Phone belt,
is de kans dat de oproep tot stand wordt
gebracht iets kleiner dan wanneer u recht-
streeks via de mobiele telefoon belt.
WAARSCHUWING!
Als u het Uconnect™Phonesysteem wilt ge-
bruiken bij noodgevallen, moet uw mobiele
telefoon:
•zijn ingeschakeld;
•zijn gekoppeld aan het Uconnect™-
systeem;
•netwerkdekking hebben.
Sleephulp — indien aanwezig
Als u sleephulp nodig heeft:
•Druk op de
toets om te beginnen.
•Na de promptGereeden de daaropvol-
gende pieptoon zegt uSleephulp.OPMERKING:
Het nummer voor sleephulp moet vóór ge-
bruik worden ingesteld. Als u dit nummer
wilt instellen, drukt u op de toets
, zegt u
Instellen, sleephulpen volgt u de prompts.
Oproepen per pieper
Raadpleeg “Werken met automatische syste-
men” voor informatie over het oproepen via een
pieper. Het oproepen via een pieper werkt
correct, behalve bij piepers van sommige fir-
ma’s die iets te vroeg uitgaan om goed samen
te werken met de Uconnect™Phone.
Voicemail bellen
RaadpleegWerken met automatische syste-
menvoor informatie over het beluisteren van
uw voicemail.
Werken met automatische systemen
Deze methode wordt gebruikt in situaties
waarin normaal gesproken cijfers moeten wor-
den ingedrukt op het toetsenbord van de mo-
biele telefoon tijdens het navigeren door een
geautomatiseerd telefoonsysteem.
U kunt de Uconnect™ Phone gebruiken voor
toegang tot uw voicemail of een geautomati-seerde service, zoals een oproepservice voor
piepers of een geautomatiseerde klantenser-
vice. Bij sommige diensten moet onmiddellijk
een respons worden gegeven. In een aantal
gevallen is het mogelijk dat deze respons niet
snel genoeg kan worden gegeven via de
Uconnect™ Phone.
Wanneer u via de Uconnect™Phone een num-
mer belt waarvoor u normaal gesproken een
serie toetsen op uw mobiele telefoon moet
indrukken, kunt u de toets
indrukken en
de serie inspreken die u wilt invoeren, gevolgd
door het woordZenden. Als u bijvoorbeeld uw
pincode en daarna een hekje (3746#)moet
invoeren, kunt u op de toets
drukken en
vervolgens zeggen: “3746hekje zenden”. Het
inspreken van een nummer of een serie num-
mers, gevolgd doorzendenkan ook worden
gebruikt om door de menustructuur van een
geautomatiseerd klantencentrum te navigeren
of een nummer achter te laten op een pieper.
U kunt ook de opgeslagen namen en nummers
in het Uconnect™ Phoneboek verzenden als
tonen, zodat u snel en gemakkelijk toegang
krijgt tot voicemail en piepers. Om deze functie
76
Bij auto’s met plastic sierstrippen is het plastic
weggesneden om de krikplaatsen van het
chassis te tonen.
Krik de auto pas op als u zeker bent dat de krik
stevig bevestigd is.
4. Draai de kriksleutel naar links totdat de krik
onder de krikplaats geplaatst kan worden. Als
de krik op de juiste plaats is, draai de krik-
schroef dan naar rechts totdat de bovenkant
van de krik goed contact maakt met de plaats
die het dichtst zit bij het wiel dat verwisseld
moet worden. Krik de auto pas op als u zeker
bent dat de krik stevig bevestigd is.
WAARSCHUWING!
Als u de auto hoger opkrikt dan noodzakelijk,
zal hij minder stabiel staan. De auto kan van
de krik glijden en zo ernstig letsel veroorza-
ken. Krik de auto slechts zover op als nodig is
om het wiel te verwijderen.
5. Krik de auto op door de krikas rechtsom te
draaien met de krikhendel. Breng de auto zover
omhoog dat de band net loskomt van de on-
dergrond en er voldoende speling is om hetreservewiel te monteren. De voertuigstabiliteit
blijft maximaal als de band zo laag mogelijk
boven de grond blijft.
6. Verwijder de moeren en trek het wiel van de
naaf (en van de met een bout bevestigde
wieldop, indien aanwezig). Monteer het reser-
vewiel en draai de moeren vast met de schuine
kant naar de velg toe. Draai de moeren licht
aan.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door de op de
krik uitgeoefende kracht verschuift, mogen de
wielmoeren pas definitief worden vastgezet
als de auto weer vast op de grond staat. Als
aan deze waarschuwing geen gehoor wordt
gegeven, kan persoonlijk letsel het gevolg
zijn.
7. Laat de auto zakken door de krikas linksom
te draaien.
8. Zet de moeren stevig vast. Druk de moer-
sleutel naar beneden om de wielmoeren vast te
zetten. Draai de wielmoeren om en om in twee
ronden stevig vast. Het juiste aanhaalmomentvoor de wielmoeren is 135 Nm. Als u twijfelt aan
het door u toegepaste aanhaalmoment, moet u
dit bij uw dealer of bij een servicestation laten
controleren met behulp van een momentsleu-
tel.
9. Haal de wielblokken weg en laat de krik
helemaal zakken. Bevestig de moersleutel
weer op de krik en berg deze op bij het
reservewiel Zet alles vast met de geleverde
middelen.WAARSCHUWING!
Een losse krik of wiel kan bij een noodstop of
ongeval naar voren schieten en zo de inzit-
tenden ernstig letsel toebrengen. Berg de krik
en het reservewiel altijd op de daartoe be-
stemde plaatsen op.
10. Leg de leeggelopen (lekke) band in de
bagageruimteen zorg ervoor dat de band zo
snel mogelijk wordt gerepareerd of vervan-
gen.
207
VLOEISTOFFEN, SMEERMIDDELEN EN ORIGINELE ONDERDELEN
Motor
Component Vloeistof, smeermiddel of origineel onderdeel
Motorkoelvloeistof - 2,4 L-motor MOPAR-antivries/koelvloeistof met 5 jaar/160.000 km-formule met HOAT (Hybrid Organic Additive
Technology) of soortgelijk product.
Motorkoelvloeistof — 2,2 L-dieselmotor MOPAR-antivries/koelvloeistof met 5 jaar/160.000 km-formule met HOAT (Hybrid Organic Additive
Technology) of soortgelijk product.
Motorolie (benzinemotoren) - niet volgens
ACEA-normenGebruik motorolie SAE 5W-20 met API-certificaat, die voldoet aan de norm MS-6395 van Chrysler.
Raadpleeg de motorolievuldop voor de juiste SAE-kwaliteit. Motorolie SAE 5W-30 goedgekeurd tot
MB 229.31 of MB 229.51 mag gebruikt worden als de motorolie SAE 5W-20 niet verkrijgbaar is.
Motorolie (benzinemotoren) - volgens ACEA-
normenIn landen die de Europese ACEA-oliecategorieën toepassen voor serviceolie moet motorolie die
voldoet aan de eisen van ACEA C3 en die goedgekeurd is tot MB 229.31 of MB 229.51 worden
gebruikt. Motorolie SAE 5W-30 goedgekeurd tot MB 229.31 of MB 229.51 mag gebruikt worden
als de motorolie SAE 5W-20 niet verkrijgbaar is.
Motorolie - Dieselmotoren Gebruik alleen synthetische motorolie SAE 5W-30, SAE 0W-40, SAE 5W-40, SAE 10W-40 of SAE
15W-40 die voldoet aan de eisen van ACEA C3 en goedgekeurd is tot VW 507.00.
Motoroliefilter MOPAR-oliefilter of een gelijkwaardig product
Bougies - 2,4 L-motor ZFR5F-11 (spleet 1,1 mm)
Brandstofkeuze - 2,4 L-motor Octaangetal 91
Brandstofkeuze – 2,2 L-dieselmotor Cetaan 50 of meer (minder dan 15 ppm zwavel).
244