7
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS ........... 36
Bediening van de ruitenwissers ........ 36
Regensensor — indien aanwezig ..... 37
Ruitenwisser/sproeier achterruit ...... 38
KLIMAATREGELING ................................ 38
Overzicht handmatige klimaatregeling
met touchscreen............................. 39 Functies van de klimaatregeling ....... 44
Automatische temperatuurregeling
(ATC) ........................................... 45 Aanwijzingen voor de bediening ...... 46
RAMEN ................................................. 47
Bedieningselementen voor de
elektrische raambediening ............... 47 De functie "Automatisch omlaag" ..... 47
Automatische sluitfunctie met
klembeveiliging .............................. 47 Raamblokkeerschakelaar ................. 48
Windgeruis .................................... 48
ELEKTRISCH BEDIENBAAR ZONNEDAK MET
ELEKTRISCH BEDIENDE ZONWERING —
INDIEN AANWEZIG ................................ 48
Zonnedak openen ........................... 49
Zonnedak openen — ventilatie ......... 49
Zonnedak sluiten ............................ 50
Openen elektrisch bediende
zonwering ...................................... 50 Elektrisch bediende zonwering
sluiten ........................................... 50 Klembeveiliging ............................. 51
Onderhoud schuifdak...................... 51
Werking bij uitgeschakeld contact .... 51
MOTORKAP ...........................................51
De motorkap openen ...................... 51
Motorkap sluiten ............................ 52
ACHTERKLEP .........................................52
Openen ......................................... 52
Sluiten .......................................... 53
Elektrisch bediende achterklep —
indien aanwezig ............................. 53
BOORDAPPARATUUR ..............................55
Voedingsuitgangen ........................ 55
Spanningsomvormer — indien
aanwezig ....................................... 57
IMPERIAAL — INDIEN AANWEZIG .......... 57
MILIEUBESCHERMINGSSYSTEMEN —
INDIEN AANWEZIG .................................58
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
DISPLAY IN DE INSTRUMENTENGROEP ....60
Locatie en bedieningselementen
display in de instrumentengroep ..... 60 Dieseldisplays ................................ 61
Berichten roetfilter dieselmotor
(DPF) ........................................... 61 Meldingen brandstofsysteem ........... 62
BOORDCOMPUTER .................................64 WAARSCHUWINGSLAMPJES EN
MELDINGEN ...........................................64
Rode waarschuwingslampjes ............64
Gele waarschuwingslampjes .............68
Gele controlelampjes .......................73
Groene controlelampjes ...................75
Witte controlelampjes ......................76
Blauwe controlelampjes ...................77
Grijze controlelampjes .....................78
BOORDDIAGNOSESYSTEEM — OBD II ......78
Boorddiagnosesysteem (OBD II)
en cyberveiligheid ...........................78
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN ..................80
Antiblokkeersysteem (ABS) .............80
Elektronisch remregelsysteem
(EBC) ...........................................81
ONDERSTEUNENDE RIJSYSTEMEN ...........89
Dodehoekbewaking — indien
aanwezig ........................................89 Forward Collision Warning (FCW) met
risicobeperking — indien aanwezig ...93 Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) .........................................96
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 7
11
UCONNECT 3 SYSTEEM MET 5-INCH
DISPLAY — INDIEN AANWEZIG ............ 300
Overzicht Uconnect 3 met 5-inch
display ........................................ 300 Klok instellen .............................. 300
Audio-instelling ............................ 300
Bediening van de radio ................. 301
Gesproken tekstberichten
beantwoorden (niet compatibel met
iPhone®) .................................... 301
UCONNECT 4 MET 7-INCH DISPLAY ..... 303
Overzicht Uconnect 4 .................. 303
Menubalk slepen en neerzetten ..... 305
Radio ......................................... 305
Android Auto™ — indien
aanwezig ..................................... 306 Integratie Apple CarPlay® — indien
aanwezig ..................................... 307 Apps — indien aanwezig ............... 309
UCONNECT 4C/4C NAV MET 8,4-INCH
DISPLAY ............................................ 309
Overzicht Uconnect 4C/4C NAV .... 309
Menubalk slepen en neerzetten ..... 310
Radio ......................................... 311
Android Auto™ — indien
aanwezig .................................... 312 Integratie Apple CarPlay® — indien
aanwezig ..................................... 315 Apps — indien aanwezig ............... 317
JEEP SKILLS — INDIEN AANWEZIG ........318
Jeep Skills-indicatoren.................. 318
Ritgegevens registreren en
overdragen................................... 320
INSTELLINGEN VAN UCONNECT.............320
STUURBEDIENING VOOR AUDIO ............321
Bediening van de radio ................. 321
Media-modus ............................... 321
BEDIENING AUX/USB/MP3 ...................321
NAVIGATIESYSTEEM — INDIEN
AANWEZIG .........................................322
Volume van gesproken aanwijzingen
van het navigatiesysteem wijzigen .. 322 Nuttige plaatsen vinden ................ 322
Een locatie vinden door de naam in
te voeren ..................................... 322 Gesproken bestemming invoeren in
één stap ...................................... 323 Uw thuisadres instellen................. 323
Home (thuisadres) ........................ 323
Een tussenstop invoegen ............... 324
Een omleiding volgen ................... 324
Kaartupdate................................. 324
UCONNECT PHONE ..............................324
Uconnect Phone (Handsfree bellen
met Bluetooth®) .......................... 324 Uw mobiele telefoon koppelen
(draadloos verbinden) met het
Uconnect-systeem ....................... 326 Algemene telefoonopdrachten
(voorbeelden) ..............................330 Microfoon uitschakelen (of
inschakelen) tijdens gesprek ..........330 Actieve gesprekken doorverbinden
tussen handset en voertuig ............330 Telefoonboek ...............................331
Tips voor spraakbediening .............331
Het volume wijzigen ......................331
Do Not Disturb (niet storen)
gebruiken ....................................331 Binnenkomende SMS-berichten ....332
Handige tips en veelgestelde vragen
voor het verbeteren van de
Bluetooth®-prestaties met uw
Uconnect systeem.........................333
SNELLE TIPS VOOR SPRAAKHERKENNING
UCONNECT .........................................334
Introductie van Uconnect ..............334
Aan de slag ..................................335
Basisspraakcommando's ................335
Radio...........................................335
Media ..........................................336
Telefoon.......................................337
Beantwoording gesproken
tekstberichten ..............................338 Klimaatregeling ............................339
Navigatie (4C NAV) - indien
aanwezig ......................................339
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 11
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
18
Controlelampje alarmsysteem knippert
Contactschakelaar in de stand STOP/OFF
Brandstofniveau voldoet aan de minimale
vereisten
Alarmsysteem meldt geen inbraak
De modus starten met afstandsbediening
activeren
Druk tweemaal binnen vijf seconden op de
toets remote start (starten op afstand) op de
sleutelhouder. De portieren worden vergren-
deld, de parkeerlichten knipperen en de claxon klinkt twee keer (indien geprogram
-
meerd). De motor start en het voertuig blijft
15 minuten in de modus voor starten met
afstandsbediening.
OPMERKING:
Als er sprake is van een storing in de motor
of het brandstofpeil te laag is, slaat de motor
aan en vervolgens binnen 10 seconden weer
af.
De parkeerlichten gaan branden en blijven
tijdens de modus starten met afstandsbe-
diening branden.
Om veiligheidsredenen kunnen de elek-
trisch bedienbare ramen en het zonnedak
(indien aanwezig) niet worden bediend
wanneer de modus starten met afstands-
bediening actief is.
De motor kan tweemaal achter elkaar met
de sleutelhouder worden gestart. Voordat
u de startprocedure een derde keer kunt
herhalen, moet u echter het contact in en
uit schakelen door twee keer op de START/
STOP-knop te drukken (of het contactslot
eerst in de stand ON/RUN te zetten).
ALARMSYSTEEM — INDIEN
AANWEZIG
Het alarmsysteem bewaakt de portieren,
motorkap, achterklep en het Keyless
Enter-N-Go contact tegen bediening door onbe-
voegden. Als het alarmsysteem is ingescha-
keld, zijn de schakelaars van de portiersloten
en de achterklep in het interieur uitgeschakeld.
Als het alarm afgaat, geeft het alarmsysteem de
volgende geluids- en lichtsignalen:
De claxon klinkt
De richtingaanwijzers knipperen
Het controlelampje van het alarmsysteem
knippert op het display in de instrumenten -
groep
Alarm inschakelen
Volg deze stappen om het alarmsysteem in te
schakelen:
1. Zorg ervoor dat het contact van het voer -
tuig in de stand OFF staat.
Als uw voertuig is uitgerust met Keyless Entry (portierontgrendeling),
dient u ervoor te zorgen dat het bijbe -
horende ontstekingssysteem zonder
sleutel op OFF is gezet.
WAARSCHUWING!
Laat een motor niet in een gesloten
garage of afgesloten ruimte draaien.
Uitlaatgas bevat koolmonoxide (CO),
hetgeen geurloos en kleurloos is. Kool -
monoxide is giftig en kan bij inademing
leiden tot erstig of dodelijk letsel.
Houd sleutelhouders buiten het bereik
van kinderen. Door met de afstandsbe-
diening de motor te starten of de ramen,
portiersloten of andere onderdelen te
bedienen kunt u of kunnen anderen
ernstig gewond raken of om het leven
komen.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 18
27
Klap de rugleuning van de achterbank recht
en zet hem vast.
De ontgrendelingshendel geeft een rode indi-
cator in de ontgrendelde stand. Zodra de
stoel is vergrendeld is de rode indicator niet
meer zichtbaar.
Bestuurdersstoel met geheugenfunctie —
indien aanwezig
Met deze functie kunt u twee verschillende
geheugenprofielen opslaan, die met de
geheugentoets eenvoudig geselecteerd
kunnen worden. Elk geheugenprofiel bestaat
uit de gewenste voorkeurinstellingen voor de
bestuurdersstoel en een aantal voorkeurzen -
ders van de radio.
De geheugenschakelaar bevindt zich op het
bekledingspaneel van het bestuurderspor -
tier. De schakelaar bestaat uit drie toetsen,
een toets set (S, instellen) waarmee u de instellingen in het geheugen opslaat, en de
geheugenprofieltoetsen (1) en (2). Met de
geheugentoetsen kan de bestuurder een van
de twee voorgeprogrammeerde geheugenpro
-
fielen opvragen door op desbetreffende
cijferknop op de schakelaar te drukken.
GeheugenstoelschakelaarsGeheugenfunctie programmeren
Een nieuw geheugenprofiel maken:
OPMERKING:
Als u een nieuw geheugenprofiel opslaat,
wordt het bestaande profiel uit het geheugen
gewist.
1. Zet het contact in de stand ON.
2. Zet alle instellingen van het geheugen -
profiel op de gewenste voorkeuren (bijv.
stoel en voorkeurzenders van de radio).
3. Druk kort op de insteltoets (S) op de geheu
-
genschakelaar en druk vervolgens binnen
vijf seconden op geheugentoets (1). Het
display in de instrumentengroep geeft aan
welke geheugenpositie wordt ingesteld.
Indien gewenst kunt u een tweede geheugen -
profiel als volgt in het geheugen opslaan:
1. Zet het contact in de stand ON.
2. Zet alle instellingen van het geheugen -
profiel op de gewenste voorkeuren (bijv.
stoel en voorkeurzenders van de radio).
3. Druk kort op de insteltoets (S) op de geheu -
genschakelaar en druk vervolgens binnen
vijf seconden op geheugentoets (2). Het
display in de instrumentengroep geeft aan
welke geheugenpositie wordt ingesteld.
OPMERKING:
De auto hoeft niet in de stand PARK te
staan voor het instellen van geheugenposi -
ties, maar dit is wel vereist als u een
geheugenpositie wilt oproepen.
Raadpleeg voor het instellen van een
geheugenprofiel op uw sleutelhouder de
paragraaf "Sleutelhouder met afstandsbe-
diening aan geheugen koppelen en
ontkoppelen" in dit hoofdstuk.
WAARSCHUWING!
Controleer of de rugleuning stevig is
vergrendeld. Als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, biedt de zitting onvoldoende
stabiliteit voor kinderzitjes en/of
passagiers. Een instabiele zitting kan
leiden tot ernstig letsel.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 27
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
28
Sleutelhouder met afstandsbediening aan
geheugen koppelen en ontkoppelen
U kunt uw sleutelhouder met afstandsbedie-
ning zodanig programmeren, dat één van de
twee vooraf ingestelde geheugenprofielen
wordt opgeroepen als op de ontgrendeltoets
van de sleutelhouder wordt gedrukt.
OPMERKING:
Voordat u de sleutelhouders programmeert
dient u de functie "Memory Linked To FOB"
(geheugen gekoppeld aan sleutelhouder) te
selecteren via het scherm van het Uconnect
systeem. Raadpleeg de paragraaf "Instel -
lingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" in het instructieboekje voor
meer informatie.
Ga als volgt te werk om uw sleutelhouder te
programmeren:
1. Zet het contact in de stand OFF.
2. Selecteer het gewenste geheugenprofiel (1) of (2).
OPMERKING:
Als nog geen geheugenprofiel is ingesteld,
raadpleeg dan de paragraaf "Geheugen -
functie programmeren" in dit hoofdstuk voor
informatie over het instellen van een geheu -
genprofiel. 3. Druk kort op de insteltoets (S) op de
geheugenschakelaar en druk vervolgens
binnen vijf seconden kort op de toets met
het label (1) of (2). "Memory Profile Set"
(geheugenprofiel ingesteld) (1 of 2)
wordt weergegeven op het display in de
instrumentengroep.
4. Druk binnen 10 seconden kort op de vergrendelknop van de sleutelhouder.
OPMERKING:
U kunt uw sleutelhouder met afstandsbedie -
ning loskoppelen van de geheugeninstel -
lingen door eerst op de insteltoets (S) te
drukken en daarna binnen 10 seconden op
de ontgrendeltoets van de afstandsbedie -
ning.
Geheugenpositie oproepen
OPMERKING:
De auto moet in de stand PARK staan om
geheugenposities op te kunnen roepen. Als u
een geheugenpositie probeert op te roepen
als het voertuig niet in de stand PARK staat,
verschijnt er een melding op het display in
de instrumentengroep.
Druk op geheugentoets (1) of op de
ontgrendeltoets van de sleutelhouder die
is gekoppeld aan geheugenpositie 1, als u de instellingen voor bestuurder 1 wilt
oproepen.
Druk op geheugentoets (2) of op de
ontgrendeltoets van de sleutelhouder die
is gekoppeld aan geheugenpositie 2, als u
de instellingen voor bestuurder 2 wilt
oproepen.
U kunt het oproepen annuleren door tijdens
het oproepen op één van de geheugentoetsen
(S, 1 of 2) te drukken. Als het oproepen
wordt geannuleerd, stopt de beweging van de
bestuurdersstoel. Na een vertraging van één
seconde kunt u een nieuwe geheugenpositie
oproepen.
Stoelverwarming voor — indien aanwezig
De schermtoetsen voor de stoelverwarming
vóór bevinden zich in het Uconnect systeem.
U vindt de bedieningstoetsen via het scherm
"Climate” (klimaat) of "Controls" (bedie -
ningselementen).
Kies de schermtoets stoelverwarming
om de instelling HI (hoge stand) in te
schakelen.
Kies de schermtoets stoelverwarming
een tweede keer om de instelling LO (lage
stand) in te schakelen.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 28
29
Kies de schermtoets stoelverwarming
een derde keer om de verwarmingsele-
menten uit te schakelen.
Als uw voertuig is uitgerust met automati -
sche temperatuurregeling met een geïnte -
greerd centraal deel, of handmatige
temperatuurregeling, vindt u de schakelaars
voor stoelverwarming in de rij schakelaars
onder het radioscherm.
Als de hoge stand (HI) is geselecteerd, scha -
kelt het systeem na ongeveer 60 minuten
continue werking automatisch naar de lage
stand (LO). Op dat moment verandert het
display van HI (hoge stand) in LO (lage
stand). De lage stand (LO) wordt na ongeveer
45 minuten automatisch uitgeschakeld.
OPMERKING:
De stoelverwarming werkt uitsluitend
wanneer de motor draait.
Voertuigen met starten op afstand — indien
aanwezig
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stoelventilatie wordt ingeschakeld tijdens
het starten op afstand.
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie
-
boekje voor meer informatie.
Stoelventilatie voor — indien aanwezig
Als uw voertuig is uitgerust met stoelventi -
latie, bevinden zich in de stoelzitting en de
rugleuning ventilatoren die lucht uit het
passagierscompartiment door kleine perfora -ties in de stoelbekleding blazen, ter verkoe
-
ling van de bestuurder en voorpassagier bij
hoge omgevingstemperaturen. De ventila -
toren werken bij twee snelheden, HI (hoge
snelheid) en LO (lage snelheid).
De schermtoetsen voor de stoelventilatie vóór
bevinden zich in het Uconnect systeem. U
vindt de bedieningstoetsen via het scherm
"Climate” (klimaat) of "Controls" (bedie -
ningselementen).
Druk eenmaal op de toets van de stoelven -
tilatie om HI (hoge stand) te kiezen.
Druk een tweede keer op de toets van de
stoelventilatie om LO (lage stand) te
kiezen.
Druk een derde keer op de toets van de
stoelventilatie om de stoelventilatie uit
te schakelen.
OPMERKING:
De stoelventilatie werkt uitsluitend wanneer
de motor draait.
WAARSCHUWING!
Personen die geen pijn op de huid
kunnen voelen als gevolg van ouderdom,
chronische ziekte, diabetes, rugletsel,
medicatie, alcoholgebruik, uitputting of
een andere lichamelijke conditie,
moeten voorzichtig zijn bij het gebruik
van de stoelverwarming. Deze kan zelfs
bij lage temperaturen brandwonden
veroorzaken, met name als de verwar -
ming langdurig wordt gebruikt.
Plaats geen voorwerpen op de zitting of
de rugleuning die warmte-isolerend
werken, zoals een deken of kussen. Hier -
door kan de stoelverwarming oververhit
raken. Een oververhitte stoel kan leiden
tot ernstige brandwonden als gevolg van
de verhoogde oppervlaktetemperatuur
van de zitting.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 29
35
Schakelaars mistlampen
Om de mistlampen vóór in te schakelen,
drukt u op de bovenste helft van de koplamp -
schakelaar. Om de mistlampen vóór uit te
schakelen, drukt u een tweede keer op de
bovenste helft van de koplampschakelaar.
OPMERKING:
Om de mistlampen vóór in te schakelen,
moeten eerst de parkeerlichten of het
dimlicht worden ingeschakeld.
Om de mistlampen achter in te schakelen,
drukt u op de onderste helft van de koplamp -
schakelaar. Om de mistlampen achter uit te
schakelen, drukt u een tweede keer op de
onderste helft van de koplampschakelaar. OPMERKING:
Om de mistachterlichten in te schakelen,
moeten eerst de dimlichten of de mist
-
lampen vóór zijn ingeschakeld. Als het voer -
tuig alleen is uitgerust met
mistachterlichten, is er slechts één knop
aanwezig in het midden van de koplamp -
schakelaar. Druk eenmaal op de knop om de
mistachterlichten in te schakelen en druk
nogmaals op de knop om ze uit te schakelen.
Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld,
brandt een indicatielampje in de instrumen -
tengroep branden.
Richtingaanwijzers
Beweeg de multifunctionele hendel op of
neer om te controleren of de pijlen aan beide
zijden op het display in de instrumenten -
groep gaan knipperen, wat betekent dat de
richtingaanwijzers voor en achter naar
behoren werken.
OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en
niet knippert, of als een van de lampjes
zeer snel knippert, controleer dan aan de
buitenzijde van de auto of een lamp defect
is. Wanneer een van de richtingaanwijzers
niet gaat branden wanneer u de hendel beweegt, is waarschijnlijk de desbetref
-
fende lamp defect.
Als u meer dan 1 mijl (1,6 km) hebt
gereden met ingeschakelde richtingaan -
wijzer, verschijnt het bericht "Turn Signal
On" (richtingaanwijzer aan) op het display
in de instrumentengroep en klinkt er een
continu geluidssignaal.
Wanneer de daglichtlampen zijn ingescha-
keld en een richtingaanwijzer is geacti -
veerd, wordt de daglichtlamp aan de zijde
van de knipperende richtingaanwijzer
uitgeschakeld. De daglichtlamp gaat weer
aan wanneer de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld.
Systeem voor het afstemmen van de
lichtbundelhoogte — indien aanwezig
Met dit systeem zijn de koplampen altijd
correct afgesteld, ongeacht de belading van
de auto.
De schakelaar bevindt zich op het instru -
mentenpaneel, naast de dimmerknop.
1 — Schakelaar mistlampen voor
2 — Schakelaar mistlampen achter
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 35
39
Overzicht handmatige klimaatregeling met touchscreen
Bedieningselementen automatische klimaatregeling Uconnect 4 met 7-inch display
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 39