
69
nadat er verschillende keren is gestart en u
meerdere kilometers (mijlen) hebt gereden
met een snelheid hoger dan 48 km/u
(30 mph), dient u zo snel mogelijk contact
op te nemen met een erkende dealer om het
probleem te laten opsporen en verhelpen.
Het controlelampje "ESC uitgeschakeld"
en het controlelampje "ESC" gaan kort
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt gezet.
Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit
is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt.
Dit lampje gaat branden bij een ingreep
van ESC.
Waarschuwingslampje elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) uitgeschakeld
— indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje geeft aan
dat het elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESC) is uitgeschakeld.
Telkens wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt gezet,
wordt het ESC-systeem ingeschakeld, ook
wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
Waarschuwingslampje
brandstofonderbreking — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat
branden na een ongeval. De brand -
stoftoevoer wordt uitgeschakeld.
Waarschuwingslampje voor de
rijstrookdetectie — indien aanwezig
Het waarschuwingslampje voor de
rijstrookdetectie gaat continu geel
branden wanneer het voertuig een
rijstrookmarkering nadert. Het
waarschuwingslampje knippert wanneer het
voertuig over de rijstrookmarkering rijdt.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
Waarschuwingslampje onderhoud
rijstrookdetectie — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer het LaneSense-systeem niet
werkt en onderhoud vereist. Bezoek een
erkende dealer.
Waarschuwingslampje laag
koelvloeistofpeil
Dit lampje gaat branden om aan te
geven dat het koelvloeistofpeil van
het voertuig laag is.
Raadpleeg voor meer informatie de paragraaf
"Controle van koelvloeistof" in het hoofdstuk
"Service en onderhoud".
Waarschuwingslampje laag brandstofpeil
Afhankelijk van het feit of de tankin -
houd 51 liter (13,5 gal) of 60 liter
(15,8 gal) is, gaat het controlelampje
voor laag brandstofpeil branden als
het brandstofpeil zakt tot onder respectievelijk
5,6 liter (1,5 gal) of 6,6 liter (1,7 gal).
Waarschuwingslampje laag niveau
ruitensproeiervloeistof — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat
branden als het peil van de ruiten -
sproeiervloeistof laag is.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 69

UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
78
naar achteren (naar de achterkant van het
voertuig) om het grootlicht uit te schakelen.
Wanneer het grootlicht is uitgeschakeld,
trekt u de hendel naar u toe om het grootlicht
tijdelijk in te schakelen, of te "knipperen".
Grijze controlelampjes
Controlelampje Cruisecontrol gereed —
indien uitgerust met basisversie
instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer
de cruisecontrol is ingeschakeld,
maar niet is ingesteld. Raadpleeg
de paragraaf "cruisecontrol —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
Controlelampje actieve snelheidsbegrenzer
gereed — indien uitgerust met een basis
instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer
de actieve snelheidsbegrenzer is
ingeschakeld, maar niet is inge -
steld.
BOORDDIAGNOSESY -
STEEM — OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic II). Dit systeem bewaakt de regel -
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor
en de automatische versnellingsbak. Als
deze systemen correct werken, zal uw voer -
tuig uitstekende prestaties leveren, brand -
stof besparen en lage emissiewaarden
hebben die aan de strengste eisen voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II
systeem het storingslampje in. Bovendien zal
het diagnosecodes en andere hulpinformatie
voor de monteur opslaan in een geheugen.
Hoewel u dan meestal nog met het voertuig
kunt rijden en niet gesleept hoeft te worden,
dient u toch zo spoedig mogelijk een erkende
dealer te bezoeken voor service.
Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid
Uw voertuig moet zijn uitgerust met een
boorddiagnosesysteem (OBD II) en een
aansluiting voor toegang tot informatie met
betrekking tot de prestaties van de emissie -
regeling. Erkende servicemonteurs hebben
toegang tot deze informatie nodig voor de
diagnose en het onderhoud van uw voertuig
en emissiesystemen.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje, kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd
raken. Het kan ook van invloed zijn op
het brandstofverbruik en het rijgedrag.
De auto vereist onderhoud om emissie-
tests te kunnen uitvoeren.
Als het lampje knippert wanneer de
motor draait, zal de katalysator vrij snel
ernstig defect raken en zal het motorver -
mogen afnemen. Raadpleeg dan onmid -
dellijk uw dealer.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 78

101
(Vervolgd)
u het beveiligingssysteem voor inzittenden
op de juiste wijze gebruikt om uw passagiers
en uzelf optimaal te beschermen.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde
airbag te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moetenaltijd goed vastgegespt op de achterbank
van een voertuig met een achterbank
worden vervoerd.
Waarschuwingslabel op zonneklep voorpassagier 2. Een kind dat niet groot genoeg is om de
veiligheidsgordel op de juiste wijze te
dragen (Raadpleeg de paragraaf "Kinder -
zitjes" in dit hoofdstuk voor meer infor -
matie), moet worden vastgezet in een
geschikt kinderzitje of op een zitverhoger
met gordelbevestiging op de achterbank.
3. Wanneer een kind van 2 tot 12 jaar (niet in een tegen de rijrichting geplaatst
kinderzitje) op de voorstoel aan passa -
gierszijde moet worden vervoerd, schuif
dan de stoel zo ver mogelijk naar
achteren en gebruik het geschikte type
kinderzitje (Raadpleeg de paragraaf
"Kinderzitjes" in dit hoofdstuk voor meer
informatie).
4. Sta nooit toe dat kinderen de schouder -
gordel onder de arm door dragen of
achter de rug langs laten lopen.
5. Lees de instructies bij het kinderzitje, om er zeker van te zijn dat u het zitje op de
juiste manier gebruikt.
6. Alle inzittenden moeten te allen tijde hun driepuntsveiligheidsgordel op de juiste
wijze dragen. 7. Schuif de stoelen van bestuurder en voor
-
passagier zo ver naar achteren als prak -
tisch mogelijk is, zodat de frontairbags
ruimte hebben om te kunnen worden
opgeblazen.
8. Leun niet tegen het portier of het raam. Als de auto is uitgerust met zijairbags,
worden die tijdens een aanrijding
krachtig opgeblazen in de ruimte tussen
de inzittenden en het portier waardoor de
inzittenden letsel kunnen oplopen.
9. Indien het airbagsysteem in dit voertuig aangepast moet worden aan een persoon
met lichamelijke beperkingen, raad -
pleegt u het hoofdstuk "Klantenservice"
voor contactinformatie van de klanten -
service.
WAARSCHUWING!
Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 101

VEILIGHEID
102
Veiligheidsgordelsystemen
Draag altijd de veiligheidsgordels, ook
tijdens korte ritten, ook al bent u een ervaren
bestuurder. Een andere bestuurder kan
fouten maken en een aanrijding veroorzaken
waarbij u betrokken raakt. Dit kan ver van
huis gebeuren, maar ook in uw eigen straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat veiligheids-
gordels levens redden en bij ongevallen de
ernst van het letsel kunnen verminderen.
Zeer ernstig letsel komt voor als personen uit
de auto worden geslingerd. Veiligheidsgor -
dels voorkomen dit en verminderen de kans
op letsel door aanraking met de binnenkant
van de auto. Iedere inzittende van een motor -
voertuig hoort te allen tijde een veiligheids -
gordel te dragen.
Geavanceerd
autogordelwaarschuwingssysteem
(BeltAlert)
BeltAlert voor bestuurder en passagier (indien
aanwezig)
BeltAlert is een voorziening die de
bestuurder en voorpassagier (indien BeltA -
lert voor de voorpassagier aanwezig is) eraan
herinnert de veiligheidsgordel vast te
gespen. De functie BeltAlert is actief wanneer de contactschakelaar in de stand
START of ON/RUN staat.
Eerste indicatie
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder
niet is vastgegespt nadat de contactschake
-
laar aanvankelijk in de stand START of ON/
RUN wordt gezet, klink er gedurende enkele
seconden een geluidssignaal. Als de veilig -
heidsgordel van de bestuurder of voorpassa -
gier (indien BeltAlert voor voorpassagier
aanwezig is) niet is vastgegespt wanneer de
contactschakelaar aanvankelijk in de stand
START of ON/RUN wordt gezet, gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor -
dels branden totdat beide gordels vóór zijn
vastgegespt. BeltAlert voor voorpassagier is
niet actief wanneer er niemand in de passa -
giersstoel zit.
Waarschuwingenreeks van BeltAlert
De waarschuwingenreeks van BeltAlert wordt
geactiveerd wanneer het voertuig een
bepaalde voertuigsnelheid overschrijdt en de
veiligheidsgordel van de bestuurder of voor -
passagier niet is vastgegespt (indien BeltA -
lert voor de voorstoel aan passagierszijde
aanwezig is) (BeltAlert voor de voorstoel aan
passagierszijde is niet actief wanneer er
niemand in de stoel zit). De waarschuwin -
Wij raden u aan kinderen altijd in een
kinderzitje op de achterbank te voeren,
de best beschermde positie in het geval
van een aanrijding.
Mocht het nodig zijn om een kind op de
passagiersstoel voorin te vervoeren in
een tegen de rijrichting in geplaatst
kinderzitje, dan moeten de front- en
zij-airbag aan de passagierszijde (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) worden
uitgeschakeld via het menu Setup
(instellingen). Zorg er altijd voor dat het
controlelampje van de uitschakeling van
de airbag brandt bij gebruik van een
kinderzitje. De passagiersstoel moet ook
zo ver mogelijk naar achteren worden
geplaatst om te voorkomen dat het
kinderzitje in aanraking komt met het
dashboard.
Als de frontairbag aan de passagierszijde
wordt opgeblazen, kan een kind van 12 of
jonger, maar ook een kind in een kinder-
zitje tegen de rijrichting in, ernstig of
zelfs dodelijk letsel oplopen.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 102

103
(Vervolgd)
genreeks van BeltAlert begint met een knip-
perend waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels en een geluidssignaal met
tussenpozen. Nadat de waarschuwingen -
reeks van BeltAlert is voltooid, het blijft het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor -
dels branden totdat de veiligheidsgordels
zijn vastgegespt. De waarschuwingenreeks
van BeltAlert kan afhankelijk van de voer -
tuigsnelheid worden herhaald totdat de
veiligheidsgordels van de bestuurder en voor -
passagier zijn vastgegespt. De bestuurder
behoort alle inzittenden erop te wijzen hun
veiligheidsgordels vast te gespen.
Statusverandering
Als de bestuurder of voorpassagier (indien
BeltAlert voor voorpassagier aanwezig is) zijn
veiligheidsgordel losmaakt terwijl het voer -
tuig rijdt, begint de waarschuwingenreeks
van BeltAlert totdat de veiligheidsgordels
weer zijn vastgegespt.
BeltAlert voor de voorstoel aan passagiers -
zijde is niet actief wanneer er niemand in de
stoel zit. BeltAlert kan worden geactiveerd
wanneer zich op de voorstoel aan passagiers -
zijde een dier of voorwerp bevindt of wanneer
de stoel is neergeklapt (indien deze voorzie -
ning aanwezig is). Het wordt aanbevolen huisdieren aangelijnd, of in een met de
veiligheidsgordels bevestigde reismand, op
de achterbank (indien aanwezig) te vervoeren
en bagage goed op te bergen.
BeltAlert kan door een erkende dealer
worden in- en uitgeschakeld. FCA raadt het
uitschakelen van BeltAlert af.
OPMERKING:
Als BeltAlert is uitgeschakeld en de veilig
-
heidsgordel van de bestuurder of voorpassa -
gier (indien BeltAlert voor voorpassagier
aanwezig is) wordt losgemaakt, gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor -
dels branden totdat de veiligheidsgordels van
de bestuurder en voorpassagier zijn vastge -
gespt.
Driepuntsgordels
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met
driepuntsgordels.
Het oprolmechanisme blokkeert alleen bij
noodstops of aanrijdingen. Daardoor kan het
schouderdeel van de veiligheidsgordel onder
normale omstandigheden vrij bewegen. Bij
een aanrijding wordt de veiligheidsgordel
echter geblokkeerd om het risico te beperken
dat u in aanraking komt met de binnenzijde
van de auto of uit de auto wordt geslingerd.
WAARSCHUWING!
Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
letsel. De airbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de
juiste wijze te beschermen. Bij sommige
aanrijdingen worden de airbags niet
opgeblazen. Draag uw veiligheidsgordel
altijd, ook als uw auto is uitgerust met
airbags.
Bij een aanrijding bestaat het risico dat
u en uw passagiers aanmerkelijk
ernstiger letsel oplopen wanneer de
veiligheidsgordels niet op de juiste wijze
worden gedragen. U kunt in aanraking
komen met de binnenkant van uw auto of
met andere passagiers of uit de auto
worden geslingerd. Zorg altijd dat u en
uw passagiers in de auto de veiligheids-
gordels op de juiste wijze dragen.
Het is gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de laadruimte.
Bij een ongeval lopen personen in deze
ruimte een groter risico op ernstig of
dodelijk letsel.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 103

VEILIGHEID
104
(Vervolgd)
(Vervolgd)
(Vervolgd)
Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen
en veiligheidsgordels.
Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel
zit en op de juiste wijze de veiligheids-
gordel draagt. Inzittenden, inclusief de
bestuurder, moeten altijd hun veilig-
heidsgordel dragen of er nu een airbag
bij hun zitpositie aanwezig is of niet, om
het risico op ernstig of dodelijk letsel in
geval van een botsing te minimaliseren.
Als u uw veiligheidsgordel niet correct
draagt, kan dit leiden tot veel zwaarder
letsel bij aanrijdingen. U kunt inwendig
letsel oplopen of zelfs onder de veilig-
heidsgordel door glijden. Volg deze
instructies om uw veiligheidsgordel
veilig te dragen en uw passagiers te
beschermen.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Een veiligheidsgordel mag nooit door
twee personen tegelijk worden gebruikt.
De twee personen kunnen dan tijdens
een aanrijding met een klap tegen elkaar
komen en elkaar zo ernstig verwonden.
Gebruik nooit een driepuntsgordel of een
heupgordel voor meer dan één persoon,
ongeacht de lengte van de personen.
WAARSCHUWING!
Een heupgordel die te hoog wordt
gedragen, kan het risico van letsel bij
een aanrijding vergroten. De krachten op
de gordel worden dan niet opgevangen
via de sterke heupbeenderen en het
bekken, maar via de buik. Draag het
heupdeel van de gordel altijd zo laag
mogelijk en zorg dat de gordel strak zit.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Een verdraaide gordel biedt mogelijk
onvoldoende bescherming. Bij een
aanrijding kan de gordel dan zelfs snij -
wonden veroorzaken. Zorg ervoor dat de
veiligheidsgordel plat tegen het lichaam
aan ligt, zonder verdraaiing. Als u een
van de gordels in uw auto niet meer recht
krijgt, ga dan onmiddellijk naar een
erkende dealer om het defect te laten
verhelpen.
Een veiligheidsgordel waarvan de gesp in
de verkeerde sluiting is bevestigd, biedt
onvoldoende bescherming. Het heupge-
deelte valt dan mogelijk te hoog over uw
lichaam, waardoor inwendig letsel kan
worden veroorzaakt. Gesp uw gordel
altijd vast in de gespsluiting direct naast
u.
Een te losse veiligheidsgordel biedt
onvoldoende bescherming. Tijdens een
noodstop kunt u te ver naar voren
bewegen, waardoor er een grotere kans is
op letsel. Zorg dat de gordel nauw
aansluit.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 104

105
(Vervolgd)
Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier. Gategen de leuning zitten en stel de stoel
in.
2. De gesp van de veiligheidsgordel bevindt zich boven de rugleuning van de voor -
stoel en naast uw arm op de achterbank
(bij voertuigen die zijn uitgerust met een
achterbank). Pak de gordelgesp en trek
de autogordel uit. Schuif de gesp zo ver
als nodig is over de gordelband, zodat de
gordel over uw heupen valt. De gesp van de veiligheidsgordel uittrekken
3. Wanneer de gordel lang genoeg is, plaatst u de gesp in de gespsluiting tot u
een 'klik' hoort.
Gesp van de veiligheidsgordel in de gespsluiting steken
4. Plaats de heupgordel zo, dat hij goed aansluit en over uw heupen, onder uw
buik loopt,. Om een losse heupgordel
Het is gevaarlijk een veiligheidsgordel
onder de arm door te dragen. Uw
lichaam kan bij een aanrijding dan hard
in aanraking komen met de binnenzijde
van de auto, waardoor het risico van
hoofd- en nekletsel toeneemt. Als de
gordel onder de arm wordt gedragen, kan
inwendig letsel ontstaan. De ribben zijn
niet zo sterk als de schouderbotten.
Draag de gordel altijd over uw schouder,
zodat de sterkste botten van uw lichaam
de klap opvangen bij een aanrijding.
Een schoudergordel die achter uw rug is
geplaatst, biedt geen enkele bescher -
ming bij een aanrijding. Als u de schou -
dergordel niet draagt, is bij een
aanrijding de kans op hoofdletsel groter.
Het heup- en schoudergedeelte van de
gordel behoren samen te worden
gebruikt.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Een gerafelde of ingescheurde gordel
kan bij een aanrijding doormidden
scheuren, waardoor u niet langer
beschermd bent. Controleer de autogor -
dels regelmatig op scheuren, rafels en
losse delen. Laat beschadigde onder -
delen onmiddellijk vervangen. Demon -
teer of wijzig de veiligheidsgordels niet.
De gordelsystemen moeten na een
aanrijding worden vervangen.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 105

VEILIGHEID
106
strak te trekken, moet u het schouderge-
deelte van de gordel aantrekken. Om een
te strakke heupgordel losser te maken,
kantelt u de gesp en trekt u aan de heup -
gordel. Een goed aansluitende gordel
verkleint het risico dat u bij een aanrij -
ding onder de gordel doorglijdt.
Heupgordel aanbrengen
5. Plaats de schoudergordel zo strak moge -
lijk over uw schouder en borst, zodanig
dat deze comfortabel zit en niet op uw
nek rust. Het oprolmechanisme spant de
schoudergordel automatisch aan.
6. Om de gordel los te maken drukt u op de rode knop op de gespsluiting. De gordel
wordt dan automatisch opgerold. Indien
nodig schuift u de gesp over de gordel
zodat deze volledig kan worden opgerold.Verdraaide driepuntsgordel ontwarren
Gebruik de volgende methode om een
verdraaide driepuntsgordel te ontwarren.
1. Breng de gesp zo dicht mogelijk naar hetankerpunt toe.
2. Pak de gordel vast op ongeveer 15 tot 30 cm (6 tot 12 inch) boven de gesp en draai de
gordel 180 graden om een vouw te maken die
direct boven de gesp begint.
3. Schuif de gesp omhoog over de dubbel -
gevouwen gordel. De dubbelgevouwen
gordel moet aan de bovenzijde van de
gesp door de sleuf gaan.
4. Schuif de gesp verder omhoog tot de dubbelgevouwen gordel vrijkomt en de
veiligheidsgordel niet meer verdraaid is.
Verstelbaar ankerpunt schoudergordel
Bij de bestuurdersstoel en de buitenste voor -
stoel aan passagierszijde kan de bovenkant
van de schoudergordel naar beneden of
boven worden versteld, zodat de veiligheids -
gordel niet langer langs uw hals loopt. Druk
of knijp de knop van het ankerpunt in en
schuif het naar boven of beneden in een
stand die voor u het meest geschikt is. Verstelbaar ankerpunt
Als u minder lang bent dan gemiddeld, zult
de voorkeur geven aan een lagere positie van
het ankerpunt van de schoudergordel. Als u
langer bent dan gemiddeld, zult u de voor -
keur geven aan een hogere positie van het
ankerpunt van de schoudergordel. Probeer
na het loslaten van de knop de verankering
nog eens op en neer te bewegen, om te
controleren of deze stevig is vergrendeld.
OPMERKING:
Het verstelbare ankerpunt voor de schouder -
gordel is voorzien van een Easy Up-functie.
Hiermee kan het ankerpunt van de schouder -
gordel in de bovenste stand worden afgesteld
zonder de ontgrendelknop in te drukken of te
knijpen. Om te controleren of het ankerpunt
van de schoudergordel vergrendeld is, trekt u
het ankerpunt omlaag tot het vast klikt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 106