
31
Toegang
2
► Steek de geïntegreerde sleutel in de grendel (zonder te forceren) en draai de sleutel.► Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje. ► Sluit het portier/de deur en controleer vanaf de buitenkant of de auto correct wordt vergrendeld.
Ontgrendelen van een deel van de auto
(voorpassagiersportier/schuifdeur/
achterdeuren)
► Gebruik de binnenportiergreep.of► Bij achterdeuren, steek de geïntegreerde sleutel in het (linker) portierslot en draai hem.
NOTIC E
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het kinderslot op een schuifdeur of achterdeuren.
Ontgrendelen van de achterklep
► Steek vanaf de binnenzijde van de auto een kleine schroevendraaier in opening A van het slot en ontgrendel de achterklep.
► Beweeg de grendel naar links.
WARNI NG
Laat bij een storing of als u problemen ervaart bij het openen of sluiten van de achterklep, deze onmiddellijk controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om te voorkomen dat de situatie verslechtert en dat de achterklep dichtvalt, hetgeen ernstig letsel zou kunnen veroorzaken.
Vervangen van de batterij
Als de batterij is ontladen, gaat dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
Zonder Keyless entry and start ‒ Type batterij: CR2032/3 volt.
Met Keyless entry and start ‒ Type batterij: CR2032/3 volt.
► Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los en til het deksel op.► Verwijder de lege batterij uit de behuizing.► Plaats de nieuwe batterij en let daarbij op de polariteit. Klik het deksel vervolgens weer op de behuizing.► Initialiseer de afstandsbediening opnieuw.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het opnieuw initialiseren van de
afstandsbediening.
EC O
Gooi de batterijen van de afstandsbediening niet bij het gewone afval. Ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Breng ze naar een speciaal inzamelpunt.

34
Achterdeuren
De linker achterdeur gesloten houden bij geopende rechter achterdeur
NOTIC E
Er kan met een geopende rechter achterdeur worden gereden, zodat lange ladingen kunnen worden vervoerd.De linker achterdeur wordt gesloten gehouden door het duidelijk zichtbare gele slot aan de onderzijde van de deur.Deze gesloten deur mag niet worden gebruikt voor het vastzetten van ladingen.
Met de deur aan de rechterzijde open rijden mag zonder speciale toestemming. Hierbij moeten echter wel de gebruikelijke veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het waarschuwen van andere verkeersdeelnemers in acht worden genomen.
Openen tot ongeveer 180°
Wanneer uw auto is voorzien van deurvangers, kunnen de achterdeuren met een hoek van ongeveer 90° tot 180° worden geopend.► Trek als de deur is geopend aan de gele hendel.Bij het sluiten van de deur komt de deurvanger automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug.
Algemene aanbevelingen
voor de schuifdeuren
WARNI NG
Bedien de deuren alleen als de auto stilstaat.We raden u voor uw eigen veiligheid en die van uw passagiers en voor een juiste werking van de deuren ten zeerste aan niet met een open deur te rijden.Controleer altijd of het veilig is om de deur te bedienen en zorg er met name voor dat kinderen en dieren zich niet zonder toezicht in de buurt van de bedieningselementen van de deuren bevinden.U wordt hierop geattendeerd door een geluidssignaal, een waarschuwingslampje “open deur” en een melding op het display. Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats als u deze waarschuwing uit wilt schakelen.Vergrendel de auto als u gebruikmaakt van een
wasstraat.

60
Automatische
airconditioning met
gescheiden regeling
1.Temperatuur.
2.Luchtstroom.
3.Luchtverdeling.
4.Recirculatie van lucht in het interieur.
5.Airconditioning aan/uit.
6.Automatische comfortmodus.
7.Programma “Zicht”.
8.Functie “Mono”.
Automatische comfortmodus
► Druk meerdere keren op toets “AUTO” (6).De geactiveerde modus wordt zoals hieronder beschreven op het scherm weergegeven:Zorgt voor een zachte, stille werking door de luchtstroom te beperken.Biedt het beste compromis tussen een comfortabele temperatuur en een stille werking.Zorgt voor een dynamische, effectieve
luchtstroom.
NOTIC E
Wanneer de motor koud is, zal de luchtstroom slechts geleidelijk toenemen tot het optimale niveau om te voorkomen dat te veel koude lucht wordt verspreid.Bij koud weer wordt er eerst alleen warme lucht naar de voorruit, de zijruiten en de voetenruimte gevoerd.
Handmatige modus
Als u dat wenst, kunt een andere dan de door het systeem voorgestelde modus kiezen door een instelling te wijzigen. De overige functies worden dan nog steeds automatisch geregeld. Het symbool “AUTO” verdwijnt wanneer u een instelling wijzigt.
Uitschakelen van het systeem
► Druk op toets 2 “-” totdat het ventilatorsymbool is verdwenen.Hierdoor worden alle functies van de automatische
airconditioning met gescheiden regeling uitgeschakeld.De temperatuur wordt niet langer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.► Druk op toets 2 “+” om het systeem weer in te schakelen.
Temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk van elkaar naar wens instellen.De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.► Duw toets 1 omlaag om de waarde te verlagen of omhoog om de waarde te verhogen.
NOTIC E
Een waarde van rond de 21 zorgt voor een optimaal comfort. Afhankelijk van uw wensen is een instelling tussen 18 en 24 gebruikelijk.Daarnaast raden we aan om instellingsverschillen tussen links en rechts van meer dan 3 te vermijden.
NOTIC E
Als de temperatuur in de auto bij het instappen aanzienlijk lager of hoger is dan de ingestelde waarde van de comfortmodus, hoeft de weergegeven waarde niet te worden gewijzigd om het vereiste comfortniveau te bereiken. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.

88
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordel(s) voor
Als het contact AAN staat, gaat lampje 1 op het instrumentenpaneel en het desbetreffende lampje (1 en/of 2) op het display van de veiligheidsgordels en voorpassagiersairbag rood branden als de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de passagier(s) niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordel(s) achter
Als een achterpassagier (tweede zitrij) zijn veiligheidsgordel losmaakt, gaat het desbetreffende lampje (3 tot 5) op het display van de veiligheidsgordels en voorpassagiersairbag rood branden.
NOTIC E
Deze waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels gelden alleen voor de tweede zitrij.
Advies
WARNI NG
Alvorens te gaan rijden moet de bestuurder controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.Draag in de auto, ongeacht op welke plaats u zit, altijd de veiligheidsgordel, ook op korte
ritten.Wissel de gespen van de veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels werken dan niet optimaal.Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.Controleer na het neerklappen of verwijderen van een stoel of bank of de gordel goed is gepositioneerd en opgerold.
WARNI NG
OmdoenHet onderste deel van de gordel moet zo laag mogelijk tegen het bekken aanliggen.Het bovenste deel moet tegen het holle gedeelte van de schouder aanliggen.Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:
– dient deze zo dicht mogelijk tegen het lichaam aan te worden gedragen,
– moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,– mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,– mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,– mag er niets aan worden gewijzigd om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
WARNI NG
Aanbevelingen voor kinderenMaak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.Een veiligheidsgordel mag nooit door meer dan één kind worden gedragen.Laat nooit een kind op uw schoot zitten tijdens het rijden.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over kinderzitjes.
WARNI NG
OnderhoudConform de actuele veiligheidsvoorschriften moeten reparaties aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door een TOYOTA-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats die over de knowhow en uitrusting beschikt om deze werkzaamheden correct uit te voeren.

106
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhangwagen op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. Het maximale aanhangwagengewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het koelvermogen van de koelventilator neemt niet toe met het motortoerental.► Verlaag de rijsnelheid en het motortoerental om het opwarmen te verminderen.Houd altijd de koelvloeistoftemperatuur in de gaten.Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor uit.
Remmen
Met een aangekoppelde aanhangwagen heeft de auto een langere remweg. Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te voorkomen dat de remmen oververhit raken.
Zijwind
Houd rekening met de verhoogde zijwindgevoeligheid van uw auto.
Inbraakbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met een specifieke code aangebracht. Om te kunnen starten moet bij het aanzetten van het contact deze code worden herkend door de startblokkering.Enkele seconden na het uitzetten van het contact vergrendelt dit systeem het motormanagementsysteem om te voorkomen dat de motor na een eventuele inbraak in de auto kan worden gestart.Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.Uw auto kan dan niet gestart worden. Neem zo snel mogelijk contact op met een TOYOTA-dealer.
Starten/uitzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn geactiveerd.
► Zet bij een handgeschakelde transmissie de selectiehendel in de neutraalstand, trap het koppelingspedaal volledig in en houd het pedaal ingetrapt totdat de motor start.► Zet bij een automatische transmissie de selectiehendel in stand P en trap vervolgens het rempedaal in.
Met de mechanische sleutel / Met de
sleutel met afstandsbediening
1.Stand Stop.
2.Stand Contact AAN.
3.Stand Start.

124
NOTIC E
De waarschuwing blijft actief tot het systeem opnieuw wordt geïnitialiseerd.
Opnieuw initialiseren
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem opnieuw initialiseren.
WARNI NG
Controleer voordat u het systeem opnieuw initialiseert of de spanning van de vier banden geschikt is voor de gebruiksomstandigheden van de auto en overeenkomt met de waarden op het bandenspanningslabel.Controleer de spanning van de vier banden alvorens het systeem opnieuw te initialiseren.Het bandenspanningswaarschuwingssysteem geeft geen melding als een bandenspanning bij het opnieuw initialiseren onjuist is.
Zonder audiosysteem
► Houd deze toets ten minste 3 seconden
ingedrukt. Het opnieuw initialiseren wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Met audiosysteem of touchscreen
Het systeem moet bij stilstaande auto opnieuw worden geïnitialiseerd via het configuratiemenu van de auto.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes branden.In dat geval werkt het bandenspanningswaarschuwingssysteem niet meer.Laat het systeem controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Head-up display
Dit systeem projecteert bepaalde informatie op een getint scherm in het directe gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze voor het bekijken ervan zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden.
Informatie weergegeven
tijdens de werking
Nadat het systeem is geactiveerd, wordt de volgende informatie gegroepeerd op het head-up
display weergegeven:
A.De rijsnelheid.
B.Informatie cruise control/snelheidsbegrenzer.
C.Indien uw auto met deze systemen is uitgerust: informatie over de afstand tussen voertuigen, waarschuwingen van het automatische noodremsysteem en aanwijzingen van het navigatiesysteem.
D.Indien uw auto met dit systeem is uitgerust: informatie over de snelheidslimiet.

125
Rijden
6
NOTIC E
Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem het hoofdstuk Audio en telematica.
Keuzeknop
1.Aan.
2.Uit (lang indrukken).
3.Instellen van de lichtsterkte.
4.Instellen weergavehoogte.
Inschakelen/uitschakelen
► Druk bij draaiende motor op toets 1 om het systeem in te schakelen en het projectiescherm uit te klappen.
► Houd toets 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het projectiescherm in te klappen.De status van het systeem wordt opgeslagen wanneer de motor wordt uitgezet en hersteld wanneer de motor weer wordt gestart.
Hoogteverstelling
► Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de toetsen 4:• omhoog om het display hoger af te stellen,• omlaag om het display lager af te stellen.
Instellen helderheid
► Stel bij een draaiende motor de helderheid van het informatiedisplay in met behulp van de toetsen 3:
• druk op de “zon” om de lichtsterkte te verhogen,• druk op de “maan” om de lichtsterkte te verlagen.
W ARNI NG
Leg nooit voorwerpen rondom het scherm (of in de uitsparing) zodat het uitklappen en de goede werking van het projectiescherm niet belemmerd
worden.
NOTIC E
Bij bepaalde weersomstandigheden (regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, enz.) is de informatie op het head-up display mogelijk tijdelijk minder goed leesbaar.Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie belemmeren.Gebruik een schone, zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microvezeldoekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge of schurende doek of een schoonmaak- of oplosmiddel, anders kunnen er krassen ontstaan op het projectiescherm of kan de anti-reflecterende laag beschadigd raken.

131
Rijden
6
Opslaan van de snelheid
► Schakel de snelheidsbegrenzer/cruise control in.De informatie over de snelheidsbegrenzer/cruise control wordt weergegeven. Bij de detectie van een verkeersbord met een andere snelheidslimiet geeft het systeem de waarde aan en knippert “MEM” een paar seconden om deze nieuwe snelheid als ingestelde snelheid op te slaan.
NOTIC E
Bij een verschil van minder dan 9 km/h tussen de ingestelde snelheid en de door het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem weergegeven snelheid wordt het symbool “MEM” niet weergegeven.
Afhankelijk van de wegomstandigheden kunnen verschillende snelheden worden weergegeven.► Druk eenmaal op toets 2 om de voorgestelde snelheid te kunnen opslaan.Er wordt een melding weergegeven om het verzoek te bevestigen.► Druk toets 2 nogmaals in om te bevestigen en deze snelheid als nieuwe ingestelde snelheid op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de normale weergave.
uitgebreide
verkeersbordherkenning
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit hulpsysteem detecteert met behulp van een bovenaan de voorruit geplaatste camera de bovenstaande verkeersborden en geeft ze op het instrumentenpaneel weer.Eenrichtingsverkeer: als u een eenrichtingsweg vanaf de verkeerde kant inrijdt, verschijnt een waarschuwingsmelding, inclusief een symbool van het verkeersbord, op het instrumentenpaneel (verzoek om de rijrichting te verifiëren).Overige verkeersborden: wanneer u een van deze borden nadert, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.
WARNI NG
De verkeersborden langs of boven de weg hebben altijd prioriteit boven de door het systeem weergegeven verkeersborden.De borden moeten voldoen aan de regels van het Verdrag van Wenen betreffende verkeersborden.
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.
Snelheidsbegrenzer
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden ingeschakeld.De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h bedragen.De ingestelde snelheid wordt opgeslagen in het geheugen van het systeem als het contact UIT wordt gezet.