49
12V-aansluiting
F Til, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 watt) wilt
aansluiten, het kapje op en sluit een
geschikte adapter aan.
Neem het maximale vermogen van de
aansluiting in acht (kans op beschadiging
van uw accessoire).
USB-aansluiting
Op de USB-aansluiting kunt u draagbare apparatuur,
zoals een digitale audiospeler (iPod®) of een USB-stick
aansluiten.
De op het draagbare apparaat aanwezige
muziekbestanden worden naar het audiosysteem van
de auto gestuurd en via de luidsprekers van de auto
weergegeven.
Deze bestanden worden beheerd via de bedieningsfuncties
op het stuur wiel of via het audiosysteem.
Het draagbare apparaat kan tijdens
het gebruik via de USB-aansluiting
automatisch worden opgeladen.
Tijdens het laden wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van
de draagbare apparatuur hoger is dan de
door de auto geleverde stroomsterkte.
Voorzieningen bagageruimte
1. Hoedenplank
2. Haken
3. Verlichting bagageruimte
4. Sjorogen (afhankelijk van de uitvoering)
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Raadpleeg het gedeelte over de
audiosystemen voor meer informatie over de
audio- en telematica-uitrusting en met name
over de USB-aansluiting. De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt
om een smartphone via MirrorLink
TM, Android
Auto® of CarPlay® te verbinden, zodat
u
bepaalde apps van uw smartphone via het
touchscreen kunt gebruiken.
3
Ergonomie en comfort
53
Inschakelen
F Draai de ring in stand AUTO. Het
inschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor gecombineerde
lichtsensor die zich in het midden van de
voorruit achter de binnenspiegel bevindt,
niet af. De aan de sensor gekoppelde
functies worden dan niet meer bediend.
Automatische follow me
home-verlichting
In combinatie met de automatische verlichting
biedt de follow me home-verlichting de
volgende extra mogelijkheden:
-
i
nstellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30
of 60 seconden),
-
a
utomatisch inschakelen van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
De follow me home-verlichting kan
worden geconfigureerd via het menu
Rijden/Auto .
Bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden, gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel
en/of wordt er een melding
weergegeven op het display in
combinatie met een geluidssignaal.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Handbediende follow me
home-verlichting
Deze functie zorgt er voor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
F
G
eef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
De handbediende follow me
home-verlichting kan ook worden
ingeschakeld met de verlichtingsknop
van de afstandsbediening.
Uitschakelen
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
4
Verlichting en zicht
82
F Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de startblokkering.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan
het stuur wiel en aan de contactsleutel te draaien.
In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als
de wielen tegen een trottoirband zijn
gedraaid) moet veel kracht worden gezet
bij het draaien aan het stuur wiel.
F
D
raai de sleutel rechtsom naar stand
3
(Star ten) .
F
L
aat de sleutel los zodra de motor draait.
Bij een benzinemotor kan, na een
koude start, het voor ver warmen van
de katalysator 2
minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken
wanneer de motor stationair draait (bij
verhoogd stationair toerental).
Elektronische startblokkering
In de originele sleutel is een gecodeerde chip aangebracht.
Als het contact wordt aangezet, kan alleen worden gestart
als de code van de chip wordt gedetecteerd en herkend.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet
en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door dit lampje
op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Afzetten van de motor
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai de sleutel maximaal linksom in stand
1
(Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Neutraalstand
Rijd uit veiligheidsover wegingen nooit met
de versnellingsbak in de neutraalstand.
Bepaalde functies van de auto kunnen
dan namelijk zijn uitgeschakeld. Zet de wielen in de rechtuitstand voordat
u
de motor afzet: dit vergemakkelijkt het
ontgrendelen van het stuurslot.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in stand
2
(Contact) van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in stand 1
(Stop) en
ver volgens opnieuw in stand 2
(Contact)
om het contact weer aan te zetten.
Parkeerrem
Vrijzetten
Rijden
83
F Trek de parkeerremhefboom licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje en het
lampje STOP branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Zorg er voor dat u
de hendel van de
parkeerrem volledig omlaag zet.
Aantrekken
F Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten. Draai bij het parkeren van de auto op een
steile helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in (de achteruitversnelling
als de auto bergafwaarts is geparkeerd)
en zet het contact af.
Vergeet bij vertrek voordat u
de auto start
niet dat de auto in de versnelling staat.
Als de parkeerrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de parkeerrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat dit veiligheidssysteem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Handgeschakelde
versnellingsbak
5 versnellingen
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e versnelling in
te schakelen.
Inschakelen van de achteruitversnelling
F Beweeg de versnellingshendel naar rechts en vervolgens naar achteren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
6 versnellingen
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e of 6e
versnelling in te schakelen.
Inschakelen van de achteruitversnelling
6
Rijden
84
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar links en ver volgens naar
voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te
vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
Op het display van het instrumentenpaneel
wordt de schakelindicator weergegeven.
Automatische transmissie
( E AT 6)
P.Parkeerstand.
R. Achteruitversnelling.
N. Neutraalstand
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u een stand selecteert met de
se lectiehendel, wordt de desbetreffende stand
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Lampje " Voet op rempedaal "
Trap het rempedaal in als dit
lampje gaat branden op het
instrumentenpaneel.
Automatische stand
In deze stand wordt automatisch geschakeld,
zonder tussenkomst van de bestuurder.
Starten en wegrijden
Parkeerrem aangetrokken.
F
S tart de motor.
F
S
electiehendel in stand P of N .
F
H
oud het rempedaal stevig ingetrapt.
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
Z
et de selectiehendel in stand D (vooruit) of
R (ac hter uit). Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
F
Sel
ecteer stand D om de transmissie
automatisch te laten schakelen.
D.
Rijden (automatisch schakelen).
M. Handbediende stand.
S. Sport – voor een meer dynamische rijstijl.
T Sneeuw – voor het rijden op besneeuwde
wegen (afhankelijk van de motoruitvoering).
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand; u hoeft zelf niet te schakelen. De
transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand
van de selectiehendel te wijzigen, dient u het
gaspedaal volledig in te trappen (kickdown).
De transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat
de motor het maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Handbediende stand
In deze sequentiële stand kunt u zelf
s chakelen.
F
L
aat het rempedaal los en geef voorzichtig
gas.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Rijden
86
Als de selectiehendel niet in stand
P staat, wordt bij het openen van
het bestuurdersportier of ongeveer
45 seconden nadat het contact is afgezet
een melding weergegeven op het display.
F
Z
et de selectiehendel in stand P ; de
melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u
op een
ondergelopen weg rijdt of een beek
doorkruist.
Als bij aangezet contact dit lampje
gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display, duidt dit op een storing
in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van stand R vanuit
stand P of stand N . Dit is niet schadelijk voor
de transmissie.
Rijd niet harder dan 100
km/h (als de geldende
snelheidslimiet dat toelaat).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De transmissie kan beschadigd raken:
F
a ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
F
a
ls u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit stand
P geforceerd naar een andere stand
beweegt.
Als u
langere tijd stilstaat met draaiende
motor (file enz.), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in stand N
zetten en de parkeerrem aantrekken.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van uw auto kan het systeem
u
adviseren één of meer versnellingen over
te slaan. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl
omhoog of omlaag op het instrumentenpaneel
weergegeven. Daarnaast kan de aanbevolen
versnelling worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u
nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven. Het systeem raadt u
op het
moment dat dit nodig is altijd aan om op te
schakelen. Afhankelijk van de motor kan
het systeem op het moment dat dit nodig
is ook aanraden om terug te schakelen.
altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakeladvies van het
systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Rijden
92
F Zet de rolknop in stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid
worden ingesteld zonder de begrenzer in te
schakelen.
Om de ingestelde snelheid te verhogen :
F
D
ruk op toets SET +.
SelecterenDruk de toets kort in om de snelheid met
1
km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5
km/h te verhogen.
Om de ingestelde snelheid te verlagen :
F
D
ruk op toets SET -.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verlagen.
H oud de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van
5
km/h te verlagen.
Inschakelen/onderbreken
Druk op deze toets om de snelheidsbegrenzer
in te schakelen. Druk er nogmaals op om de
snelheidsbegrenzer te onderbreken.
Overschrijden van de
ingestelde snelheidslimiet
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt ingetrapt, wordt
de snelheid niet verhoogd, wel als het gaspedaal met
kracht dieper wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt .
De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en
de ingestelde snelheid op het display gaat
knipperen in combinatie met een geluidssignaal.
Verminder om de snelheidsbegrenzer weer in te
schakelen uw snelheid tot deze lager is dan de
ingestelde snelheid.
Knipperen van de snelheid
De snelheid knippert:
-
a ls het gaspedaal tot voorbij het zware punt
wordt ingetrapt,
-
a
ls de snelheidsbegrenzer door het profiel
van de weg of tijdens een steile afdaling niet
kan voorkomen dat de snelheid toeneemt,
-
bij
krachtig accelereren.
Uitschakelen van het systeem
F Zet de rolknop in stand 0 of zet het contact
af om het systeem uit te schakelen.
De laatste ingestelde snelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
Rijden
93
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het display
worden in plaats daar van drie streepjes weergegeven.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Houd er rekening mee dat door het profiel van de
weg of door snel accelereren de snelheid kan worden
overschreden en behoudt altijd de volledige controle
over de auto.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt
gehinderd:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt en
goed op de vloer is bevestigd,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Snelheidsregelaar
"CRUISE"
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren/uitschakelen van de snelheidsregelaar.
2.Verhogen van de ingestelde waarde.
3. Verlagen van de ingestelde waarde.
4.
Stoppen/hervatten van de snelheidsregeling.
Met dit systeem kan de bestuurder bij normaal
doorstromend verkeer met een constante zelf
ingestelde snelheid rijden, behalve op steile hellingen.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
Om een snelheid op te slaan of het systeem
te activeren moet de wagensnelheid hoger
zijn dan 40
km/h en moet minimaal de 4
e
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij een automatische transmissie
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet, bij handmatig schakelen, de
Selecteren
wagensnelheid hoger zijn dan 40 km/h en moet
m inimaal de 2e versnelling zijn ingeschakeld, of
moet stand D zijn geselecteerd.
F
Z
et de rolknop in stand " CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Programmeren van een snelheid
- Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid.
-
D
ruk op toets
SET – of SET + .
De ingestelde snelheid is nu geprogrammeerd/geactiveerd
en deze snelheid wordt nu door de auto gehandhaafd.
6
Rijden