188Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 189
Controle over de auto ..............189
Sturen ...................................... 189
Starten en bediening .................189
Nieuwe auto inrijden ................189
Contactslotstanden ..................189
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 190
Motor starten ........................... 190
Uitrol-brandstofafsluiter ...........192
Stop/Start-systeem ..................192
Parkeren .................................. 194
Uitlaatgassen ............................. 195
Uitlaatfilter ............................... 195
Katalysator .............................. 196
AdBlue ..................................... 197
Automatische versnellingsbak ...200
Versnellingsbakdisplay ............200
Keuzehendel ........................... 201
Handmatige modus .................202
Elektronische rijprogramma's ..202
Storing ..................................... 202
Stroomonderbreking ................203
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 204Remmen.................................... 204
Antiblokkeersysteem ...............204
Handrem .................................. 205
Remassistentie ........................207
Hellingrem ............................... 207
Rijregelsystemen .......................207
Traction Control .......................207
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 208
Interactief rijsysteem ...............210
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 211
Cruise control .......................... 211
Snelheidsbegrenzer ................213
Adaptieve cruise control ..........214
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 221
Indicatie afstand tot voorligger 225
Actieve noodrem .....................225
Parkeerhulp ............................. 227
Blindehoeksysteem .................230
Achteruitkijkcamera .................232
Verkeersbordherkenning .........234
Lane Departure Warning .........237
Brandstof ................................... 239
Brandstof voor benzinemotoren .....................239
Brandstof voor dieselmotoren . 240
Tanken .................................... 241Trekhaak.................................... 243
Algemene informatie ...............243
Rijgedrag en aanhangertips ....244
Aanhanger trekken ..................244
Aanhangerstabilisatie ..............247
Rijden en bediening197Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 239, 3 304 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de
katalysator en elektronische
onderdelen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of
slepen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
AdBlue
Algemene informatie Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het aandeel stikstofoxide in de uitstootvan uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het uitlaatsysteem. De uit de vloeistoffen
vrijkomende ammoniak reageert met
nitreuze gassen (NO x) uit de uitlaat en
zet deze om in stikstof en water.
De naam van deze vloeistof is
AdBlue ®
. Het is een niet-giftige, niet-
ontvlambare, kleur- en geurloze vloei‐ stof die uit 32% ureum en 68% water
bestaat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Het karakteristieke AdBlue-verbruik
is zo'n 1,2 liter per 1000 km bij auto's
met motor D16DTH of D16DTJ en
ongeveer twee liter per 1000 km voor
auto's met motor D20DTH. Het
verbruik kan afhankelijk van het rijge‐
drag (bijv. zware belasting of ritten
met een aanhangwagen) hoger zijn.
AdBlue-tank
Het AdBlue-tankpeil is te vinden in het
displaymenu.
200Rijden en bedieningLet op
Voer de AdBlue-jerrycan volgens de
lokale milieuregels af. Om de slang
opnieuw te kunnen gebruiken moet
u deze na het gebruik met schoon
water afspoelen.Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Met de hand schakelen is mogelijk in
de handmatige modus M door de
keuzehendel naar + of - 3 202 te
tikken.
VersnellingsbakdisplayDe modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center.
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangegeven door D.
In de handgeschakelde modus
worden M en het nummer van de
geselecteerde versnelling aange‐
duid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
Rijden en bediening221De radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille onder het merkpla‐
tje.9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de
fabricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het
systeem daarom niet gebruiken.
De voorbumper kan nog intact
lijken, maar de sensor die erachter
ligt, kan verschoven zijn en onjuist reageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de
positie van de adaptieve cruise
control sensor te controleren en
corrigeren.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen op het Info-Display.
Info-Display 3 108.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting) niet werkt, of als er een
permanente systeemfout is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Center.
Boordinformatie 3 109.
Frontaanrijdingswaarschu‐
wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door een controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een waarschuwing in het
Driver Information Centre.
De frontaanrijdingswaarschuwing
moet echter wel in het menu Persoon‐ lijke instellingen 3 110 geactiveerd
zijn, en niet met V gedeactiveerd zijn
(afhankelijk van het systeem; zie hier‐ onder).
Afhankelijk van de uitrusting van de auto, zijn er twee varianten van de
frontaanrijdingswaarschuwing:
● Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
op auto's met een adaptieve
cruise control 3 214.
● Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
op auto's met traditionele cruise
control 3 211.
Rijden en bediening223Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het weer en de toestand van de weg.
Wanneer de afstand tot een voorlig‐
ger te kort wordt of wanneer u een ander voertuig te snel nadert en er
een botsing driegt, verschijnt het
botsingswaarschuwingssymbool op
het Driver Information Center en klinkt er een waarschuwingssignaal. Trap
het rempedaal in als de situatie dit
vereist.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
De frontaanrijdingswaarschuwing
gebruikt het camerasysteem in de
voorruit om voertuigen te vinden die
zich op een afstand van ong. 60 m
direct voor u bevinden.
Inschakelen
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden
boven 40 km/u, als deze niet is
gedeactiveerd via V; zie hieronder.
De gevoeligheid van het systeem instellen
De gevoeligheid van het systeem kan
op kort, gemiddeld of ver worden
ingesteld.
Druk op V; de huidige instelling
verschijnt op het Driver Information
Center. Druk opnieuw op V om de
gevoeligheid van het systeem te wijzi‐
gen.
Rijden en bediening227systeem is ontworpen voor een
situatie waarin alle inzittenden hun
veiligheidsgordels dragen.
Systeembeperkingen
De actieve noodrem werkt beperkt of
niet bij regen, sneeuw of modder,
omdat de radarsensor door een
waterfilm, stof, ijs, of sneeuw bedekt
kan zijn. Bij een vervuilde sensor, de
sensorafdekking reinigen.
In zeldzame gevallen kan de actieve
noodrem kort automatisch remmen in
situaties waarin dat onnodig lijkt te
zijn, bijvoorbeeld als er verkeersbor‐
den in een bocht staan of door auto's
die zich in een andere rijstrook bevin‐ den. Dit behoort bij de normale
werking van het systeem, de auto
behoeft geen onderhoud. Trap het
gaspedaal stevig in om het automa‐
tisch remmen op te heffen.
Uitschakelen en weer
inschakelen
Instellingen kunnen in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 110.
In de volgende gevallen adviseren we u om het systeem te deactiveren in
het menu Persoonlijke instellingen:
● wanneer de auto wordt gesleept
● vóór gebruik van een automati‐ sche wasstraat met ingeschakeld
contact
● als de voorruit beschadigd is in de buurt van de camera
● als de voorbumper beschadigd is
Storing
In geval een systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, ziet u een
melding op het Driver Information
Center.
Als het systeem niet naar behoren
functioneert, verschijnen er berichten
in het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 109.Parkeerhulp
Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en obstakels
voor en achter de auto. Deze infor‐
meert en waarschuwt de bestuurder
met geluidssignalen en een aandui‐ ding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie. Het signaal voor voorgelegen obsta‐
kels klinkt via de voorluidsprekers;
voor obstakels achter de auto klinkt
het via de achterluidsprekers.
228Rijden en bediening
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inschakelen
Wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, is de parkeerhulp voor en
achter klaar voor gebruik.
Het systeem wordt ook automatisch
geactiveerd bij een snelheid van
maximaal 11 km/u.Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Als r binnen een ontstekingscyclus
wordt uitgeschakeld, wordt de voor‐
ste parkeerhulp gedeactiveerd. Als
de snelheid eerder meer dan 25 km/
u was, wordt de parkeerhulp opnieuw
geactiveerd wanneer de snelheid tot
onder 11 km/h daalt.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐ der tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter en vóór de auto.
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan
de betreffende zijde van de auto
akoestische waarschuwingssignalen.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er
een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en voor de auto weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center 3 104
of, afhankelijk van de versie, op het
Info-Display 3 108.
Rijden en bediening229Obstakels achter de auto worden
tegelijkertijd akoestisch en visueel
aangeduid.
Obstakels voor de auto worden eerst
visueel aangeduid. Bij afstanden van
minder dan 80 cm gaat ook een
akoestisch signaal af.
De afstandsmelding kan worden
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Zodra het
bericht is bevestigd, wordt de afstand
weer aangegeven.
Uitschakelen
De parkeerhulp achter schakelt auto‐
matisch uit wanneer de achteruitver‐
snelling wordt uitgeschakeld.
De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch gedeactiveerd bij een snel‐
heid boven 11 km/u.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de
parkeerhulptoets r.
Bij handmatige deactivering van het
systeem dooft het ledje in de knop en
verschijnt een bericht op het Driver
Information Center.
Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor/achter
weer geactiveerd als r wordt inge‐
drukt of als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Het complete systeem kan handmatig worden gedeactiveerd in het menu
Persoonlijke instellingen op het
Info-Display en blijft gedeactiveerd
tijdens de contactcyclus of tot het
opnieuw activeren in het menu
Persoonlijke instellingen. Persoon‐
lijke instellingen 3 110.
Wijzig bij het gebruik van de trekhaak
de configuratie-instellingen in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Info-Display. Persoonlijke instellin‐ gen 3 110.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende factoren, verschijnt een bericht op het
Driver Information Center.
Boordinformatie 3 109.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals