30Sleutels, deuren en ruitendetectiezones zijn, omdat anders de
handenvrije bediening van de
centrale vergrendeling niet werkt.
De werking van de centrale vergren‐
deling met de elektronische sleutel
wordt bevestigd door de alarmknip‐
perlichten. De alarmknipperlichten
knipperen één keer ter indicatie dat
de auto ontgrendeld is en twee keer
ter indicatie dat de auto vergrendeld
is.
Als bij het vergrendelen een portier
open of onjuist gesloten is, vergren‐
delt en ontgrendelt de centrale
vergrendeling snel achter elkaar
zonder dat de alarmknipperlichten
knipperen.9 Gevaar
Laat nooit een elektronische sleu‐
tel achter in de auto bij kinderen of dieren, om onbedoeld bedienen
van ruiten, deuren of motor te
voorkomen. Kans op fataal letsel.
Ontgrendelen met elektronische
sleutel - handenvrije bediening
Druk op de knop op de buitenkruk van
een van de voorportieren om te
ontgrendelen en trek het aan de
hendel open.
Druk bij de achterdeuren / achterklep
op de knop op de buitenkruk om te
ontgrendelen en trek deze aan de
hendel open.
De auto ontgrendelt alleen wanneer
er ten minste drie seconden zijn
verstreken na het handenvrij vergren‐
delen.
Handenvrije bediening wordt automa‐
tisch gedeactiveerd wanneer de toet‐
sen op de elektronische sleutel zijn
gebruikt. Start de motor om de
handenvrije bediening weer te active‐
ren.
38Sleutels, deuren en ruitenonzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ loos raken en zelfs sterven.Voorzichtig
Voordat u de achterklep opent,
moet u belemmeringgen in de
hoogte controleren, zoals een
garagedeur, om schade aan de
achterklep te voorkomen.
Voor voldoende ruimte (min.
2,15 m) boven en achter de auto
zorgen, wanneer de achterklep
wordt geopend.
Let op
Afhankelijk van het gewicht van
eventueel gemonteerde accessoi‐
res blijft de achterklep mogelijk niet
in geopende stand staan.
Antidiefstalbeveiliging
Vergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle deuren en de bagageruimte worden tegen openen beveiligd.
Voor activering van het systeem
moeten alle deuren en de bagage‐
ruimte gesloten zijn.
Let op
Het vergrendelingssysteem kan niet
worden geactiveerd als de alarm‐
knipperlichten of stadslichten zijn
ingeschakeld.
Vergrendelen en ontgrendelen is niet mogelijk met de centrale vergrende‐
lingstoets.
Centrale vergrendeling 3 27.
Bediening met handzender met
2 toetsen en 3 toetsen
De werking wordt bevestigd wanneer de alarmknipperlichten vijfmaal knip‐
peren.
Inschakelen
Tweemaal op e drukken.
- of -
Fysieke sleutel in het slot van de
bestuurdersdeur tweemaal naar de
achterkant van de auto draaien.
Sleutels, deuren en ruiten39Uitschakelen
Ontgrendel de deuren door c op de
handzender in te drukken of door de
fysieke sleutel in het slot van de
bestuurdersdeur naar de voorkant
van de auto te draaien.
Werking elektronisch
sleutelsysteem
De werking wordt bevestigd door dealarmknipperlichten.
Inschakelen
Voor handenvrije bediening moet de elektronische sleutel buiten de auto
zijn, binnen een bereik van ongeveer
1 m van de voorportieren of de baga‐
geruimte.
Druk tweemaal op de knop op een
van de buitenkrukken.
- of -
Tweemaal op e drukken.
Uitschakelen
Ontgrendel de deuren door op de
knop op een van de buitenkrukken te
drukken of druk op c.
Handenvrije bediening wordt automa‐
tisch gedeactiveerd wanneer de toet‐
sen op de elektronische sleutel zijn
gebruikt (of de centrale vergrende‐
lingstoets e wordt ingedrukt). Start de
motor om de handenvrije bediening
weer te activeren.
Centrale vergrendeling 3 27.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.
Diefstalalarmsysteem Het diefstalalarmsysteem wordt
samen met de centrale vergrendeling
bediend 3 27.
Het bewaakt: ● portieren, achterdeuren / achter‐ klep, motorkap
● interieur
● bagageruimte
● ontsteking
● onderbreking van voeding alarm‐
sirene
40Sleutels, deuren en ruitenInschakelenAlle deuren en de motorkap moeten
worden gesloten.
De alarmknipperlichten knipperen ter
bevestiging van het activeren. Als de
alarmknipperlichten bij inschakeling
van het diefstalalarmsysteem niet
knipperen, zit een van de deuren of
de motorkap niet goed dicht.
Handzender met 2 toetsen en
3 toetsen
e indrukken om het diefstalalarmsys‐
teem te activeren.
Elektronische sleutel
Voor handenvrije bediening moet de
elektronische sleutel buiten de auto
zijn, binnen een bereik van ongeveer
1 m van de voorportieren of de baga‐
geruimte.
Druk op de knop op een van de
buitenkrukken.
- of -
e indrukken om het diefstalalarmsys‐
teem te activeren.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.
Uitschakelen
Bij het ontgrendelen van de auto (met c of de knop op een van de buiten‐
krukken) of het inschakelen van het
contact wordt het diefstalalarmsys‐
teem gedeactiveerd. De alarmknip‐
perlichten knipperen ter bevestiging
van het deactiveren.
Het systeem wordt niet gedeactiveerd bij het ontgrendelen van de bestuur‐
dersdeur met de sleutel of met de
centrale vergrendelingstoets in het
interieur.
Sleutels, deuren en ruiten41Let op
Indien het alarm is afgegaan, zal de
alarmsirene niet uitschakelen als de
auto wordt ontgrendeld. Om de
sirene uit te schakelen, moet u het contact inschakelen. De alarmknip‐
perlichten knipperen niet bij uitscha‐ keling, indien het alarm is afgegaan.
Inschakelen zonder bewaking
van passagiersruimte
Schakel de bewaking van de passa‐
giersruimte uit, bijv. wanneer er
dieren in de auto verblijven of als de
timer of de afstandsbediening is inge‐
steld voor het inschakelen van de
hulpverwarming 3 126.
Houd e op de afstandsbediening of
de elektronische sleutel ingedrukt.
Ter bevestiging zal er een geluidssig‐ naal klinken.
Deze status blijft gehandhaafd tot de
deuren worden ontgrendeld.
Alarm
Wanneer het alarm afgaat, klinkt er
een geluid uit de speciale sirene met
een eigen accuvoeding en tegelijker‐ tijd knipperen de alarmknipperlichten.Het aantal en de duur van de alarm‐signalen zijn voorgeschreven door de
wetgever.
Indien de accu van de auto wordt
losgekoppeld of de stroomvoorzie‐
ning wordt onderbroken, zal de
alarmsirene afgaan. Daarom vóór het
loskoppelen van de voertuigaccu het
diefstalalarmsysteem uitschakelen.
Om een alarmsirene uit te zetten
(indien geactiveerd) en hiertoe het
diefstalalarmsysteem uit te schake‐
len, de accu opnieuw aansluiten en
de auto ontgrendelen of het contact
inschakelen.
Startbeveiliging
De startbeveiliging is onderdeel van
het contactslot en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag worden gestart.
De startbeveiliging wordt automatisch
geactiveerd na het verwijderen van
de sleutel uit het contactslot, of
wanneer de motor wordt afgezet
zonder de sleutel uit het contactslot te
verwijderen.Als de motor niet kan worden gestart,
contact uitschakelen en sleutel eruit
trekken, ongeveer twee seconden
wachten en opnieuw proberen te star‐
ten. Als dat niet lukt, kunt u proberen
om de motor met de reservesleutel te
starten en daarna de hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
RFiD-tags (Radio Frequency Identi‐
fication) kunnen de werking van de
sleutel storen. Houd de tag bij het
starten uit de buurt van de sleutel.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom steeds na het verlaten van de autode portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 27, 3 39.
Instrumenten en bedieningsorganen99Controlelampjes in de
plafondconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 99XGordelwaarschuwing
3 100vAirbags en gordelspanners
3 100Ó AANAirbag activeren 3 100* UITAirbag deactiveren 3 100pLaadsysteem 3 101ZStoringsindicatielampje
3 101jLaat auto spoedig nakijken
3 101CSchakel motor uit 3 101RRemsysteem 3 101uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 102k jSchakelen 3 102RElektronische stabiliteitsre‐
geling 3 102ØElektronische stabiliteitsre‐
geling UIT 3 102WKoelvloeistoftemperatuur
3 102!Voorverwarmen 3 103YAdBlue 3 103wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 103IMotoroliedruk 3 103ECOBrandstofbesparingsmodus
3 104YTe laag brandstofpeil
3 104DAutostop (Stop/Start-
systeem) 3 104\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 1049Rijverlichting 3 1048Rijverlichting 3 104CGroot licht 3 104>Mistlamp 3 104øMistachterlicht 3 105mCruisecontrol 3 105USnelheidsbegrenzer 3 105&Tachograaf 3 105yDeur open 3 105
Richtingaanwijzers
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐
naal waarneembaar.
Vervangen van lampen 3 182.
Zekeringen 3 189.
Instrumenten en bedieningsorganen107blijft j in beeld. De storing wordt
daarna opgeslagen in het on board-
systeem.
Waarschuwingsmeldingen
Waarschuwingsberichten m.b.t. bijv.
motor-, accu- of remsysteemstorin‐
gen verschijnen in combinatie met
controlelamp C en kunnen worden
begeleid door een geluidssignaal.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Waarschuwingsberichten, bijv.
" STORING LADEN ACCU " verdwij‐
nen automatisch van het display
wanneer de oorzaak van de storing
verholpen is.
Brandstofverbruikberichten
Brandstofverbruikberichten geven
tips voor zuiniger rijden. Ritten
kunnen worden opgeslagen in het
systeemgeheugen, zodat u prestaties kunt vergelijken.
Raadpleeg voor meer informatie de
Handleiding Infotainment.
Brandstofverbruikcijfer 3 108.Geluidssignalen
Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts
één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden:
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ gen veiligheidsgordels geniet de prio‐
riteit boven alle andere geluidssigna‐
len.
● Als de veiligheidsgordel niet omgedaan is 3 56.
● Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent 3 160.
● Als de snelheid korte tijd een ingestelde limiet overschrijdt
3 157, 3 159.
● Als een deur of de motorkap niet goed gesloten is boven een
bepaalde snelheid.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 39.
● Bij een storing in het remsysteem
3 101.
● Als de accu niet oplaadt 3 101.● Als het smeren van de motor
wordt onderbroken 3 103.
● Als er AdBlue moet worden bijge‐
tankt of als er een storing is
3 145.
● Als de elektronische sleutel buiten het detectiebereik is.
Elektronisch sleutelsysteem
3 23.
Aan/Uit-knop 3 136.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier:
● Als de sleutel nog in het contact zit.
● Als de elektronische sleutel nog in de kaartlezer zit.
Elektronisch sleutelsysteem
3 23.
Aan/Uit-knop 3 136.
● Als de auto in een Autostop is. Stop-startsysteem 3 140.
● Als de rijverlichting brandt 3 112.
112VerlichtingVerlichtingRijverlichting.............................. 112
Lichtschakelaar .......................112
Automatische verlichting .........113
Grootlicht ................................. 113
Lichtsignaal ............................. 113
Koplampverstelling ..................113
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 114
Dagrijlicht ................................. 114
Bochtverlichting .......................114
Alarmknipperlichten .................115
Richtingaanwijzers ..................115
Mistlampen voor ......................115
Mistachterlicht ......................... 116
Achteruitrijlichten .....................116
Beslagen lampglazen ..............116
Binnenverlichting .......................116
Regelbare instrumentenverlich‐ ting .......................................... 116
Bagageruimteverlichting ..........118
Leeslampen ............................. 118
Verlichting handschoenenkastje ..............118
Verlichtingsfuncties ....................118
Instapverlichting ......................118Uitstapverlichting .....................119
Ontlaadbeveiliging accu ..........119Rijverlichting
Lichtschakelaar
Draai buitenste schakelaar:
7:uit8:zijmarkeringslichten9P:dimlicht of groot licht
Controlelamp groot licht P 3 104.
Controlelamp dimlicht 9 3 104.
Let op
Als de koplampen handmatig zijn
ingeschakeld, klinkt er een geluids‐
signaal wanneer de motor wordt
uitgeschakeld en wanneer het