Instrumenten en bedieningsorganen89Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
De cruisecontrol en de snelheidsbe‐
grenzer werken via de toetsen op het stuurwiel.
Cruisecontrol 3 168.
Snelheidsbegrenzer 3 170.
Claxon
j indrukken.
De claxon klinkt ongeachte de stand
van de contactschakelaar.
Knoppen op stuurkolom Bepaalde functies van het infotain‐
mentsysteem kunnen ook via de toet‐
sen op de stuurkolom worden
bediend.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
92Instrumenten en bedieningsorganenvoor gladheid. Het lampje blijft knip‐
peren totdat de temperatuur 3 °C
overschrijdt.9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Afhankelijk van het specifieke model
kan de actuele tijd en/of datum
verschijnen op het Info-Display
3 108 of op het Driver Information
Center 3 107.
Tijd en datum op
informatiedisplay instellen
De uren en minuten kunnen worden
aangepast met de betreffende knop‐
pen naast het display of de bedie‐
ningsorganen van het infotainment‐
systeem.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Tijd instellen in Driver Information
Center
Geef de klokfunctie weer door de
knop aan het uiteinde van de ruiten‐
wisserhendel meerdere malen in te
drukken. Als de tijd knippert (na circa 2 seconden):
● Onderste knop ingedrukt houden.
● Uren knipperen.
● Bovenste knop indrukken om uren aan te passen.
● Onderste knop ingedrukt houden
om uren in te stellen.
● Minuten knipperen.
94Instrumenten en bedieningsorganenUSB-aansluiting
In het Infotainmentsysteem (of op het
instrumentenpaneel) bevindt zich een USB-aansluiting M waarmee externe
audiobronnen en oplaadapparaten kunnen worden aangesloten.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon
en droog.
AUX-aansluiting, SD Cardsleuf -
raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment.
Aansteker
Aansteker induwen. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker
uittrekken.
Asbakken
Voorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Verplaatsbare asbak
Asbak voor gebruik op verschillende
plaatsen in de auto. Voor gebruik,
deksel openen.
108Instrumenten en bedieningsorganen● boordinformatie 3 108
● tripcomputer 3 110
● actief noodstopsysteem 3 172
Sommige weergegeven functies
verschillen onderweg ten opzichte
van stilstand van de auto. Sommige
functies zijn alleen onderweg
beschikbaar.
Info-Display
Het centrale display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd (en / of de
buitentemperatuur, afhankelijk van
de versie) en gegevens van het Info‐
tainmentsysteem.
Schakel het Infotainmentsysteem
met X in. Het schakelt eventueel
automatisch in wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van het systeem werkt het
Infotainmentsysteem via knoppen en
draaiknoppen op de console van het Infotainmentsysteem, de knoppen op
de stuurkolom, het stemherkennings‐
systeem (mits beschikbaar) of via hetaanraakschermdisplay.Bediening met aanraakscherm
Gewenste optie uit de beschikbare
menu's en opties selecteren door het
displayscherm met de vinger aan te
raken.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het infotainmentsys‐
teem.Boordinformatie
Er verschijnen berichten in het Driver
Information Center, in combinatie met
controlelampje j of C.
InformatieberichtenInformatieberichtenSPAARSTAND ACCUANTISLIP-SYSTEEM UITLICHTAUTOMAAT NIET CTIEFOLIEPEIL CORRECTAEBS ACTIEFAEBS GEDEACTIVEERD
Storingsmeldingen Verschijnen in combinatie met contro‐
lelampje j. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg een werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om de
storingsmelding te wissen. Na enkele
seconden verdwijnt de melding
112Instrumenten en bedieningsorganenBij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐ ters wordt de boordcomputer automa‐
tisch teruggezet.
Brandstofverbruikcijfer
(ecoScoring)
Indien aanwezig, verschijnt er een
cijfer van 0 tot 100 op het Info-Display
ter beoordeling van het brandstofver‐
bruik op basis van uw rijstijl.
Hoe hoger het cijfer, hoe beter het
brandstofverbruik.
Op het display verschijnen ook tips
voor een beter brandstofverbruik.
Ritten kunnen worden opgeslagen in
het systeemgeheugen, zodat u pres‐
taties kunt vergelijken. Raadpleeg
voor meer informatie de Handleiding
Infotainment.
Boordinformatie 3 108.
Ritverslag
Wanneer de motor uitgeschakeld is,
verschijnt er mogelijk een verslag van de laatste rit op het Info-Display.De volgende informatie verschijnt:
● gemiddeld brandstofverbruik
● dagteller
● bespaarde brandstof in km
Raadpleeg voor meer informatie de
Handleiding Infotainment.
Onderbreking van de voeding
Als de voeding werd onderbroken of
de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.Tachograaf
De tachograaf is te bedienen zoals
aangegeven in de geleverde gebrui‐
kershandleiding. Voorschriften
omtrent het gebruik aanhouden.
Bij een storing licht controlelamp & op
in de instrumentengroep. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Let op
Wanneer er een tachograaf aange‐
bracht is, verschijnt de totale afge‐
legde afstand wellicht alleen op de
116VerlichtingWanneer de assistentie geactiveerd
is, brandt controlelampje í op de
instrumentengroep continu en
wanneer het groot licht ingeschakeld is, brandt het blauwe controlelampje
7 3 106.
Controlelampje í 3 106.
Let op
Het gebruik van het systeem
ontneemt de bestuurder niet zijn
verantwoordelijkheid voor het bestu‐
ren van de auto.
Deactivering
Trek nogmaals aan de hendel.
Controlelampje í dooft.
De grootlichtassistentie wordt ook
uitgeschakeld wanneer de rijverlich‐
tingsschakelaar uit de stand AUTO
wordt gezet.
Let op
Afhankelijk van de versie kunt u het systeem ook via het Infotainment‐
systeem deactiveren. Raadpleeg
voor meer informatie de Handleiding Infotainment.Algemene informatie
Het systeem kan om de volgende
redenen minder goed werken:
● Extreme weersomstandigheden, bijv. zware regenval, mist of
sneeuw.
● De vooruitrijcamera of de voorruit
is geblokkeerd, bijv. door een
draagbaar navigatiesysteem.
● Lampen van tegenliggers of voorliggers worden niet waarge‐
nomen.
● Koplampen zijn niet goed afge‐ steld.
● Systeem detecteert medeweg‐ gebruikers wellicht door andere
reflecterende vlakken niet.
Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Stem met dimlicht ingeschakeld de
koplampreikwijdte af op de belading
om verblinding van tegenliggers
tegen te gaan.
Kartelwiel in de gewenste stand
draaien:
0:voorstoel bezet4:beladen tot toelaatbaar maxi‐
mumgewicht
146Rijden en bedieningvoldaan, start de motor niet opnieuw.Start met behulp van de
contactsleutel.
Motor starten 3 142.
Bus
De motor wordt automatisch opnieuw
gestart wanneer u tijdens een Auto‐
stop de schakelaar elektrisch
bediende schuifdeur op het instru‐
mentenpaneel indrukt.
Schuifdeur 3 32.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
Als een van de volgende omstandig‐
heden zich voordoet tijdens een Auto‐
stop, dan zal de motor mogelijk auto‐ matisch door het Stop/Start-systeem
opnieuw worden gestart. Controle‐
lampje Ï knippert groen op de instru‐
mentengroep bij het automatisch opnieuw starten van de auto.
● de accu is ontladen
● de omgevingstemperatuur is te laag
● de ontdooifunctie is geactiveerd
● het remvacuüm is niet voldoende●het rempedaal wordt steeds inge‐
trapt
● de auto begint te rijden
De motor start mogelijk niet opnieuw
als een portier of de motorkap open
is.
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is,
wordt het volume van het audiogeluid mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt
gestart.
Storing
Als controlelampje Ï geel brandt of
de LED oplicht in deactiveringsknop
Î zonder dat hiermee eerst het
systeem is gedeactiveerd, is er een
storing in het Stop/Start-systeem
3 106. Een bijbehorend bericht
verschijnt ook op het Driver Informa‐
tion Center 3 107.
De hulp van een werkplaats inroepen. Geluidssignalen 3 109.Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om de
bedieningskracht te verminde‐
ren.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende
208Verzorging van de autoBepaalde functies worden mogelijk
door meerdere zekeringen beveiligd.SymboolCircuitZInfotainmentsysteem/
stoelverwarming/Driver
Information Center/audio‐
aansluitingen/alarm?Elektrische aansluitingÌAanstekereInstrumentenpaneelUCentrale vergrendeling0InterieurverlichtingORichtingaanwijzers/
mistachterlichten/carros‐
serieregelmoduleDIAGDiagnosestekkeruABS / Elektronische stabi‐
liteitsregelingdInterieurverlichting/
remlichtenZCarrosserieregelmoduleSTOPRemlichtSymboolCircuitICarrosserieregelmodule/
elektrisch bediende ruiten/
verwarmings- en ventila‐
tiesysteem/airconditioningmVerwarmbare achterruit
linksnVerwarmbare achterruit
rechtsRVoorruitsproeiersMElektronische startbeveili‐
gingUVerwarmde stoelenFBLBochtverlichtinglHandsfree-aansluiting&TachograafPTOPTO (krachtafnemer)jClaxonÍVoorverwarming/diesel‐
brandstoffilterxAircoventilatordVerwarmbare buitenspie‐
gelsTStadslicht linksSymboolCircuitSStadslicht rechtsONavigatiesysteemADPExtra aanpassingen,Elektrisch bediende ruiten/
carrosserieregelmodule
Zekeringenkast in
bagageruimte
Combi
Achter het afwerkingspaneel aan de
rechterzijde van de bagageruimte,
naast de achterdeur.