Page 65 of 201

Instrumenten en bedieningsorganen63Graphic-Info-DisplayDruk op MENU om het betreffende
audiomenu te openen.
Selecteer Tijd en datum .
Tijd instellen
Selecteer Tijd instellen om het betref‐
fende submenu te openen.
Selecteer Auto In. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit
(handmatig) .
Als u Uit (handmatig) selecteert, kunt
u de uren en minuten instellen.
Druk op de schermtoets 12-24 uur
onder in het scherm tot u de gewenste
tijdnotatie vindt.
Als de 12-uurs modus wordt geselec‐ teerd, verschijnt er een derde kolom
voor AM en PM. Selecteer de gewen‐
ste optie.
Datum instellen
Selecteer Datum instellen om het
betreffende submenu te openen.
Selecteer Auto In. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit
(handmatig) .
Als u Uit (handmatig) selecteert, kunt
u de datum instellen.
7'' Colour-Info-Display
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Tijd en datum om het
betreffende submenu weer te geven.Tijdformaat instellen
Selecteer de gewenste tijdnotatie door op het scherm de toetsen 12 h
of 24 h aan te raken.
Datumformaat instellen
U selecteert de gewenste datumno‐
tatie door op Datumformaat instellen
te drukken en een van de beschik‐
bare opties te kiezen.
Automatisch
Selecteer Automatisch om aan te
geven of de datum en tijd automatisch
of handmatig worden ingesteld.
Selecteer Aan - RDS om de datum en
tijd automatisch in te stellen.
Selecteer Uit - Handbediend om de
datum en tijd handmatig in te stellen. Als Automatisch op Uit -
Handbediend wordt ingesteld, zijn de
submenu-opties Tijd instellen en
Datum instellen beschikbaar.
Tijd en datum instellen
Selecteer Tijd instellen of Datum
instellen om de tijd en datum in te
stellen.
Page 66 of 201

64Instrumenten en bedieningsorganenTik op + of - om de instellingen aan te
passen.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12V-aansluiting in de
middenconsole.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 120 W.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting gedeactiveerd.
De aansluiting wordt ook gedeacti‐
veerd wanneer de accuspanning laag
is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten die stroom leveren, zoals bijv. laadtoe‐
stellen of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop-startsysteem 3 112.
Aansteker Er zit mogelijk een aansteker in de
middenconsole.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker
uittrekken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
De verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden aangebracht.
Page 67 of 201
Instrumenten en bedieningsorganen65Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep De naalden van de instrumenten
draaien even tot tegen de eindaan‐
slag wanneer de motor wordt inge‐
schakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
Weergave van de afgelegde afstand
in km op de onderste regel.
Dagteller De opgenomen snelheid wordt sinds
de laatste reset weergegeven.
De dagteller telt tot 9999,9 km en
begint dan weer bij 0.
Druk op gedurende enkele seconden op SET/CLR op de hendel om terug
te zetten 3 76.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Page 68 of 201
66Instrumenten en bedieningsorganenBrandstofmeter
Het aantal leds geeft het peil in de
brandstoftank weer.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankvulklep zit.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Het aantal leds geeft de koelvloeistof‐ temperatuur aan.
maximaal 2
leds:motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuur3 tot 6 leds:normale bedrijfs‐
temperatuurmeer dan 6 leds:koelvloeistoftem‐
peratuur te hoog
Page 69 of 201

Instrumenten en bedieningsorganen67Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Wanneer het systeem heeft berekend dat de resterende levensduur van de
motorolie is afgenomen, verschijnt er
een waarschuwingsbericht op het
Driver Information Center. Laat de
motorolie en het oliefilter binnen een
week of 500 km door een werkplaats
verversen/vervangen, wat het eerst
voorkomt.
Dit kan extra olie verversen en filter
vervangen of onderdeel van een
reguliere beurt zijn.
De resterende levensduur van de
motorolie wordt in procent weergege‐
ven op het Driver Information Center.
Gebruik de knoppen op de hendel om de resterende levensduur van de
motorolie weer te geven:Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden op SET/CLR op de hendel om terug te
zetten. Het menu pagina met de resterende gebruiksduur van de
motorolie moet actief zijn. Schakel het contact maar niet de motor in.
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Page 70 of 201
68Instrumenten en bedieningsorganenVolgende onderhoudsbeurtWanneer onderhoud van de auto
vereist is, verschijnt er een bericht op
het Driver Information Center. Laat de
onderhoudswerkzaamheden binnen
een week of na 500 km, wat het eerst voorkomt, door een werkplaats
verrichten.
Driver Information Center 3 76.
Service-informatie 3 170.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instru‐mentuitvoeringen.
Afhankelijk van de uitrusting kan de
plaats van de controlelampjes varië‐
ren. Bij het inschakelen van de
ontsteking lichten de meeste contro‐
lelampen korte tijd op bij wijze van
functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Page 71 of 201
Instrumenten en bedieningsorganen69Controlelampen in de instrumentengroep
Page 72 of 201

70Instrumenten en bedieningsorganenControlelampjes in de
dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 70XGordelverklikker 3 71vAirbags en gordelspanners
3 71VAirbag deactiveren 3 71pLaadsysteem 3 72ZStoringsindicatielamp 3 72gLaat auto spoedig nakijken
3 72RRem- en koppelingssysteem
3 72-Pedaal intrappen 3 72uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 73[Schakelen 3 73cStuurbekrachtiging 3 73)Lane Departure Warning
3 73rParkeerhulp 3 73aElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 73bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 74kTraction Control-systeem uit
3 74WKoelvloeistoftemperatuur
3 74wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 74IMotoroliedruk 3 74YTe laag brandstofpeil 3 75dStartbeveiliging 3 75#Beperkt motorvermogen
3 758Buitenverlichting 3 75CGrootlicht 3 75>Mistlamp 3 75rMistachterlicht 3 75mCruise control 3 76LSnelheidsbegrenzer 3 76/Motorkap open 3 76NPortier open 3 76
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert De richtingaanwijzers of alarmknip‐perlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Vervangen van lampen 3 138.