194Verzorging van de autoHet wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop-startsysteem 3 140.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 225.
Waarschuwingssticker
Betekenis van de symbolen:
● Geen vonken, open vuur en niet roken.
● Altijd een veiligheidsbril dragen. Explosieve gassen kunnen
aanleiding geven tot blindheid of
letsel.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat blindheid of ernstige brandwon‐
den kan veroorzaken.
● Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Er kan explosief gas aanwezig zijn in de buurt van de accu.
Wisserblad vervangen
Til de ruitenwisserarm op tot hij
omhoog blijft staan, druk op de knop
om het wisserblad los te maken en
verwijder het.
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek vast aan de ruitenwisser‐ arm en druk het in tot het vastklikt.
Breng de ruitenwisserarm voorzichtig
naar omlaag.
204Verzorging van de autoNr.Stroomkring1Motorregelmodule2Lambdasonde3Brandstofinspuiting, ontste‐
kingssysteem4Brandstofinspuiting, ontste‐
kingssysteem5–6Spiegelverwarming7Aanjagerregeling8Lambdasonde, motorkoeling9Achterruitsensor10Accusensor11Ontgrendeling kofferruimte12Adaptief rijlicht (AFL), automati‐
sche verlichting13ABS-kleppen14–15Motorregelmodule16Startmotor17Transmissieregelmodule18Verwarmbare achterruitNr.Stroomkring19Elektrische ruitbediening voorin20Elektrische ruitbediening
achterin21Centrale elektrische eenheid,
achter22Grootlicht links (halogeen)23Koplampsproeiers24Rechter dimlicht (xenon)25Linker dimlicht (xenon)26Mistlampen27Verwarming dieselbrandstof28Start-stopsysteem29Elektrische handrem30ABS-pomp31–32Airbag33Adaptief rijlicht (AFL), automati‐
sche verlichting34Uitlaatgasrecirculatie35Elektrisch bediende ruiten,
regensensor, buitenspiegel
212Verzorging van de autoKoppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningsensor heefteen unieke identificatiecode. De iden‐
tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐ peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een inleerge‐ reedschap in de volgende volgorde
gekoppeld aan de wielposities: voor‐
wiel linkerzijde, voorwiel rechterzijde,
achterwiel rechterzijde en achterwiel
linkerzijde. De richtingaanwijzer in de
huidige actieve stand wordt verlicht
totdat de sensor is gekoppeld.
Raadpleeg uw werkplaats voor
onderhoud. U hebt twee minuten voor het koppelen van de positie van het
eerste wiel en vijf minuten voor hetkoppelen van de positie van alle vier
de wielen. Bij het overschrijden van
deze tijd stopt het koppelen en moet u opnieuw beginnen.
Koppel de bandenspanningssenso‐
ren als volgt:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de keuze‐
hendel in P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Gebruik MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatiemenu
voertuig op het Driver Information
Center te selecteren.
5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon piept twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de linkerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Druk
daarna op de toets om de banden‐ spanningssensor te activeren. Declaxon piept ter bevestiging dat de
sensoridentificatiecode aan de
positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het achterwiel links
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9. De claxon
klinkt twee keer ter aanduiding dat de sensoridentificatiecode aan de
linkerachterband is gekoppeld en
dat de procedure voor het koppe‐
len van de bandenspanningssen‐
soren afgesloten is.
Service en onderhoud233Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomt-/
en: Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden met een aanhanger,
rijden in de bergen, rijden op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, rijden op grote hoogtes en
aanzienlijke temperatuurwisselingen.
In deze zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐
zaamheden wellicht vaker dan met
het reguliere service-interval worden
verricht.
De internationale service-intervallen zijn geldig in de landen die niet tot de
groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden
opgesteld.
Service-display 3 86.
Registraties
Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het Serviceboekje. De
datum en afgelezen kilometerstandworden bevestigd met stempel en
handtekening van de uitvoerende
werkplaats.
Zorg ervoor dat het Serviceboekje
correct wordt ingevuld, omdat een
sluitend bewijs van service essentieel is bij aanspraken op garantie of good‐ will en tevens een pluspunt is bij
verkoop van de auto.Aanbevolen
vloeistoffen,
smeermiddelen en
onderdelen
Aanbevolen vloeistoffen en
smeermiddelen
Gebruik alleen producten die voldoenaan de aanbevolen specificaties.9 Waarschuwing
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig
hanteren. Informatie op de verpak‐ king in acht nemen.
Motorolie
Motorolie wordt ingedeeld op basis van kwaliteit en viscositeit. Bij de
keuze van motorolie is kwaliteit
belangrijker dan viscositeit. Door de
oliekwaliteit blijft o.a. de motor
schoon, is de slijtage minimaal en
veroudert de olie minder snel. De
261Regelbareinstrumentenverlichting ...........123
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 254
Remassistentie .......................... 152
Rem- en koppelingssysteem .......91
Rem- en koppelingsvloeistof ......233
Remmen ............................ 149, 192
Remvloeistof .............................. 193
Reservewiel ............................... 220
Richtingaanwijzers ............... 89, 121
Richtingaanwijzers vooraan ......198
Rugleuning neerklappen .............50
Ruiten ........................................... 31
Rijgedrag en aanhangertips ......182
Rijhoogte .................................... 138
Rijregelsystemen ........................152
Rijverlichting .......................... 12, 94
S Service ............................... 136, 232
Service-display ............................ 86
Service-informatie ...................... 232
Sjorogen ...................................... 75
Slepen ................................ 182, 227
Sleutel, opgeslagen instellingen ...21
Sleutels ........................................ 19
Sleutels, sloten ............................. 19
Sneeuwkettingen .......................215
Snelheidsbegrenzer ...................158Snelheidsmeter ............................ 84
Softtop ......................................... 34
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................192
Startbeveiliging ......................28, 94
Starten en bediening ..................139
Starthulp gebruiken ...................225
Stoelpositie .................................. 47
Stoelventilatie ............................... 54
Stoelverstelling .............................. 7
Stoelverwarming ........................... 54
Stop/Start-systeem .....................140
Storing ....................................... 148
Storing elektrische handrem .........91
Storingsindicatielamp ..................90
Stroomonderbreking ..................148
Sturen ......................................... 138
Stuurbedieningsknoppen .............78
Stuurbekrachtiging........................ 92
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 78
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 180
Te laag brandstofpeil ...................94
Toerenteller ................................. 85
Traction Control .........................152
Traction Control-systeem UIT....... 93 Trechter ...................................... 180Trekhaak............................. 182, 183
Trekstang.................................... 182
Typeplaatje ................................ 236
U Uitlaatfilter............................. 93, 144
Uitlaatgassen ............................. 144
Uitrol-brandstofafsluiter .............140
Uitstapverlichting .......................125
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 214
Vaste luchtroosters ....................135
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................54
Velgen en banden .....................209
Ventilatie ............................... 54, 127
Verbanddoos ............................... 75
Vergrendelingssysteem ...............26
Verkeersbordherkenning ............174
Verlichting zonneklep ................124
Versnellingsbak ........................... 16
Versnellingsbakdisplay ..............145
Verstelbare luchtroosters ........... 135
Vertraagde uitschakeling stroom 139
Verwarmde spiegels ....................30
Verwarmd stuurwiel .....................78
Verwarming ................................. 54