116KlimaatregelingDe airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht zodra de buiten‐
temperatuur iets boven het vriespunt
ligt. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond drup‐
pelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer u de koeling uitschakelt,
vereist de klimaatregeling niet dat de
motor wordt herstart tijdens een Auto‐
stop. Uitzondering: ruitonwaseming
werkt en een buitentemperatuur
hoger dan 0 °C vereist een herstart.
Stop/Start-systeem 3 122.
De status van de koelfunctie
verschijnt op het Info-Display.
De koelfunctie is na het starten van de
motor in of uit te schakelen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 92.Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De led in de knop brandt
om aan te geven dat activering heeft
plaatsgevonden.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐
verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser inschakelen
en s uitschakelen.
Basisinstellingen
Sommige instellingen zijn te wijzigen
op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 92.
Rijden en bediening119Rijden en bedieningRijtips......................................... 119
Controle over de auto ..............119
Sturen ...................................... 120
Starten en bediening .................120
Nieuwe auto inrijden ................120
Contactslotstanden ..................120
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 121
Motor starten ........................... 121
Uitrol-brandstofafsluiter ...........122
Stop/Start-systeem ..................122
Parkeren .................................. 124
Uitlaatgassen ............................. 125
Uitlaatfilter ............................... 126
Katalysator .............................. 126
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 127
Remmen .................................... 128
Antiblokkeersysteem ...............128
Handrem .................................. 129
Remassistentie ........................129
Hellingrem ............................... 129
Rijregelsystemen .......................130
Traction Control .......................130Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) ...................................... 131
Stadsmodus ............................ 132
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 133
Cruisecontrol ........................... 133
Snelheidsbegrenzer ................135
Parkeerhulp ............................. 136
Blindehoeksysteem .................146
Brandstof ................................... 148
Brandstof voor benzinemotoren .....................148
Brandstof voor rijden op lpg ....149
Tanken .................................... 149Rijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 122.
Stationair aanjagen Als het nodig is om de accu op teladen wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Uple‐ vel-display.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
136Rijden en bediening
Snelheidslimiet wijzigenAls de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐ heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot
bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Functie deactiveren Druk op y: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en de snelheid
van de auto is niet meer begrensd.
De opgeslagen maximumsnelheid
staat tussen haakjes op het Driver
Information Center.
Ook verschijnt er een bijbehorend
bericht op het Uplevel-display.
Snelheidslimiet hervatten Draai het stelwiel naar RES/+. De
opgeslagen maximumsnelheid wordt bereikt en staat zonder haakjes op
het Driver Information Center.Systeem uitschakelen
Druk op L, de indicatie van de snel‐
heidslimiet in het Driver Information
Center dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door via m de cruisecontrol te active‐
ren wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd en de opgeslagen
snelheid gewist.
Door het contact uit te schakelen
wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd maar de snelheidsli‐
miet wordt opgeslagen voor de
volgende activering van de snelheids‐ begrenzer.
Parkeerhulp Algemene informatie
Wijzig bij het gebruik van de trekhaak
de configuratie-instellingen in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 92.
Bij een aanhangwagen of fietsendra‐
ger op de trekhaak is de parkeerhulp
gedeactiveerd.
Rijden en bediening137Parkeerhulp achter9Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigthet inparkeren door de afstand
tussen de auto en eventuele obsta‐ kels achter te meten. Deze informeert en waarschuwt de bestuurder met
geluids- en visuele signalen.
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Activering
Wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt, is het systeem automa‐
tisch klaar voor gebruik.
Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets r geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt u met
akoestische signalen voor potentieel
gevaarlijke obstakels achter de auto
op een afstand kleiner dan 1,5 m. De
akoestische signalen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot de
obstakels afneemt. Is de afstand klei‐ ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven met
veranderlijke afstandslijnen op het
Driver Information Center met Uple‐
vel-display 3 82 of, afhankelijk van de
versie, op het Colour-Info-Display 3 87.Deactivering
Het systeem schakelt automatisch uit
wanneer de achteruitversnelling
wordt uitgeschakeld.
Handmatig uitschakelen is ook moge‐
lijk door op r te drukken.
In beide gevallen dooft de led in de
knop.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege veel geluid buiten of andere storende
factoren, knippert de led in de knop
3 seconden lang alvorens deze dooft.
Het controlelampje r brandt op de
138Rijden en bedieninginstrumentengroep 3 79 en verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt u met
akoestische signalen en displaymel‐
dingen.
Het systeem heeft zes ultrasone
parkeersensoren in zowel achter- als
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter, elk met een andere geluidsfrequentie.
De parkeerhulp voor-achter werkt
altijd samen met de geavanceerde
parkeerhulp, zie het hoofdstuk
"Geavanceerde parkeerhulp"
verderop.
Parkeerhulpknop D en
bedieningslogica
De parkeerhulp voor-achter en de
geavanceerde parkeerhulp gebrui‐
ken beide dezelfde toets voor active‐
ren en deactiveren:
Kort indrukken van D activeert of
deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van D (ca.
1 seconde) activeert of deactiveert
ook de geavanceerde parkeerhulp,
zie de afzonderlijke beschrijving.
Rijden en bediening139Door D in te drukken bedient u de
systemen via de knoppen en wel als volgt:
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, deactiveert u de
parkeerhulp voor-achter door de
toets kort in te drukken.
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, activeert u de
geavanceerde parkeerhulp door
de toets lang in te drukken.
● Als alleen geavanceerde parkeerhulp actief is en het
systeem in de zoekmodus
parkeerplek is, activeert kort drukken de parkeerhulp voor-achter.
● Als alleen geavanceerde parkeerhulp actief is en het
systeem in de inparkeermodus
is, deactiveert kort drukken de
geavanceerde parkeerhulp.
● Als geavanceerde parkeerhulp actief is, deactiveert lang drukken
de geavanceerde parkeerhulp en de parkeerhulp voor-achter.● Als een vooruitversnelling of de neutraalstand ingeschakeld is,
activeert of deactiveert u door kort indrukken van de toets
alleen de parkeerhulp voor.
● Als de achteruitversnelling inge‐ schakeld is, activeert of deacti‐veert u door kort indrukken van
de toets de parkeerhulp voor en
achter.
Activering
Het systeem wordt automatisch inge‐ schakeld bij een snelheid tot
11 km/u.
Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets D geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Als D binnen een ontstekingscyclus
wordt uitgeschakeld, wordt de voor‐
ste parkeerhulp gedeactiveerd. Als
de snelheid eerder meer dan
25 km/u was, wordt de parkeerhulp
opnieuw geactiveerd wanneer de
snelheid tot onder 11 km/u daalt.
Bij deactivering van het systeem
dooft de led in de knop en verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.Melding
Het systeem waarschuwt u met
akoestische signalen tegen potenti‐
eel gevaarlijke obstakels vóór de auto binnen een afstand tot 80 cm entegen potentieel gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto binnen een
afstand tot 1,5 m.
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand van de auto tot
obstakels weergegeven op het Driver
Information Center met Uplevel-
display 3 82 of, afhankelijk van de
versie, op het Colour-Info-Display 3 87.
140Rijden en bediening
De afstand tot een obstakel voor en
achter wordt aangegeven met veran‐
derlijke afstandslijnen op het Driver
Information Center.
De afstandsmelding wordt mogelijk
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Zodra het
bericht is bevestigd, wordt de afstand
weer aangegeven.De afstand tot obstakels wordt
getoond op het Colour-Info-Display
door gekleurde zones vóór of achter
de auto 3 87.
Deactivering
Bij een snelheid van meer dan
11 km/u wordt het systeem automa‐ tisch gedeactiveerd.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de
parkeerhulptoets D.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, dooft de led in de knop en,
indien handmatig gedeactiveerd,
verschijnt een melding op het Driver
Information Center.
Na het handmatig deactiveren wordt
de parkeerhulp voor weer geacti‐
veerd als D wordt ingedrukt.
Het complete systeem is handmatig
uit te schakelen in het menu Persoon‐ lijke instellingen op het Info-Display.
Het blijft gedeactiveerd voor de duur
van de contactcyclus of totdat het
opnieuw wordt geactiveerd in het
menu Persoonlijke instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 92.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende factoren, verschijnt een bericht op het
Driver Information Center.
Boordinformatie 3 89.
Rijden en bediening141Geavanceerde parkeerhulp9Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
fileparkeer- of insteekplek.
Instructies verschijnen op het Driver
Information Center 3 82 of, afhanke‐
lijk van de versie, op het Colour-Info-
Display 3 87, ondersteund door
akoestische signalen.
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐ ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch.
De geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor-
achter, zie het vorige hoofdstuk.
Beide systemen gebruiken dezelfde
sensoren in de voor- en achterbum‐
per.
Toets D en bedieningslogica
De geavanceerde parkeerhulp en de
parkeerhulp voor-achter gebruiken
beide dezelfde toets voor activeren
en deactiveren:
Kort indrukken van D activeert of
deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van D (ca.
1 seconde) activeert of deactiveert
ook de geavanceerde parkeerhulp,
zie de afzonderlijke beschrijving hier‐
onder.
Door D in te drukken bedient u de
systemen via de knoppen en wel als volgt:
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, deactiveert u de
parkeerhulp voor-achter door de
toets kort in te drukken.
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, activeert u de
geavanceerde parkeerhulp door de toets lang in te drukken.
● Als alleen geavanceerde parkeerhulp actief is en het
systeem in de zoekmodus
parkeerplek is, activeert kort
drukken de parkeerhulp voor- achter.
● Als alleen geavanceerde parkeerhulp actief is en het
systeem in de inparkeermodus
is, deactiveert kort drukken de
geavanceerde parkeerhulp.