spanningswaarden in de afbeelding in de
instrumentengroep weer de oorspronkelijke
kleur en gaat het bandenspanningslampje
uit.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 28 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning wordt
uitgeschakeld. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 10 minuten met een snelheid hoger
dan 24 km/u (15 mph) moet rijden, voordat
het bandenspanningscontrolesysteem deze
informatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud bandenspannings-
controlesysteem
Als een fout in het systeem wordt ontdekt,
knippert het bandenspanningslampje gedu-
rende 75 seconden en blijft het daarna bran-
den. Bij een systeemstoring wordt ook een
geluidssignaal weergegeven. Ook wordt in de
instrumentengroep ten minste vijf seconden
lang de melding "SERVICE TIRE PRESSURE
SYSTEM" (onderhoud bandenspanningscon-trolesysteem) weergegeven. Daarna worden
er streepjes (- -) getoond in plaats van de
bandenspanningswaarden om aan te geven
welke sensor niet meer werkt.
Als het contact wordt uitgeschakeld en ver-
volgens weer ingeschakeld, zal deze reeks
worden herhaald wanneer de systeemstoring
zich nog steeds voordoet. Als de storing in het
systeem is opgeheven, stopt het bandenspan-
ningslampje met knipperen, verdwijnt het
bericht "SERVICE TIRE PRESSURE SYS-
TEM" (onderhoud bandenspanningscontrole-
systeem) en verschijnt er een spannings-
waarde in plaats van de streepjes. Een
systeemstoring kan de volgende oorzaken
hebben:
• Storing door elektronische apparatuur of
als men langs installaties rijdt die dezelfde
radiofrequenties afgeven als de banden-
spanningssensoren.
• Installatie van een bepaalde kleur ramen
die men later aanbrengt waardoor de radio-
golfsignalen worden beïnvloed.
• Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
• Het gebruik van sneeuwkettingen.• Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
voorzien van bandenspanningssensoren.
Auto's met compact reservewiel of full-size re-
servewiel met alternatieve afmetingen
1. Het compacte reservewiel of het full-size
reservewiel met alternatieve afmetingen is
niet voorzien van een bandenspannings-
sensor. Daarom wordt de bandenspanning
van het compacte reservewiel niet door
het bandenspanningscontrolesysteem
geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel of het
full-size reservewiel met alternatieve af-
metingen aanbrengt in plaats van een
band met een spanning onder de waar-
schuwingsgrens, blijft het bandenspan-
ningslampje branden en klinkt er een ge-
luidssignaal wanneer u het contact uit en
weer inschakelt. Daarnaast wordt de ban-
denspanningswaarde in de afbeelding in
de instrumentengroep met een andere
kleur aangegeven.
3. Nadat u maximaal 10 minuten met een
snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph)
hebt gereden, gaat het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden knippe-
107
ren en vervolgens continu branden. Verder
verschijnt gedurende vijf seconden in de
instrumentengroep het bericht "Service
tire pressure system” (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) en wor-
den er streepjes (- -) weergegeven in
plaats van de bandenspanning.
4. Bij elke volgende start klinkt er een ge-
luidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje 75 seconden en blijft het
vervolgens aanhoudend branden, terwijl
in de instrumentengroep gedurende vijf
seconden het bericht "SERVICE TIRE
PRESSURE SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) ver-
schijnt. Vervolgens worden er streepjes (-
-) weergegeven in plaats van de
bandenspanning.
5. Zodra de oorspronkelijke band is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto wordt
gemonteerd in plaats van het compacte
reservewiel of het full-size reservewiel
met alternatieve afmetingen, wordt het
bandenspanningscontrolesysteem auto-
matisch bijgewerkt. Verder gaat het ban-
denspanningslampje uit en geeft de gra-
fiek in de instrumentengroep de nieuwespanningswaarde weer in plaats van de
streepjes (- -), tenzij de spanning in één
van de vier wegbanden onder de waar-
schuwingsgrens valt. Het is mogelijk dat u
eerst ongeveer 10 minuten met een snel-
heid hoger dan 24 km/u (15 mph) moet
rijden, voordat het bandenspanningscon-
trolesysteem deze informatie ontvangt.
Voertuigen met passend full-size reservewiel
1. Wanneer uw voertuig is uitgerust met een
passend full-size reservewiel, heeft deze
een bandenspanningssensor en kan de
bandenspanning van het reservewiel wor-
den bewaakt via het bandenspannings-
controlesysteem (TPMS) wanneer het re-
servewiel wordt gemonteerd.
2. Als het passende full-size reservewiel is
vervangen door een origineel wiel met lage
spanning, zal bij het volgende inschake-
len van het contact het bandenspannings-
lampje nog steeds branden, een geluids-
signaal klinken, en zal op het grafische
display de lage bandenspanning in een
andere kleur worden weergeven.3. Door met het voertuig gedurende 10 mi-
nuten sneller dan 24 km/u (15 mph) te
rijden gaat het bandenspanningslampje
uit, op voorwaarde dat de bandenspan-
ning in geen van de originele wielen be-
neden de waarschuwingsgrens ligt.
Bandenspanningscontrolesysteem uitschake-
len - indien aanwezig
Het bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen
met banden die geen bandenspanningssen-
soren hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op het voertuig worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem uit
te schakelen, moeten alle vier de (originele)
banden met wielen met bandenspannings-
sensoren weer vervangen worden door ban-
den zijn voorzien van bandenspanningssen-
soren. Rijd vervolgens gedurende
10 minuten met een snelheid van meer dan
24 km/u (15 mph). Het bandenspannings-
controlesysteem geeft een geluidssignaal af,
het bandenspanningslampje knippert 75 se-
conden lang en blijft daarna branden. In de
instrumentengroep wordt de melding "SER-
VEILIGHEID
108
VICE TIRE PRESSURE SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) weerge-
geven en vervolgens worden er streepjes (--)
weergegeven in plaats van de bandenspan-
ningswaarden.
De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld, zal het bandenspanningscon-
trolesysteem niet langer een geluidssignaal
weergeven en wordt de melding "SERVICE
TIRE PRESSURE SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) niet langer
getoond in de instrumentengroep. De streep-
jes (--) blijven echter de plaats innemen van
de spanningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de
wielen en banden weer worden vervangen
door banden die voorzien zijn van banden-
spanningssensoren. Rijd vervolgens maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u (15 mph). Het bandenspan-
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig-
naal af, het bandenspanningslampje knip-
pert 75 seconden lang en gaat daarna uit. In
de instrumentengroep wordt de melding
"SERVICE TIRE PRESSURE SYSTEM" (on-derhoud bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven en vervolgens worden de span-
ningswaarden in plaats van de streepjes
weergegeven. Als het voertuig opnieuw wordt
gestart, zal de melding "SERVICE TIRE
PRESSURE SYSTEM" (onderhoud banden-
spanningscontrolesysteem) niet meer ver-
schijnen zolang zich geen systeemstoring
voordoet.
BEVEILIGINGSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening
in uw auto zijn de veiligheidssystemen voor
inzittenden:
Beveiligingssystemen voor inzittenden
• Veiligheidsgordelsystemen
• Airbagsystemen
• KinderzitjesSommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een er-
kende dealer.
Belangrijke veiligheidsmaatregelen
Lees de informatie in dit hoofdstuk aandach-
tig door. Hierin wordt uitgelegd hoe u het
beveiligingssysteem voor inzittenden op de
juiste wijze gebruikt om uw passagiers en
uzelf optimaal te beschermen.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde
airbag te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achterbank
van een voertuig met een achterbank wor-
den vervoerd.
109
Aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
Sommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een er-
kende dealer.
Het airbagsysteem moet gereed zijn om u te
beschermen bij een aanrijding. De controller
van het beschermingssysteem voor inzitten-
den (ORC) controleert de interne circuits en
de bedrading van de elektrische componen-
ten van het airbagsysteem. Uw voertuig is
mogelijk uitgerust met de volgende compo-
nenten van het airbagsysteem:
Componenten van het airbagsysteem
• Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
• Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Kniebescherming• Bestuurders- en passagiersairbags
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels
• Aanvullende zijairbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse bot-
singen
• Gordelspanners
Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden bewaakt de gereedheid
van de elektronische onderdelen van het air-
bagsysteem wanneer de contactschakelaar in
de stand START of ON/RUN staat. Als het
contactslot in de stand OFF of ACC staat, is
het airbagsysteem niet ingeschakeld en zul-
len de airbags niet worden opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) beschikt over een
reservevoeding, waardoor de airbags ook ge-
activeerd kunnen worden wanneer de accu
leeg is of is losgekoppeld.De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden schakelt het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem aan in
het instrumentenpaneel voor een zelftest ge-
durende vier tot acht seconden, wanneer de
contactschakelaar voor het eerst in de stand
ON/RUN wordt gezet. Na de zelftest gaat het
waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem uit. Als de controller van het beveili-
gingssysteem voor inzittenden een storing in
het systeem detecteert, gaat het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem knippe-
ren of continu branden. Een enkel geluidssig-
naal klinkt om u te waarschuwen wanneer het
lampje weer gaat branden na de eerste keer
starten.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bevat ook diagnosefuncties
die het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem in het instrumentenpaneel laten
branden wanneer een storing wordt geconsta-
teerd die het airbagsysteem zou kunnen beïn-
vloeden. De diagnose meldt eveneens de aard
van het defect. Omdat het airbagsysteem
zodanig is ontworpen dat het geen onderhoud
VEILIGHEID
120
WAARSCHUWING!
aanrijdingen worden de airbags niet op-
geblazen. Draag uw veiligheidsgordels
altijd, ook als uw auto is uitgerust met
airbags.
Werking frontairbags
De frontairbags zijn ontworpen om extra be-
scherming te bieden als aanvulling op de
veiligheidsgordels. Frontairbags zijn niet be-
doeld voor het verminderen van het risico op
letsel bij botsingen van achteren, botsingen
van opzij of over de kop slaan. De frontairbags
worden niet bij alle frontale botsingen geac-
tiveerd. Dit geldt ook voor sommige frontale
botsingen die ernstige schade aan het voer-
tuig tot gevolg hebben, zoals bepaalde aan-
rijdingen tegen palen, aanrijdingen waarbij
de auto onder een vrachtwagen terechtkomt
en aanrijdingen onder een hoek.
Daarentegen kunnen frontairbags, afhanke-
lijk van de aard van de botsing en de plaats
waar het voertuig wordt geraakt, opgeblazen
worden bij aanrijdingen die geringe schadeaan de voorkant van het voertuig tot gevolg
hebben, maar die aanvankelijk een grote af-
name van de snelheid veroorzaken.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het
voertuig in de loop van de tijd meten, zijn de
snelheid van het voertuig en de schade op
zichzelf geen goede indicatoren voor de nood-
zaak van het wel of niet opblazen van een
airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen
noodzakelijk voor uw bescherming en om uw
lichaam in de juiste positie te houden, uit de
buurt van een airbag die wordt opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (OCR) zendt een signaal
naar de opblaasmodules wanneer een botsing
wordt gedetecteerd waarbij de frontairbags
moeten worden geactiveerd. Een grote hoe-
veelheid niet-giftig gas wordt gegenereerd om
de frontairbags op te blazen.
Het afdekpaneel op de stuurwielnaaf en op
de rechterbovenzijde van het instrumenten-
paneel komen los en worden verwijderd ter-
wijl de airbags volledig worden opgeblazen.
De frontairbags worden binnen een oogwenk
volledig opgeblazen. De frontairbags lopenvervolgens snel leeg terwijl ze de bestuurder
en de voorpassagier bescherming bieden.
Passagiersairbag uitschakelen — indien
aanwezig
Met dit systeem kan de bestuurder de ge-
avanceerde frontairbag aan passagierszijde
uitschakelen (UIT) als een kinderzitje op de
voorstoelmoetworden geplaatst. Schakel de
geavanceerde frontairbag aan passagierszijde
alleen uit (UIT) als het absoluut noodzakelijk
is voor het plaatsen van een kinderzitje op de
voorstoel. Kinderen van 12 jaar en jonger
moeten altijd goed vastgegespt op de achter-
bank zitten. Statistieken tonen aan dat kin-
deren beter beschermd zijn wanneer ze op de
achterbank zijn vastgegespt en niet op de
voorstoelen. (Raadpleeg de paragraaf "Kin-
derzitjes" in dit hoofdstuk voor meer
informatie.)
WAARSCHUWING!
• Een UITGESCHAKELDE (OFF) geavan-
ceerde frontairbag aan passagierszijde is
gedeactiveerd en wordt niet opgeblazen
bij een botsing.
123
Aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB's)
bevinden zich aan de buitenzijde van de
voorstoelen. De zijairbags in de stoelen zijn
gemarkeerd met het opschrift "SRS AIRBAG"
of "AIRBAG", op een label of op de bekleding
aan de buitenzijde van de stoelen.
De zijairbags (indien aanwezig) kunnen hel-
pen om het risico van letsel van inzittenden te
beperken tijdens bepaalde zijdelingse botsin-gen, als aanvulling op de potentiële letselre-
ductie door de veiligheidsgordels en de con-
structie van de carrosserie.
Als een zijairbag wordt geactiveerd, gaat de
naad aan de buitenkant van de stoelbekle-
ding open. De geactiveerde aanvullende zij-
airbag in de stoel komt via de stoelnaad naar
buiten in de ruimte tussen de inzittende en
het portier. De zijairbag beweegt zo snel en
krachtig dat deze letsel kan veroorzaken wan-
neer de inzittenden niet goed in de stoel
zitten, of wanneer zich voorwerpen bevinden
in de ruimte waar de zijairbag wordt opgebla-
zen. Kinderen lopen een nog hoger risico van
letsel door een geactiveerde airbag.
WAARSCHUWING!
Gebruik geen aanvullende stoelhoezen en
plaats geen voorwerpen tussen uzelf en de
zijairbags. De werking van de airbags kan
zo verslechteren en/of voorwerpen kunnen
met kracht tegen u aan slaan en zo ernstig
letsel veroorzaken.Zijdelingse botsingen
De zijairbags zijn ontworpen om te worden
geactiveerd bij bepaalde zijdelingse botsin-
gen. De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden (ORC) bepaalt op basis
van de aard en ernst van een botsing of de
zijairbags moeten worden opgeblazen. De
sensoren voor zijdelingse botsingen helpen
de controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bij het bepalen van de juiste
reactie op de botsingen. Het systeem is ge-
kalibreerd om de zijairbags aan de zijde van
de botsing van het voertuig te activeren bij
botsingen waarbij bescherming van de inzit-
tenden door zijairbags noodzakelijk is. Bij
een zijdelingse botsing worden de zijairbags
onafhankelijk geactiveerd; bij een botsing
aan de linkerzijde worden alleen de zijairbags
links geactiveerd en bij een botsing aan de
rechterzijde alleen de zijairbags rechts. Be-
schadiging van de auto is op zichzelf geen
goede indicatie of activering van de zijairbags
al dan niet vereist was.
Positie aanvullende zijairbags in de
stoelen
129
• Bestuurders- en passagiersairbags
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels
• Aanvullende zijairbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse bot-
singen
• Gordelspanners
Als een airbag wordt opgeblazen
De frontairbags zijn zo ontworpen dat ze na
het opblazen onmiddellijk weer leeglopen.
OPMERKING:
De front- en/of zijairbags worden niet bij alle
botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet
in dat het airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags worden
opgeblazen, kan zich het volgende voordoen:
• Het materiaal van de airbag kan soms
schaafwonden en/of een rode huid veroor-
zaken bij de inzittenden tijdens het opbla-
zen van de airbags. De schaafwonden lijkenop de wonden die u oploopt als u zich
schaaft aan een touw, de vloerbedekking of
op de vloer van een gymnastiekzaal. Deze
schaafwonden worden niet veroorzaakt door
contact met chemische stoffen. De schaaf-
wonden zijn niet blijvend en genezen nor-
maal gesproken snel. Als uw schaafwonden
echter na enkele dagen nog niet zijn gene-
zen of als u last hebt van blaren, raadpleeg
dan onmiddellijk een arts.
• Wanneer de airbags leeglopen ziet u moge-
lijk zwevende stofdeeltjes die op rook lij-
ken. Dit stof is een normaal bijproduct van
het activeringsproces voor het niet-giftige
opblaasgas. Deze zwevende stofdeeltjes
kunnen de huid, ogen, neus of keel irrite-
ren. Spoel met koud water als u last hebt
van geïrriteerde ogen of huid. Zorg voor
frisse lucht bij neus- of keelirritaties. Raad-
pleeg uw huisarts als de irritatie blijvend is.
Als deze deeltjes op uw kleding terechtko-
men, volg dan de gebruikelijke wasvoor-
schriften van de kledingfabrikant om de
kleding te reinigen.Rijd niet in uw auto nadat de airbags zijn
geactiveerd. Als u dan opnieuw bij een aan-
rijding betrokken raakt, zullen de airbags
geen enkele bescherming bieden.
WAARSCHUWING!
Eenmaal geactiveerde airbags en gor-
delspanners hebben geen enkel effect bij
een volgende aanrijding. Laat de airbags,
gordelspanners en het oprolmechanisme
van de veiligheidsgordels onmiddellijk ver-
vangen door een erkende dealer. U dient
ook de controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden te laten nakijken.
OPMERKING:
• De airbagpanelen zijn in de interieurbekle-
ding nauwelijks zichtbaar, maar springen
open tijdens het opblazen van de airbag.
• Na ieder ongeval dient de auto onmiddellijk
naar een erkende dealer te worden
gebracht.
131
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN.........157
Normaal starten...............157
Normaal starten — dieselmotor......160
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN.................162
HANDGESCHAKELDE VERSNEL-
LINGSBAK — INDIEN
AANWEZIG................163
Schakelen..................164
Terugschakelen...............165
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK — INDIEN AANWEZIG. . . .167
Sleutelblokkering..............168
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .168
Achttraps automatische transmissie . . .168
WERKING VAN DE VIERWIELAAN-
DRIJVING.................170
Tussenbak met vier standen........171
Tussenbak met vijf standen........173
Trac-Lok achteras — indien aanwezig .176Asvergrendeling (Tru–Lok) —
Rubicon-modellen.............177
Elektronisch loskoppelbare stabilisatorstang
— indien aanwezig.............178
STOP/START-SYSTEEM — HANDGE-
SCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
(INDIEN AANWEZIG).........179
Automatische modus............179
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt..............180
De motor starten in de stand autostop .180
Stop/start-systeem handmatig
uitschakelen.................181
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................181
Systeemstoring...............182
STOP/START-SYSTEEM — AUTOMA-
TISCHE TRANSMISSIE (INDIEN
AANWEZIG)...............182
Automatische modus............182
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt..............183
De motor starten in de stand autostop .183Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen.................184
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................184
Systeemstoring...............185
CRUISECONTROL...........185
Activeren...................186
De gewenste snelheid instellen......186
Ingestelde snelheid aanpassen......186
Accelereren om in te halen........187
Snelheid hervatten.............187
Deactiveren.................188
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
ACHTER — INDIEN AANWEZIG .188
ParkSense sensoren.............188
ParkSense in- en uitschakelen......188
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................189
PARKVIEW ACHTERUITRIJCAMERA
— INDIEN AANWEZIG........190
STARTEN EN RIJDEN
155