vastgegespt, gaat het waarschuwingslampje
voor de veiligheidsgordels branden of knippe-
ren en klinkt er een geluidssignaal.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje storing
transmissie
Dit lampje gaat branden (en er wordt een
bericht in het display van de instrumenten-
groep weergegeven en er klinkt een zoemer)
om aan te geven dat er een storing in de
transmissie zit. Neem contact op met de
erkende dealer als het bericht terugkomt na-
dat de motor opnieuw is gestart.
— Waarschuwingslampje versnellings-
baktemperatuur — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om te
waarschuwen voor een hoge temperatuur van
de transmissievloeistof. Dit kan gebeuren bij
veeleisend gebruik, zoals het trekken van een
aanhanger. Als dit lampje gaat branden, moet
u het voertuig stoppen en de motor stationair
of iets sneller laten draaien met de versnel-lingsbak in PARK of NEUTRAL, totdat het
lampje uitgaat. Zodra het lampje uitgaat,
kunt u weer normaal rijden.
WAARSCHUWING!
Als u door blijft rijden terwijl het bij het
lampje voor de versnellingsbaktempera-
tuur brandt, kan de vloeistof overkoken, in
aanraking komen met hete motor- of uit-
laatonderdelen en brand veroorzaken.
LET OP!
Als u door blijft rijden terwijl het lampje voor
de versnellingsbaktemperatuur brandt, kan
de versnellingsbak ernstig beschadigd of de-
fect raken.
— Waarschuwingslampje van alarm-
systeem — indien aanwezig
Dit lampje knippert snel gedurende circa
15 seconden, wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld, en knippert vervolgens
langzaam totdat het alarmsysteem wordt uit-
geschakeld.
Gele waarschuwingslampjes
— Waarschuwingslampje antiblok-
keerremsysteem (ABS)
Dit waarschuwingslampje is een indicator
van het ABS-systeem. Het lampje gaat bran-
den wanneer u het contact in de stand ON/
RUN of ACC/ON/RUN zet en kan daarna nog
vier seconden blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of
gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functio-
neert en dat onderhoud zo snel mogelijk moet
worden uitgevoerd. Het gewone remsysteem
zal echter normaal functioneren ervan uit-
gaande dat het waarschuwingslampje rem-
systeem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje niet gaat branden
als het contact in de stand ON/RUN of ACC/
ON/RUN wordt gezet, moet het remsysteem
worden gecontroleerd door een erkende dea-
ler.
73
— Waarschuwingslampje voor een
laag koelvloeistofniveau
Dit lampje gaat branden om aan te geven dat
het koelvloeistofpeil van het voertuig laag is.
— Waarschuwingslampje laag brand-
stofpeil
Afhankelijk van het feit of de tankinhoud
51 liter (13,5 gal) of 60 liter (15,8 gal) is,
gaat het controlelampje voor laag brandstof-
peil branden als het brandstofpeil zakt tot
onder respectievelijk 5,6 liter (1,5 gal) of
6,6 liter (1,7 gal).
— Waarschuwingslampje laag niveau
ruitensproeiervloeistof — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het peil van de ruitensproeiervloeistof laag is.
— Motorcontrole-/storingslampje
Het motorcontrole/storingslampje maakt deel
uit van het boorddiagnosesysteem (OBD II) dat
de regeling van de motor en de automatische
versnellingsbak controleert. Dit waarschuwings-
lampje gaat branden als de contactschakelaar in
de stand ON/RUN wordt gezet, voordat de motorstart. Als het lampje niet gaat branden wanneer
u de contactschakelaar van OFF naar ON/RUN
draait, laat uw voertuig dan direct controleren
op storingen.
Door sommige omstandigheden, zoals een
losse of afwezige brandstofvuldop, slechte
brandstofkwaliteit e.d., kan na het aanslaan
van de motor het storingslampje gaan bran-
den. De auto moet worden afgeleverd voor
onderhoud als het lampje aanblijft tijdens
een paar ritten zoals die voor u gebruikelijk
zijn. In de meeste gevallen kan dan normaal
met de auto worden gereden en is slepen niet
noodzakelijk.
Bij een draaiende motor kan het storingsindi-
catielampje gaan knipperen als er sprake is
van ernstige storingen die ertoe kunnen lei-
den dat het motorvermogen onmiddellijk
wegvalt of dat de katalysator ernstig bescha-
digd raakt. Als dit gebeurt, moet het voertuig
zo snel mogelijk door een erkende dealer
worden gecontroleerd.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator, zoals
hierboven beschreven, kan warmer worden
dan een katalysator die wel goed werkt.
Hierdoor kan brand ontstaan als u lang-
zaam rijdt of de auto op brandbaar mate-
riaal parkeert, zoals droge planten, hout,
karton enz. Dit ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben voor de bestuur-
der, de passagiers of anderen.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje, kan het voertuigre-
gelsysteem beschadigd raken. Het kan ook
van invloed zijn op het brandstofverbruik
en het rijgedrag. Als het lampje knippert,
zal de katalysator vrij snel ernstig defect
raken en zal het motorvermogen afnemen.
Raadpleeg dan onmiddellijk uw dealer.
75
Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid
Uw voertuig moet zijn uitgerust met een boord-
diagnosesysteem (OBD II) en een aansluiting
voor toegang tot informatie met betrekking tot
de prestaties van de emissieregeling. Erkende
servicemonteurs hebben toegang tot deze infor-
matie nodig voor de diagnose en het onderhoud
van uw voertuig en emissiesystemen.
WAARSCHUWING!
•UITSLUITEND een erkende servicemon-
teur mag apparatuur aansluiten op de OBD
II aansluiting voor uitlezen van het VIN,
diagnose of onderhoud van uw auto.
• Als niet-goedgekeurde apparatuur wordt
aangesloten op de OBD II aansluiting,
zoals een tracker voor bestuurdersge-
drag, kan:
•
Het mogelijk zijn dat voertuigsyste-
men, waaronder ook veiligheidsgere-
lateerde systemen, worden aangetast.
Ook kan het voertuig onbestuurbaar
worden wat kan leiden tot ernstige of
zelfs dodelijke ongevallen.
WAARSCHUWING!
• Informatie die is opgeslagen in de
systemen van uw voertuig, waaron-
der ook persoonlijke gegevens, toe-
gankelijk worden voor anderen.
Raadpleeg de paragraaf "Cyberveiligheid" in
het hoofdstuk "Multimedia" voor meer infor-
matie.
EMISSIECONTROLE- EN
ONDERHOUDSPROGRAM-
MA'S
Mogelijk is het in uw land wettelijk vereist om
het emissieregelsysteem van uw auto te laten
keuren. Als het systeem niet door de keuring
komt, mag u niet met de auto rijden.
Normaal gesproken is het OBD II-
systeem gereed. Het OBD II-
systeem is wellichtnietgereed als
uw auto onlangs een onderhoudsbeurt of een
ontladen accu heeft gehad of de accu is
vervangen. Mogelijk wordt uw voertuig afge-
keurd als het OBD II-systeem niet gereed is
voor de I/O-test.Voordat u naar de keuring gaat, kunt u met
behulp van de contactsleutel een eenvoudige
test uitvoeren. Ga als volgt te werk om te
controleren of het OBD II-systeem van uw
voertuig gereed is:
1. Schakel de contactschakelaar naar de
stand ON, maar torn of start de motor niet.
OPMERKING:
Als u de startmotor inschakelt, moet u de
test opnieuw starten.
2. Zodra u de contactschakelaar in de stand
ON zet, gaat het storingslampjesymbool
branden als onderdeel van een normale
gloeilampcontrole.
3. Ongeveer 15 seconden later gebeurt één
van de volgende twee dingen:
• Het storingslampje knippert ongeveer tien
seconden en blijft dan continu branden tot
u het contact op UIT zet of de motor start.
Dit betekent dat het OBD II-systeem van de
autoniet gereedis en u dus beternietnaar
het keuringsstation kunt gaan.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
84
ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN staat en kan daarna nog vier secon-
den blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens
het rijden blijft of gaat branden, wijst dit erop
dat het ABS-gedeelte van het remsysteem
niet functioneert en dat onderhoud nodig is.
Het gewone remsysteem zal echter normaal
functioneren wanneer het ABS-
waarschuwingslampje brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwingslampje
brandt, moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer van de
voordelen van ABS te kunnen profiteren. Als
het ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN is gezet, moet u het lampje zo snel
mogelijk laten repareren.
Elektronisch remregelsysteem
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde
elektronische remkrachtregeling (EBC). Dit sys-
teem bestaat uit een elektronische remkracht-
verdeling (EB), antiblokkeersysteem (ABS), een
remassistent (Brake Assist System (BAS)), Hill
Start Assist (HSA), een tranctieregelsysteem
(Traction Control System (TCS)), elektronische
stabiliteitsregeling (ESC), elektronische kantel-
beveiliging (Electronic Roll Mitigation (ERM)).
Deze systemen werken samen zodat de auto
stabiel en bestuurbaar is bij verschillende rijom-
standigheden.
Uw voertuig is mogelijk ook uitgerust met
Ready Alert Braking (RAB), Rain Brake Sup-
port (RBS), Trailer Sway Control (TSC), Hill
Descent Control (HDC) en Dynamic Steering
Torque (DST).
Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als er wiel-
slip wordt gedetecteerd, oefent ASR mogelijk
remdruk uit op het/de slippende wiel(en) en/of
wordt het voertuigvermogen verlaagd voor een
betere acceleratie en stabiliteit. Een voorziening
van ASR, Brake Limited Differential (BLD),
functioneert op dezelfde wijze als een limited-
slipdifferentieel en regelt de wielspin van een
aangedreven as. Als één wiel van een aangedre-
ven as sneller draait dan het andere, wordt het
doorslippende wiel afgeremd. Hierdoor kan er
meer koppel naar het niet-doorslippende wiel
gaan. BLD kan ingeschakeld blijven, zelfs als
ASR en ESP zijn beperkt.
87
Elektronische remkrachtverdeling (EBD)
Deze functie regelt de verdeling van het rem-
koppel over de voor- en achteras door de
remdruk op de achteras te begrenzen. Dit
wordt gedaan om overmatige wielslip van de
achterwielen en instabiliteit van het voertuig
te voorkomen, en om te voorkomen dat ABS
eerder ingrijpt op de achteras dan op de
vooras.
Electronic Roll Mitigation (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem
op de mogelijkheid dat een wiel loskomt van
het wegdek. Wanneer het ERM-systeem vast-
stelt dat de mate waarin de hoek van het
stuur verandert, en de snelheid van het voer-
tuig voldoende zijn om het wiel op te tillen,
wordt er bijgeremd en kan het motorvermo-
gen worden verminderd. Zo wordt de kans
kleiner dat het wiel wordt opgetild. ERM kan
de kans op het optillen van een wiel alleen
verminderen tijdens zeer ernstige of ontwij-
kende rijmanoeuvres. Het systeem kan niet
voorkomen dat het wiel wordt opgetild alsgevolg van andere factoren, zoals de staat van
de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen
voorkomen dat een wiel wordt opgetild of
de auto kantelt, met name niet wanneer de
rijbaan wordt verlaten of wanneer er objec-
ten of andere voertuigen worden geraakt.
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ERM nooit op een roekeloze of gevaar-
lijke wijze die de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar brengt.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en
stabiliteit van de auto onder diverse rijom-
standigheden. ESP corrigeert over- en onder-
sturen van het voertuig door het/de juiste
wiel(en) af te remmen. Zo wordt tegenge-
stuurd bij onder- of oversturen. Ook kan hetmotorvermogen worden verminderd om het
voertuig te helpen bij het handhaven van de
juiste rijrichting.
ESC bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste rij-
richting. Het systeem vergelijkt deze baan
dan met de werkelijke rijrichting van het
voertuig. Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan, remt
ESC het juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
• Overstuur — het voertuig draait meer dan
correct is voor de stand van het stuur.
• Onderstuur — het voertuig draait minder
dan correct is voor de stand van het stuur.
Het controle-/storingslampje ESC (in de in-
strumentengroep) begint te knipperen zodra
het ESC-systeem wordt geactiveerd. Het
controle-/storingslampje ESC knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is. Als het
controle-/storingslampje ESC gaat knipperen
tijdens het optrekken, neem dan gas terug en
rijd verder terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de toe-
stand van het wegdek aan.
89
WAARSCHUWING!
• De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan niet voorkomen dat de auto
onderhevig is aan de natuurkundige wet-
ten en kan evenmin zorgen voor meer
grip op het wegdek. ESC kan geen onge-
lukken voorkomen, zeker geen ongeluk-
ken die worden veroorzaakt door te hoge
snelheden in bochten, het rijden op zeer
glad wegdek, of aquaplaning. ESC kan
evenmin ongelukken voorkomen die het
gevolg zijn van het verlies van de con-
trole over het voertuig doordat het rijge-
drag niet is aangepast aan de omstan-
digheden. Alleen een oplettende en
bekwame bestuurder met een veilige rij-
stijl kan ongelukken voorkomen. Ge-
bruik de mogelijkheden van een auto
met ESC nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
• Wijzigingen van uw voertuig of slecht
onderhoud van uw voertuig kunnen lei-
den tot verandering van de rijeigen-
schappen van het voertuig en kunnen
WAARSCHUWING!
een negatief effect hebben op de wer-
king van het ESC-systeem. Wijzigingen
van de stuurinrichting, ophanging, het
remsysteem, bandentype en banden- of
wielmaat kunnen een nadelige invloed
hebben op de werking van ESC. Een
onjuiste bandenspanning of ongelijkma-
tige bandenslijtage kan leiden tot een
verslechterde werking van ESC. Elk wij-
ziging van het voertuig of onvoldoende
onderhoud van het voertuig die leidt tot
een afname van de effectiviteit van het
ESC-systeem kan het risico van verlies
van de macht over het stuur, het over de
kop slaan en (dodelijk) letsel vergroten.
Bedrijfsmodi van ESC
OPMERKING:
Afhankelijk van het model en de bedrijfsmo-
dus, heeft het ESP-systeem meerdere stan-
den.ESC ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus voor het
ESP-systeem. Als de auto wordt gestart, be-
vindt het ESP-systeem zich in deze modus.
Deze modus moet worden gebruikt voor het
merendeel van de rijomstandigheden. Alter-
natieve ESP-modi mogen alleen om speci-
fieke redenen worden gebruikt, zoals wordt
beschreven in de volgende paragrafen.
Toets ESP OFF
VEILIGHEID
90
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De modus "Gedeeltelijk uit" is bedoeld voor
situaties waarin een meer dynamische rijer-
varing gewenst is. Deze modus wijzigt moge-
lijk de drempelwaarden voor activering van
ASR en ESP, waardoor meer wielspin wordt
toegestaan dan normaal. Deze modus kan
nuttig zijn wanneer u met de auto vast komt
te zitten.
Als u de modus "Gedeeltelijk uit" wilt active-
ren, drukt u kort op de toets "ESC Off",
waarna het controlelampje "ESC Off" gaat
branden. Als u ESP opnieuw wilt inschake-
len, drukt u nogmaals kort op de toets "ESC
Off". Het controlelampje "ESC Off" gaat uit.
OPMERKING:
Tijdens het rijden met sneeuwkettingen of bij
het wegrijden in diepe sneeuw, zand of grind,
kan het wenselijk zijn om meer wielspin toe te
staan. Dit kunt u doen door op de knop "ESC
OFF" te drukken om naar de gedeeltelijkemodus "Partial Off" (gedeeltelijk uit) te gaan.
Wanneer er geen reden meer is om de be-
drijfsmodus "Partial Off" (gedeeltelijk uit) te
gebruiken, schakelt u ESC weer in door op de
knop "ESP Off" te drukken. Dit is ook moge-
lijk tijdens het rijden.
WAARSCHUWING!
• Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de ASR-functie van ESC
uitgeschakeld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf over ASR)
en brandt het indicatielampje "ESC uit".
Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de functie voor het ver-
minderen van het motorvermogen van
ASR uitgeschakeld en neemt de verbe-
terde voertuigstabiliteit die het ESC-
systeem biedt af.
• Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESC-systeem in de
stand "Gedeeltelijk uit" staat."Volledig uit" (alleen modellen met vierwielaan-
drijving)
Deze modus is uitsluitend bedoeld voor ge-
bruik buiten openbare wegen of bij terreinrij-
den als de ESC-stabiliteitfuncties de ma-
noeuvreerbaarheid van de auto vanwege
terreinomstandigheden kunnen blokkeren.
Deze modus wordt geactiveerd door gedu-
rende vijf seconden op de schakelaar "ESC
Off" te drukken wanneer de auto stilstaat en
de motor loopt. Na vijf seconden gaat het
controlelampje "ESC OFF" branden en wordt
de melding "ESC OFF" in het display in de
instrumentengroep weergegeven.
In deze modus worden ESC en ASR, met uitzon-
dering van de functie "Beperkte slip" beschreven
in hoofdstuk ASR, uitgeschakeld totdat de auto
een snelheid van 64 km/u (40 mph) bereikt. Bij
64 km/u (40 mph) keert het systeem terug naar
de modus "Partial Off" (gedeeltelijk uit), zoals
hierboven wordt beschreven. ASR blijft uit.
Wanneer het voertuig vertraagt tot minder dan
48 km/u (30 mph) wordt het ESC-systeem uit-
geschakeld. Het ESC-systeem is bij lage snelhe-
den uitgeschakeld, zodat het niet conflicteert
met het terreinrijden, echter de ESC-functie
91
zorgt weer voor stabiliteit bij snelheden hoger
dan 40 mph (64 km/u). Het "controlelampje
ESC uit" brandt altijd wanneer ESC is uitgescha-
keld.
Om ESC weer in te schakelen, drukt u kort op
de toets "ESC Off". Hierdoor wordt de nor-
male bedrijfsmodus "ESC aan" hersteld.
OPMERKING:
De melding "ESC OFF" verschijnt en er klinkt
een geluidssignaal wanneer de schakelhen-
del vanuit een andere stand in de stand PARK
wordt gezet en vervolgens weer uit de stand
PARK wordt gezet. Dit gebeurt ook wanneer
de melding voorheen is gewist.
WAARSCHUWING!
In de stand waarbij ESC "volledig uit" is
geschakeld, worden de reductie van het kop-
pel en de functies van de stabiliteitsregeling
uitgeschakeld. Bij een uitwijkende beweging
in een noodgeval wordt het ESC-systeem niet
geactiveerd als hulpmiddel bij de stabiliteits-
regeling van de auto. De volledig uitgescha-
kelde modus is uitsluitend bedoeld voor ter-
reinrijden.
Controle-/storingslampje ESC en controle-
lampje ESC UIT
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESC) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer het
contact in de stand ON wordt gezet.
Als de motor draait, behoort dit lampje uit te
gaan. Wanneer controle-/storingslampje ESC
continu blijft branden terwijl de motor draait, is
een storing gedetecteerd in het ESC-systeem.
Als het lampje blijft branden nadat er verschil-
lende keren is gestart en u meerdere kilometers
(mijlen) hebt gereden met een snelheid hoger
dan 48 km/u (30 mph), dient u zo snel mogelijk
contact op te nemen met een erkende dealer om
het probleem te laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESC (in de instru-
mentengroep) begint te knipperen zodra de ban-
den grip verliezen en het ESC-systeem wordt
geactiveerd. Het controle-/storingslampje ESC
knippert ook wanneer het ASR-systeem actief
is. Als het controle-/storingslampje ESC gaatknipperen tijdens het optrekken, neem dan gas
terug en rijd verder terwijl u zo min mogelijk gas
geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
• Het controle-/storingslampje ESC en het
controlelampje "ESC OFF" (ESC uit) gaan
altijd kort branden wanneer het contact in
de stand ON wordt gezet.
• Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON wordt gezet, wordt het ESC-
systeem ingeschakeld, ook wanneer dit eer-
der werd uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESC inactief wordt na de manoeuvre die de
activering van het ESC-systeem heeft
veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP uit" geeft
aan dat de klant het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESP) ge-
deeltelijk heeft uitgeschakeld.VEILIGHEID
92