5. Plaats de heupgordel zo, dat hij goed
aansluit en over uw heupen, onder uw
buik loopt,. Om een losse heupgordel
strak te trekken, moet u het schouderge-
deelte van de gordel aantrekken. Om een
te strakke heupgordel losser te maken,
trekt u aan de heupgordel. Een goed aan-
sluitende gordel verkleint het risico dat u
bij een aanrijding onder de gordel
doorglijdt.6. Haal de schoudergordel zo over uw borst-
kas dat deze comfortabel zit en niet tegen
de hals rust. Het oprolmechanisme spant
de veiligheidsgordel automatisch aan.
7. Om de gordel los te maken drukt u op de
rode knop op de gespsluiting.
8. Steek voor het loskoppelen van de mini-
gespplaat van de mini-gespsluiting de
normale gesp in de middelste rode sleuf
op de mini-gespsluiting.
WAARSCHUWING!
• Als de mini-gesp en de mini-
gespsluiting niet goed op elkaar zijn
aangesloten wanneer de veiligheidsgor-
del door een inzittende wordt gebruikt,
biedt de veiligheidsgordel onvoldoende
steun en is het risico op letsel bij een
aanrijding hoger.
• Zorg bij het vastmaken van de mini-gesp
en de mini-gespsluiting dat de gordel
niet verdraaid is. Als de gordel is ver-
draaid, volg dan de voorgaande proce-
dure om de mini-gesp en de mini-
gespsluiting los te koppelen, haal de
draaiingen uit de gordel en bevestig de
mini-gesp weer goed aan de mini-
gespsluiting.
Gesp van de veiligheidsgordel in de
gespsluiting steken
Mini-gespsluiting losmaken met
veiligheidsgordel
VEILIGHEID
116
Componenten van het airbagsysteem
• Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
• Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Kniebescherming
• Bestuurders- en passagiersairbags
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels
• Aanvullende zijairbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse bot-
singen
• Gordelspanners
• Glijrailpositiesensoren
Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden bewaakt de gereedheid
van de elektronische onderdelen van het air-
bagsysteem wanneer de contactschakelaar inde stand START of ON/RUN staat. Als het
contactslot in de stand OFF of ACC staat, is
het airbagsysteem niet ingeschakeld en zul-
len de airbags niet worden opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) beschikt over een
reservevoeding, waardoor de airbags ook ge-
activeerd kunnen worden wanneer de accu
leeg is of is losgekoppeld.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden schakelt het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem aan in
het instrumentenpaneel voor een zelftest ge-
durende vier tot acht seconden, wanneer de
contactschakelaar voor het eerst in de stand
ON/RUN wordt gezet. Na de zelftest gaat het
waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem uit. Als de controller van het beveili-
gingssysteem voor inzittenden een storing in
het systeem detecteert, gaat het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem knippe-
ren of continu branden. Een enkel geluidssig-
naal klinkt om u te waarschuwen wanneer het
lampje weer gaat branden na de eerste keer
starten.De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bevat ook diagnosefuncties
die het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem in het instrumentenpaneel laten
branden wanneer een storing wordt geconsta-
teerd die het airbagsysteem zou kunnen beïn-
vloeden. De diagnose meldt eveneens de aard
van het defect. Omdat het airbagsysteem
zodanig is ontworpen dat het geen onderhoud
vergt, raden wij u aan onmiddellijk een er-
kende dealer te raadplegen wanneer een van
de volgende problemen zich voordoet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem gaat niet vier tot acht seconden
branden nadat u de contactschakelaar de
eerste keer in de stand ON/RUN hebt gezet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem blijft branden na de periode van
vier tot acht seconden.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem gaat af en toe branden of blijft
branden tijdens het rijden.
VEILIGHEID
118
WAARSCHUWING!
• Als u tijdens het activeren van de front-
airbag te dicht op het stuur of bij het
instrumentenpaneel zit, kunt u ernstig
of zelfs dodelijk letsel oplopen. Airbags
hebben ruimte nodig om te worden op-
geblazen. Ga achterover zitten en strek
uw armen zodanig dat u comfortabel het
stuur en het instrumentenpaneel kunt
bedienen.
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
• Wij raden u aan kinderen altijd in een
kinderzitje op de achterbank te voeren,
de best beschermde positie in het geval
van een aanrijding.
• Mocht het nodig zijn om een kind op de
passagiersstoel te vervoeren in een naar
achteren gericht kinderzitje, dan moet
de front-airbag aan de passagierszijde
worden uitgeschakeld. Zorg er altijd voor
dat het controlelampje van de uitscha-
WAARSCHUWING!
keling van de airbag brandt bij gebruik
van een kinderzitje. De passagiersstoel
moet ook zo ver mogelijk naar achteren
worden geplaatst om te voorkomen dat
het kinderzitje in aanraking komt met
het dashboard.
• Als de frontairbag aan de passagiers-
zijde wordt opgeblazen, kan een kind
van 12 of jonger, maar ook een kind in
een kinderzitje tegen de rijrichting in,
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Kenmerken frontairbag bestuurders- en
passagierszijde
Het geavanceerde frontairbagsysteem be-
staat uit airbags aan de bestuurderszijde en
aan de passagierszijde die in meerdere stadia
worden geactiveerd. Dit systeem reageert
overeenkomstig de kracht en de aard van de
botsing die worden vastgesteld door de con-
troller van het beveiligingssysteem voor inzit-
tenden. Deze controller ontvangt informatievan de sensoren voor frontale botsingen (in-
dien aanwezig) of van andere systeemcompo-
nenten.
Het eerste opblaasmechanisme wordt onmid-
dellijk geactiveerd bij een botsing waarbij
gebruik van de airbags noodzakelijk is. Een
geringe opblazing wordt toegepast voor min-
der zware botsingen. Bij zwaardere botsingen
wordt een krachtiger opblazing toegepast.
Deze auto is mogelijk uitgerust met een ge-
spsluitingsschakelaar voor de veiligheidsgor-
del voor de bestuurders- en/of de voorpassa-
giersstoel die registreert of de gordel is
vastgegespt. Met deze gespsluitingschake-
laar kan het niveau worden aangepast waar-
mee de geavanceerde frontairbags worden
opgeblazen.
Deze auto kan zijn uitgerust met glijrailposi-
tiesensoren voor de bestuurders- en/of de
voorpassagiersstoel waarmee de mate van
opblazen van de geavanceerde voorairbags op
basis van de stoelpositie kan worden aange-
past.
VEILIGHEID
120
Passagiersairbag uitschakelen — indien
aanwezig
Met dit systeem kan de bestuurder de geavan-
ceerde frontairbag aan passagierszijde uitscha-
kelen (UIT) als een kinderzitje op de voorstoel
moetworden geplaatst. Schakel de geavan-
ceerde frontairbag aan passagierszijde alleen
uit (UIT) als het absoluut noodzakelijk is voor
het plaatsen van een kinderzitje op de voor-
stoel. Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achterbank
zitten. Statistieken tonen aan dat kinderen
beter beschermd zijn wanneer ze op de ach-
terbank zijn vastgegespt en niet op de voor-
stoelen. (Raadpleeg de paragraaf "Kinderzit-
jes" in dit hoofdstuk voor meer informatie.)
WAARSCHUWING!
• Een UITGESCHAKELDE (OFF) geavan-
ceerde frontairbag aan passagierszijde
is gedeactiveerd en wordt niet opgebla-
zen bij een botsing.
• Een UITGESCHAKELDE (OFF) geavan-
ceerde frontairbag aan passagierszijde
biedt geen extra bescherming voor de
WAARSCHUWING!
voorpassagier als aanvulling op de veilig-
heidsgordels.
• Plaats nooit een kinderzitje op de voor-
stoel, tenzij het controlelampje Passa-
giersairbag UITGESCHAKELD (OFF)
in het midden van het instrumenten-
paneel brandt om aan te geven dat de
geavanceerde frontairbag aan passa-
gierszijde is UITGESCHAKELD (OFF).
• Bij een aanrijding bestaat het risico dat
u en uw passagiers aanmerkelijk ernsti-
ger letsel oplopen wanneer de veilig-
heidsgordels niet op de juiste wijze wor-
den gedragen. U kunt in aanraking
komen met de binnenkant van uw auto
of met andere passagiers of uit de auto
worden geslingerd. Zorg altijd dat u en
uw passagiers in de auto de veiligheids-
gordels op de juiste wijze dragen.
De geavanceerde frontairbag aan passagiers-
zijde kan worden ingeschakeld (AAN) of uit-
geschakeld (UIT) door de gewenste instelling
te selecteren in het menu van het display in
de instrumentengroep. Voor meer informatie
over het openen van het menu in display ininstrumentengroep raadpleegt u de paragraaf
"Display in de instrumentengroep" in het
hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel leren
kennen" voor meer informatie.
De functie passagiersairbag uitschakelen be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
•
Controlelampje passagiersairbag uit-
geschakeld (OFF) — een oranje lampje in
het midden
•
Controlelampje passagiersairbag inge-
schakeld (ON) — een oranje lampje in het
midden
•
Waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem — een oranje lampje in het display
in de instrumentengroep
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) bewaakt de gereed-
heid van de elektronische onderdelen van het
airbagsysteem wanneer de contactschakelaar
in de stand START of ON/RUN staat. De
controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden laat het indicatielampje voor het
UITSCHAKELEN van de passagiersairbag
VEILIGHEID
122
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
• Wij raden u aan kinderen altijd in een
kinderzitje op de achterbank te voeren,
de best beschermde positie in het geval
van een aanrijding.
• Mocht het nodig zijn om een kind op de
passagiersstoel voorin te vervoeren in
een tegen de rijrichting in geplaatst kin-
derzitje, dan moeten de front- en zij-
airbag aan de passagierszijde (voor be-
paalde uitvoeringen/landen) worden
uitgeschakeld via het menu Setup (in-
stellingen). Zorg er altijd voor dat het
controlelampje van de uitschakeling van
de airbag brandt bij gebruik van een
kinderzitje. De passagiersstoel moet ook
zo ver mogelijk naar achteren worden
geplaatst om te voorkomen dat het kin-
derzitje in aanraking komt met het dash-
board.
WAARSCHUWING!
• Als de frontairbag aan de passagiers-
zijde wordt opgeblazen, kan een kind
van 12 of jonger, maar ook een kind in
een kinderzitje tegen de rijrichting in,
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
• Kinderen van 12 jaar of jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achter-
bank van een auto met een achterbank
worden vervoerd.
De geavanceerde frontairbag aan passagiers-
zijde uitschakelen (OFF)
Als u de geavanceerde frontairbag aan passa-
gierszijde wilt uitschakelen (OFF), gaat u
naar het hoofdmenu van het display in de
instrumentengroep. Druk hiervoor op de pijl
omhoog of omlaag op het stuurwiel en voer de
volgende acties uit:
Actie Informatie
Blader omhoog of
omlaag naar "Vehicle
Set-Up" (voertuigin-
stellingen)
Actie Informatie
Druk op "OK" op het
stuurwiel van het
voertuig om "Vehicle
Set-Up" (voertuigin-
stellingen) te openen
Blader omhoog of
omlaag met pijltoet-
sen op het stuur en
selecteer "Security"
(beveiliging)
Druk op de knop
"OK" op het stuur om
"Security" (beveili-
ging) te selecteren
Druk op de knop
"OK" op het stuur om
"Passenger AIRBAG"
(passagiersairbag) te
selecteren
VEILIGHEID
124
Actie Informatie
Er klinkt een geluids-
signaal waarbij het
controlelampje Pas-
sagiersairbag AAN
gedurende 4 tot
5 seconden blijft
branden om te beves-
tigen dat de geavan-
ceerde frontairbag
aan passagierszijde
is ingeschakeld.
Het controlelampje
passagiersairbag ON
blijft continu
branden in de mid-
denconsole om de
bestuurder en de
voorpassagier te la-
ten weten dat de ge-
avanceerde frontair-
bag aan
passagierszijde is
ingeschakeld (ON).
Met de handelingen in de bovenstaande tabel
wordt de geavanceerde frontairbag aan pas-
sagierszijde ingeschakeld (ON). Het controle-
lampje passagiersairbag ingeschakeld (ON)
in de middenconsole gaat branden om
aan te geven dat de geavanceerde frontairbag
aan passagierszijde wordt geactiveerd tijdens
een aanrijding waarbij de airbags moeten
worden geactiveerd.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
• Wij raden u aan kinderen altijd in een
kinderzitje op de achterbank te voeren,
de best beschermde positie in het geval
van een aanrijding.
• Mocht het nodig zijn om een kind op de
passagiersstoel voorin te vervoeren in
een tegen de rijrichting in geplaatst kin-
WAARSCHUWING!
derzitje, dan moeten de front- en zij-
airbag aan de passagierszijde (voor be-
paalde uitvoeringen/landen) worden uit-
geschakeld via het menu Setup
(instellingen). Zorg er altijd voor dat het
controlelampje van de uitschakeling van
de airbag brandt bij gebruik van een
kinderzitje. De passagiersstoel moet ook
zo ver mogelijk naar achteren worden
geplaatst om te voorkomen dat het kin-
derzitje in aanraking komt met het dash-
board.
• Als de frontairbag aan de passagiers-
zijde wordt opgeblazen, kan een kind
van 12 of jonger, maar ook een kind in
een kinderzitje tegen de rijrichting in,
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
• Kinderen van 12 jaar of jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achter-
bank van een auto met een achterbank
worden vervoerd.
127
WAARSCHUWING!
• Stapel apparatuur, bagage of andere la-
ding niet dermate hoog op dat het opbla-
zen van de gordijn-zijairbags wordt ge-
blokkeerd. De bekleding boven de
zijruiten waar de gordijn-zijairbags en
het opblaaspad zich bevinden, moet vrij
van obstakels blijven.
• Om de gordijn-zijairbags naar behoren te
laten werken, geen accessoires in uw
auto installeren die het dak kunnen ver-
anderen. Voeg later geen open dak toe
aan uw voertuig. Monteer geen daktrans-
portsystemen waarbij permanente be-
vestigingen nodig zijn (bouten of schroe-
ven) voor montage op het autodak. Boor
nooit in het autodak, om welke reden
dan ook.
Zijdelingse botsingen
De zijairbags zijn ontworpen om te worden
geactiveerd bij bepaalde zijdelingse botsin-
gen. De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden (ORC) bepaalt op basis
van de aard en ernst van een botsing of de
zijairbags moeten worden opgeblazen. Desensoren voor zijdelingse botsingen helpen
de controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bij het bepalen van de juiste
reactie op de botsingen. Het systeem is ge-
kalibreerd om de zijairbags aan de zijde van
de botsing van het voertuig te activeren bij
botsingen waarbij bescherming van de inzit-
tenden door zijairbags noodzakelijk is. Bij
een zijdelingse botsing worden de zijairbags
onafhankelijk geactiveerd; bij een botsing
aan de linkerzijde worden alleen de zijairbags
links geactiveerd en bij een botsing aan de
rechterzijde alleen de zijairbags rechts. Be-
schadiging van de auto is op zichzelf geen
goede indicatie of activering van de zijairbags
al dan niet vereist was.
De zijairbags worden niet bij alle zijdelingse
botsingen geactiveerd, zoals sommige aanrij-
dingen onder bepaalde hoeken of bij be-
paalde zijdelingse botsingen die geen invloed
hebben op het interieur. De zijairbags kunnen
worden geactiveerd tijdens botsingen onder
een hoek of frontale botsingen, waarbij de
frontairbags worden geactiveerd.Zijairbags vormen een aanvulling op de vei-
ligheidsgordels. Zijairbags worden sneller op-
geblazen dan u met uw ogen kunt knipperen.
WAARSCHUWING!
•Inzittenden, waaronder kinderen, die tegen
of heel dicht bij zijairbags zitten, kunnen
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Inzittenden, waaronder kinderen, dienen
nooit tegen het portier, de zijruiten of het
gebied waar de zijairbags worden opgebla-
zen aan te leunen of in slaap te vallen, ook
niet als zij in een babyzitje of kinderzitje
zitten.
•Veiligheidsgordels (en kinderzitjes indien
van toepassing) zijn bij alle ongevallen
noodzakelijk voor uw bescherming. Ze hou-
den u ook op uw plaats, uit de buurt van
een zijairbag die wordt opgeblazen. Voor de
beste bescherming van de zijairbags, moe-
ten inzittenden hun veiligheidsgordels
naar behoren dragen en rechtop zitten met
hun rug tegen hun stoel. Kinderen moeten
naar behoren worden vastgegespt in een
kinderzitje of zitverhoger, afgestemd op de
grootte van het kind.
VEILIGHEID
130
WAARSCHUWING!
• Zijairbags hebben ruimte nodig om te
worden opgeblazen. Leun niet tegen het
portier of het raam. Zit rechtop op het
midden van de stoel.
• Als u zich tijdens het activeren te dicht
bij de zijairbags bevindt, kunt u ernstig
of zelfs dodelijk letsel oplopen.
• Als u alleen op de zijairbags vertrouwt,
kan dit bij een aanrijding leiden tot ern-
stig letsel. De zijairbags werken in com-
binatie met uw veiligheidsgordel om u
op de juiste wijze te beschermen. Bij
sommige aanrijdingen worden de zijair-
bags niet opgeblazen. Draag altijd uw
veiligheidsgordel, ook als uw auto is uit-
gerust met zijairbags.
OPMERKING:
De airbagpanelen zijn in de interieurbekle-
ding nauwelijks zichtbaar, maar springen
open tijdens het opblazen van de airbag.Over de kop slaan van het voertuig (indien
uitgerust met systeem voor detectie van over de
kop slaan)
Zijairbags zijn ontworpen om te worden geac-
tiveerd bij bepaalde gevallen van over de kop
slaan van de auto (indien uitgerust met de-
tectie van over de kop slaan). De controller
van het beveiligingssysteem voor inzittenden
bepaalt op basis van de aard en ernst van het
over de kop rollen van de auto, of de zijair-
bags moeten worden opgeblazen. Beschadi-
ging van de auto is op zichzelf geen goede
indicatie of activering van de zijairbags al dan
niet vereist was.
De zijairbags altijd geactiveerd wanneer de
auto over de kop slaat. Het systeem voor
detectie van over de kop slaan bepaalt of de
het voertuig mogelijk over de kop slaat en of
activering noodzakelijk is. In het geval dat het
voertuig over de kop of bijna over de kop slaat
en de zijairbags moeten worden opgeblazen,
activeert het systeem voor detectie van over
de kop slaan ook de voorspanners van de
veiligheidsgordels aan beide zijden van het
voertuig.De gordijn-zijairbags kunnen helpen bij het
beperken van het risico van gedeeltelijk of
volledig uit de auto geslingerd worden van
inzittenden dóór de zijruiten bij bepaalde
zijdelingse botsingen of het over de kop slaan
van de auto.
Componenten van het airbagsysteem
OPMERKING:
De controller van het beschermingssysteem
voor de inzittenden (ORC) controleert de in-
terne circuits en de bedrading van de onder-
staande elektrische componenten van het air-
bagsysteem:
• Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
• Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Kniebescherming
• Bestuurders- en passagiersairbags
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels
131