de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door wijziging van de
positie van de sensor, veroorzaakt
door een verandering in de geometrie
(door slijtage van onderdelen van de
wielophanging), als de banden
verwisseld zijn, een overbelaste auto, of
afstellingen waardoor de auto lager
komt te liggen.
BELANGRIJK
107)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
47)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand. Breng geen stickers op de
sensoren aan.
ACHTERUITRIJ-
CAMERA
(PARKVIEW®-
ACHTERUITRIJ-
CAMERA)
108)48)
De camera bevindt zich op de
achterklep fig. 100.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
CAMERA
Gebruik het menu "Instellingen" van het
Uconnect™-systeem. Wanneer met
ingeschakelde camera, de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
worden de beelden van het gedeelte
achter de auto op het display van
hetUnconnect™-systeem
weergegeven.
100F0Y0618C
120
STARTEN EN RIJDEN
SYMBOLEN EN
BERICHTEN OP HET
DISPLAY
Wanneer weergegeven, toont het
statische lijnenrooster de breedte van
de auto.
Het rooster toont afzonderlijke zones,
waardoor de afstand ten opzichte
van de achterkant van de auto
gedetecteerd kan worden.
De verschillende gekleurde zones fig.
101 geven de afstand aan vanaf de
achterkant van de auto.
Rode zone (A): 0-30 cm
Gele zone (B): 30–100 cm
Groene zone (C):1mofmeer
De "rode zone A" bevat een horizontale
lijn D, die het obstakel aanduidt dat
de auto nadert. Let daarom extra op
tijdens het achteruitrijden.BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
BELANGRIJK
108)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
48)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. In
wasstraten met stoomreinigers of
hogedrukreinigers moeten de camera snel
gewassen worden door de spuitmond
op minstens 10 cm van de sensoren
te houden. Breng geen stickers op de
camera aan.
101F0Y0617C
121
km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde
van carrosserie, bodemplaatbescherming,
slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en
remsysteem) en rubber elementen (hoezen,
slangen, bussen enz.)●●●●●
Stand en conditie van wisrubbers van
ruitenwissers voor/achter controleren●●●●●
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem
controleren en zo nodig de sproeiers afstellen●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Slag van handrem controleren en zo nodig
afstellen●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van
schijfremmen voor visueel controleren en de
werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van
schijfremmen achter visueel controleren en de
werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●●●●●●
Conditie en slijtage van de achterste
trommelremvoeringen visueel controleren (voor
bepaalde versies/markten)●●●●●●●●●●
159
km x 1000 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
De diagnosestekker gebruiken om de werking
van het brandstoftoevoer-/
motormanagementsysteem en de emissie te
controleren; en voor bepaalde versies/markten,
de verslechtering van de motorolie●●●●●●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde
van carrosserie, bodemplaatbescherming,
slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en
remsysteem) en rubber elementen (hoezen,
slangen, bussen enz.)●●●●●
Stand en conditie van wisrubbers van
ruitenwissers voor/achter controleren●●●●●
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem
controleren en zo nodig de sproeiers afstellen●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Slag van handrem controleren en zo nodig
afstellen●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van
schijfremmen voor visueel controleren en de
werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van
schijfremmen achter visueel controleren en de
werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●●●●●●
163
BELANGRIJK Controleer of de kabels
van de elektrische installatie correct zijn
aangesloten op de accu: de pluskabel
(+) op de plusklem en de minkabel
(-) op de minklem. De accuklemmen
zijn gemarkeerd met de symbolen plus
(+) en min (–), en zijn weergegeven
op het deksel van de accu. De
kabelklemmen moeten ook corrosievrij
zijn en stevig aan de klemmen
bevestigd worden. Als een acculader
van het "snelle" type wordt gebruikt
terwijl de accu in het is voertuig
gemonteerd, moeten eerst beide kabels
van de accu losgemaakt worden
alvorens de acculader aan te sluiten.
Gebruik geen "snellader" voor de
levering van startspanning.
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Geadviseerd
wordt contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
VERSIES ZONDER
Start&Stop SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.
VERSIES MET
Start&Stop SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak stekker A fig. 156 los (door op
knop B te drukken) van de sensor C
voor controle van de accutoestand
(gemonteerd op de minklem D van de
accu);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de pluspool (+) van
de accu;
sluit de minkabel (-) van de
acculader aan op de D-klem van de
minpool (-) van de accu;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen eerst de acculader uit
voordat deze wordt losgekoppeld van
de accu;
sluit de stekker A weer aan op de
sensor C van de accu.
BELANGRIJK
158)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
159)Probeer geen bevroren accu op te
laden; laat de accu eerst ontdooien om het
risico van een ontploffing te vermijden.
Als de accu bevroren is geweest, moet
door vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.
156F0Y0153C
172
ONDERHOUD EN ZORG
Interieurverlichting...................27
ISOFIX-kinderzitje (montage).........89
iTPMS..............................76
Kentekenverlichting
(lamp vervangen)................144
Kinderen veilig vervoeren............84
Kinderslot...........................33
Kinderzitjes.........................84
Klimaatregeling......................21
Knie-airbag bestuurder..............99
Krik...............................129
Lamp vervangen..................137
Lampjes en berichten................46
Lane Change.......................26
Mechanische sleutel................11
Mistlampen (lamp vervangen).......142
Mistlampen / mistachterlicht
(inschakeling).....................24
Modusselectiesysteem
(voorziening).....................115
Mopar Connect....................241
Motorkap...........................36
Motorkoelvloeistof (peil
controleren).....................169
Motorolie (verbruik).................169
Motorruimte.......................166
Niveaus controleren...............166
Noodvergrendeling portieren.........33
Officiële typegoedkeuringen........242Onderhoudsschema...............158
Onderste koplampunit..............140
Parkeersensoren..................118
Periodieke controles
(geprogrammeerd
onderhoudsschema).............157
Plafondverlichting voor...............27
Portieren............................32
Prestaties (topsnelheid).............190
Regensensor.......................28
Remvloeistof
(niveau controleren)..............169
Richtingaanwijzers
(inschakeling).....................25
Richtingaanwijzers
(lamp vervangen)................140
Richtingaanwijzers zijkant
(lamp vervangen)................141
Richtlijnen voor de behandeling
van de auto aan het einde van
de levensduur...................206
Rijhulpsystemen.....................74
Ruitensproeiervloeistof
voor-/achterruit (niveau
controleren).....................169
Safe Lock (systeem)................12
SBR (Seat Belt Reminder)............81
Schemersensor.....................25
Set-up-menu........................44
Slepen van het voertuig............153Sleutel met afstandsbediening.......11
Sleutels.............................11
Sneeuwkettingen..................182
Soorten lampen....................139
Speed Limiter......................114
Stadslicht / dimlicht
(inschakeling).....................24
Stadslichten/dagverlichting (DRL)
(lamp vervangen)................141
Standaard velgen en banden.......182
Start&Stop (systeem)...............111
Starten met hulpaccu..............151
Stoelen.............................14
Stuurslot............................14
Stuurwiel............................18
Tanken.......................123-200
Tijdens parkeren...................107
Tips, bediening en algemene
informatie.......................208
Traction + systeem.................116
Trip Computer.......................44
Uconnect™ 5" LIVE...............210
Uconnect™ 7" HD LIVE /
Uconnect™ 7" HD Nav LIVE.....223
Veiligheidsgordels..................79
Vloeistof (ruitensproeiers
voor/achter).....................173
Vloeistoffen en smeermiddelen......202
Voorruitsproeier/
achterruitsproeier.................27
ALFABETISCH REGISTER