BERICHTEN OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Berichten Wat het betekent
CITYINSCHAKELING "DUALDRIVE" ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
De indicatie CITY gaat aan wanneer de elektrische stuurbekrachtiging "Dualdrive" wordt ingeschakeld door
op de "CITY”-knop op het dashboard te drukken. De indicatie CITY verdwijnt wanneer er nogmaals op de
knop wordt gedrukt.
ECOINSCHAKELING VAN DE ECO-FUNCTIE
ECO verschijnt op het display wanneer de "ECO"-functie wordt geselecteerd door te drukken op de
bijbehorende knop op het dashboard. Het ECO-bericht wordt uitgeschakeld tot de motor weer gestart
wordt wanneer nogmaals op de knop wordt gedrukt. De ECO-functie is ingeschakeld wanneer de motor
weer gestart wordt. Bij sommige versies wordt in plaats van de indicatie "ECO" een scherm weergegeven.
BERICHTEN DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAKBij versies uitgerust met "Dualogic" versnellingsbak, kunnen de volgende berichten worden weergegeven:
Versnellingen verminderen
Handmatige modus niet beschikbaar
Automatische modus niet beschikbaar
Oververhitting koppeling
Rempedaal indrukken
Rempedaal indrukken Vertraagde start
Versnelling niet beschikbaar
Manoeuvre niet toegestaan
Rempedaal intrappen en bewerking herhalen
Plaatsing van de versnellingspook in N (vrijstand).
33) 34)
71
BELANGRIJK
33)Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als de berichten op het display niet verdwijnen.
34)Om de koppeling te sparen mag het gaspedaal niet gebruikt worden om de auto stil te laten staan (bijvoorbeeld: bij stilstand op een
helling); door oververhitting kan de koppeling beschadigd raken. Gebruik in dit geval het rempedaal en bedien het gaspedaal alleen als u
gereed bent om weg te rijden.
72
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Afhankelijk van de slipomstandigheden
kunnen twee verschillende
regelsystemen worden geactiveerd:
als beide aangedreven wielen
doorslippen, grijpt het ASR-systeem in
door het door de motor doorgegeven
vermogen te reduceren;
als slechts één aangedreven wiel
doorslipt, grijpt het ook automatisch in
door het doorslippende wiel af te
remmen.
Inwerkingtreding van het systeem
Dit wordt aangegeven door het
knipperen van het lampje op het
instrumentenpaneel, om de bestuurder
te waarschuwen dat de stabiliteit en
de grip van de auto kritiek zijn.
Handmatig inschakelen/
uitschakelen
De ASR schakelt automatisch in
wanneer de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan de ASR
uitgeschakeld en vervolgens weer
ingeschakeld worden door op de knop
A fig. 50 (ASR OFF) te drukken.
Wanneer het systeem niet actief is, gaat
de led op deze knop branden en
verschijnt er bij sommige versies een
melding op het display.Als het ASR tijdens het rijden wordt
uitgeschakeld, dan wordt het
automatisch, de volgende keer dat de
auto gestart wordt, weer ingeschakeld.
Wanneer met sneeuwkettingen wordt
gereden, kan het handig zijn om het
ASR uit te schakelen: onder deze
omstandigheden levert het doorslippen
van de aandrijfwielen bij het wegrijden
immers meer trekkracht op.
66) 67) 68) 69) 70) 71)
HBA-SYSTEEM
(Hydraulic Brake Assist)
Dit systeem is een onderdeel van het
ESC-systeem.
Het HBA-systeem is ontworpen om het
remvermogen van de auto tijdens
noodremmen te verbeteren.Het systeem detecteert het
noodremmen door de snelheid en de
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt te controleren en past
vervolgens de optimale remdruk toe. Dit
kan de remweg verkorten en dus vormt
het HBA-systeem een aanvulling op
het ABS.
Er wordt maximale assistentie van het
HBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt;
tevens moet het rempedaal continu,
dus niet intermitterend, ingetrapt
worden tijdens het remmen, om
voordelen van het systeem te
verkrijgen.
Verminder niet de druk op het
rempedaal zolang geremd moet
worden.
Het HBA-systeem wordt uitgeschakeld
wanneer het rempedaal wordt
losgelaten.72) 73) 74) 75) 76)
BELANGRIJK
49)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld,
is een trilling aan het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de wegomstandigheden.
50F0S0518
76
VEILIGHEID
71)Neem nooit onnodige en
onverantwoorde risico's, ook al is het
voertuig uitgerust met een ASR-systeem.
Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan
de conditie van het wegdek, het zicht en
het verkeer. De bestuurder is altijd
verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid.
72)Het HBA-systeem kan de grip van de
banden op het wegdek niet boven de
limieten van de natuurkundige wetten laten
toenemen; rijd altijd voorzichtig,
overeenkomstig de toestand van het
wegdek.
73)Het HBA-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
74)Het HBA-systeem is een ondersteuning
voor de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt altijd
bij de bestuurder.
75)De capaciteiten van het HBA-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
76)Bij de inwerkingtreding van het
HBA-systeem kan geluid hoorbaar zijn. Dit
is een normaal verschijnsel. Houd in elk
geval het rempedaal goed ingetrapt.RIJHULPSYSTEMEN
iTPMS-systeem
(indirect Tyre Pressure
Monitoring System)
77) 78) 79) 80) 81) 82)
BESCHRIJVING
Het voertuig kan uitgerust zijn met het
iTPMS (indirect Tyre Pressure
Monitoring System) dat via de
wielsnelheidsensoren de toestand van
de bandenspanning controleert.
Om toegang te krijgen tot de
iTPMS-schermen (fig. 51 - fig. 52), op
de toets TRIP drukken.
Het scherm fig. 52 verschijnt alleen als
een of meer banden leeg zijn.
Correcte bandenspanning (versies
met kleurendisplay)
Als alle banden op de juiste spanning
zijn, toont het display het volgende
scherm fig. 51.Lage bandenspanning
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn door het aangaan van het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel. Bovendien wordt
naast de banden fig. 52 "KO" samen
met een waarschuwingsbericht op het
display weergegeven.
RESETPROCEDURE
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op een
rechte weg met 80 km/h gedurende
minstens 20 minuten) die begint
wanneer de resetprocedure wordt
uitgevoerd.
De resetprocedure moet worden
uitgevoerd:
51F0S0496
52F0S0506
78
VEILIGHEID
elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel
verwisseld wordt;
wanneer de banden worden
gedraaid of omgewisseld;
wanneer het ruimtebesparende
reservewiel wordt gemonteerd.
Pomp, voordat de RESET-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel (zie de
paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens").
Als de RESET-procedure niet wordt
uitgevoerd kan, in alle bovenstaande
gevallen, het waarschuwingslampje
onjuiste aanduidingen over een of
meer banden geven.
Om de RESET-procedure uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel op MAR het Setupmenu
openen (zie de beschrijving in de
paragraaf “Display”).
Na afronding van de Resetprocedure
verschijnt op het display het bericht
"Reset opgeslagen" wat aangeeft dat
het "inleren" is gestart.
Als het ITPMS inleren niet goed wordt
uitgevoerd, wordt het bericht niet
weergegeven.WERKINGSCONDITIES
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties, zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen), kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan één
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
auto asymmetrisch beladen aan één
kant, beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van sneeuwkettingen, gebruik
van verschillende banden per as) kan
het systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld zijn.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en blijft
daarna vast branden; tegelijkertijd
wordt op het display een
waarschuwingsbericht weergegeven.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven na het afzetten en
opnieuw starten van de motor, als de
correcte bedrijfsomstandigheden niet
hersteld zijn.
BELANGRIJK
77)Als het systeem een spanningsafname
van een of meerdere banden aangeeft,
wordt geadviseerd om altijd de spanning
van alle vier de banden te controleren.
78)Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als vervanging voor
het onderhoud of een veiligheidssysteem.
79)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook
bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.
80)Het iTPMS-systeem waarschuwt niet
bij een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen het
voertuig tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
81)Het systeem waarschuwt alleen dat de
bandenspanning laag is: het is niet in
staat om de banden op te pompen.
82)Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het
vermogen om de auto op veilige manier te
besturen beïnvloeden.
79
De oprolautomaat kan blokkeren als de
auto op een steile helling staat: dit is
normaal. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel word
uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge
snelheid worden genomen.
De achterbank is voorzien van
driepuntsveiligheidsgordels met
oprolautomaat.
Leg de achterste veiligheidsgordels om
zoals getoond in fig. 54.
BELANGRIJK Als de achterbank weer
in de normale stand wordt geplaatst,
controleer dan of de veiligheidsgordels
zodanig geplaatst zijn dat ze klaar
voor gebruik zijn.
83) 84)
BELANGRIJK
83)Druk nooit op knop C fig. 53tijdens het
rijden.
84)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
SBR-SYSTEEM
(Seat Belt
Reminder)
(voor bepaalde versies/markten)
Het SBR-systeem waarschuwt de
passagiers op de voorstoel en
achterbank (voor bepaalde versies/
markten) als hun veiligheidsgordel niet
is omgelegd.
Het systeem signaleert niet
vastgemaakte veiligheidsgordels met
visuele waarschuwingen
(waarschuwingslampjes branden op het
instrumentenpaneel en pictogrammen
op het display) en een akoestisch
waarschuwingssignaal (zie de volgende
paragrafen).
OPMERKING Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk om dit
geluidssignaal permanent te laten
uitschakelen. Het geluidssignaal kan te
allen tijde via het display van het
Set-up-menu weer ingeschakeld
worden.
54F0S0565
81
Belangrijke aanbevelingen voor het
veilig vervoeren van kinderen:
Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting
in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
Als de passagiersfrontairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan of
het specifieke lampje continu brandt
om er zeker van te zijn dat deze airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld.
Neem de aanwijzingen die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren zorgvuldig in acht.
Bewaar deze aanwijzingen samen met
de overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan
de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor
slechts één kind: vervoer nooit twee
kinderen in één zitje.
Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand is in
staat om een kind vast te houden bij
een ongeval.
Als de auto betrokken is geweest bij
een aanrijding, vervang het kinderzitje
dan door een nieuwe. Bovendien,
en afhankelijk van het type kinderzitje
dat geïnstalleerd is, moeten de
Isofix-verankeringen of de
veiligheidsgordel waarmee het
kinderzitje vastzat ook worden
vervangen.
Zo nodig kan de achterste
hoofdsteun worden verwijderd om een
kinderzitje te monteren. De hoofdsteun
moet altijd geplaatst zijn als de stoel
door een volwassene wordt gebruikt of
door een kind in een kinderzitje zonder
rugleuning.
BELANGRIJK
89)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van
het kind tot gevolg hebben. Het is
raadzaam kinderen altijd in kinderzitjes op
de achterbank te vervoeren: bij een
ongeval biedt de achterbank de meeste
bescherming.
90)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld
moet worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Houd u altijd aan
de aanwijzingen op de zonneklep aan de
passagierszijde (zie de paragraaf
“Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag”).
91)Mocht het nodig zijn een kind
achterstevoren in een kinderzitje op de
passagiersstoel te vervoeren, moeten de
front- en zijairbags aan de passagierszijde
worden uitgeschakeld via het hoofdmenu
op het display. Uitschakeling moet worden
gecontroleerd via het
waarschuwingslampje
dat op het
centrale deel van het dashboard is gaan
branden. Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
95
Knie-airbag bestuurder
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte C onder de onderste
afschermkap van de stuurkolom fig. 70
is geplaatst, op kniehoogte van de
bestuurder. Deze biedt extra
bescherming voor de bestuurder in het
geval van een frontale botsing.
Uitschakeling van de airbags aan
passagierszijde: frontairbag en
zijairbag
106) 107) 108)
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje A fig. 71 in het midden van
het dashboard blijft continu branden tot
de passagiersairbag en de frontzijairbag
aan passagierszijde weer worden
ingeschakeld (voor bepaalde
versies/markten).BELANGRIJK Voor het handmatig
uitschakelen van de frontzijairbag en de
frontairbag aan de passagierszijde
(voor bepaalde versies/markten) wordt
verwezen naar de paragraaf “Display” in
het hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”.
ZIJAIRBAGS -
HOOFDAIRBAGS
Om de bescherming van de inzittenden
in geval van een flankbotsing te
vergroten, is de auto uitgerust met in de
stoel gemonteerde zijairbags (voor
bepaalde versies/markten) en
hoofdairbag (voor bepaalde versies/
markten).
Zijairbags beschermen de inzittenden
bij middelzware/zware zijdelingse
aanrijdingen, door de airbag tussen de
inzittende en de interieurdelen van de
zijdelingse structuur van de auto op
te blazen.Als de zijairbags niet worden
opgeblazen bij andere soorten
ongevallen (botsingen opzij, achterop,
over de kop slaan enz.), betekent dit
niet dat het systeem slecht functioneert.
Zijairbag
Deze bestaan uit twee onmiddellijk
opblaasbare kussens die zich in de
rugleuning van de voorstoelen bevinden
fig. 72 en die het bekken, de borst en
schouders van de inzittenden bij
middelzware flankbotsingen
beschermen.
70F0S0105
71F0S0389
72F0S0087
100
VEILIGHEID