BELANGRIJK Voer niet te veel kracht
uit op de camera. Daardoor zou u de
stand en de hoek van de camera
kunnen wijzigen. Probeer de camera
niet te demonteren, te wijzigen of te
verwijderen aangezien daardoor de
hermetische afdichting kan worden
aangetast.
BELANGRIJK De kap van de camera is
gemaakt van plastic. Maak de kap van
de camera niet schoon met
ontvettingsmiddelen, organische
oplosmiddelen, was of polijstmiddel
voor glas. Verwijder deze producten
onmiddellijk met een zachte doek als ze
op de kap terechtkomen.
BELANGRIJK Wrijf niet hard met een
schurende of harde borstel over de kap
van de camera. Daardoor kunnen
krassen op de kap of de lens van de
camera ontstaan, waardoor de beelden
nadelig kunnen worden beïnvloed.
BELANGRIJK Maak de cameralens met
een zachte doek schoon als er water,
sneeuw of modder op terecht is
gekomen. Gebruik een neutraal
reinigingsmiddel als u de camera niet
alleen met een doek schoon kunt
krijgen.BELANGRIJK Het kan zijn dat de
achteruitrijmonitor niet perfect werkt
wanneer de camera aan abrupte
wijzigingen in de temperatuur (van
warm naar koud of omgekeerd) wordt
blootgesteld.
BELANGRIJK Neem voor het
vervangen van de banden contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Door de
vervanging van de banden kunnen de
lijnen die op het display worden
weergegeven afwijken.
BELANGRIJK Na een frontale botsing,
zijbotsing of botsing achterop kan de
uitlijning (de locatie of de installatiehoek)
van de parkeercamera achter zijn
gewijzigd. Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK De camera kan een
probleem vertonen als op het display
het bericht "no video signal" [geen
beeldsignaal] wordt weergegeven.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.HET DISPLAY BEKIJKEN
De voertuigbreedtelijnen
(geel)fig. 99 worden ter referentie op het
scherm weergegeven. Ze geven een
benadering van de voertuigbreedte in
vergelijking tot de breedte van de
parkeerplaats waarop u zult parkeren.
Gebruik deze weergave op het display
om het voertuig op een parkeerplaats of
in een garage te parkeren.
(gele) voertuigbreedtelijnen: deze
lijnen geven de breedte van het voertuig
aan.
afstandslijnen: deze lijnen geven bij
benadering de afstand tot een punt
gemeten vanaf de achterkant van het
voertuig (vanaf het uiteinde van de
bumper). De rode en gele lijnen geven
de afstand vanaf de bumper
(middelpunt van elke lijn) tot de
volgende punten aan: 50 cm voor de
rode lijnen en 1 m voor de gele lijnen.
9907080913-111-111
140
STARTEN EN RIJDEN
IN GEVAL VAN NOOD
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen dat
in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis landelijke of
internationale universele
telefoonnummer bellen om het
dichtstbijzijnde Servicepunt te vinden.ALARMKNIPPERLICHTEN......145
EEN LAMP VERVANGEN.......145
ZEKERINGEN VERVANGEN.....155
BANDENREPARATIEKIT........162
STARTEN MET HULPACCU.....167
SLEPEN VAN HET VOERTUIG. . . .170
SLEPEN BIJ PECH...........171
144
IN GEVAL VAN NOOD
ALARM-
KNIPPERLICHTEN
CONTROLE
Druk op de knop fig. 103 om het licht
in/uit te schakelen.
Druk de knop van de
alarmknipperlichten in en alle
richtingaanwijzers zullen gaan
knipperen. Het alarmknipperlichten
indicatielampje
enzullen
tegelijkertijd op het instrumentencluster
gaan knipperen.
NOODSTOP
SIGNALERINGSSYSTEEM
Het systeem schakelt uit als het
vaststelt dat het rempedaal wordt
losgelaten of, op basis van de lagere
voertuigsnelheid, dat er niet langer
sprake van noodremmen is.
Als het systeem bepaalt dat een
dergelijke situatie zich voordoet, zullen
alle richtingaanwijzers snel gaan
knipperen om de bestuurder van het
voertuig achter u te waarschuwen dat
uw voertuig plotseling moet remmen.
Dit systeem is ontworpen om vast te
stellen wanneer u het rempedaal met
een grotere kracht dan normaal indrukt,
zoals wanneer noodremmen vereist is.
De snel knipperende richtingaanwijzers
zullen het normale knipperpatroon
hervatten als u het voertuig tot stilstand
brengt terwijl de richtingaanwijzers snel
knipperen.
Het noodstop signaleringssignaal werkt
niet bij een voertuigsnelheid lager dan
circa 60 km/h.
Als het rempedaal bij rijden op een
gladde weg ingedrukt wordt, kan het
noodstop signaleringssysteem worden
ingeschakeld, waardoor alle
richtingaanwijzers gaan knipperen.
EEN LAMP
VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
170) 171) 172) 173) 174)
30) 31)
Controleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd;
vervang doorgebrande lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
controleer na vervanging van een
gloeilamp in de koplamp altijd of de
koplampafstelling goed is;
neem voor het vervangen van de
lamp contact op met het Fiat
Servicenetwerk;
gebruik het beschermdeksel en het
karton van de nieuwe lamp voor de
verwijdering van de oude lamp en houd
de oude lamp buiten bereik van
kinderen;
als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering is
doorgebrand alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit
hoofdstuk.
10305031100-L12A
145
Remlichten / Achterlichten
Ga naar een Fiat Servicenetwerk als de
lamp moet worden vervangen.
Richtingaanwijzers zijkant
Ga als volgt te werk:
verzeker u ervan dat het contact is
uitgeschakeld en dat het grootlicht is
uitgeschakeld;
start de motor, draai het stuurwiel
helemaal naar rechts en zet de motor
weer uit om de lamp rechts te
vervangen. Draai het stuurwiel helemaal
naar links om de lamp links te
vervangen;
verwijder de bevestigingspunten in
de vijf locaties 1 fig. 110 en trek het
spatbord gedeeltelijk weg;
haal de elektrische connector van de
lamp los door de tab op de connector
met uw vinger in te drukken en aan de
connector te trekken;
verwijder unit 2 fig. 111 door met uw
vinger op de tab op de unit te drukken
en door de unit naar voren te trekken
om deze in de interne pal 3 te drukken
fig. 112, trek dan de unit naar buiten;
til de inrichting 4 op en verwijder de
lichtunit; installeer de nieuwe lichtunit
van de richtingaanwijzer aan de zijkant
door de beschreven procedure in
omgekeerde volgorde uit te voeren.
Positielichten
(LED-versies)
Ga als volgt te werk:
verwijder de bevestigingspunten in
de zeven locaties en trek het spatbord
gedeeltelijk weg;
draai de fitting 1 fig. 113 en de lamp
2 samen linksom en verwijder ze;
haal de lamp uit de fitting;
installeer de nieuwe lamp door de
beschreven procedure in omgekeerde
volgorde uit te voeren.
10907031501-208-002
11008020499-000-011
11107031501-210-001
11207031501-211-001
152
IN GEVAL VAN NOOD
172)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
173)Vervang lampen alleen wanneer de
motor uit is. Controleer ook of de motor
koud is, om het risico op brandwonden te
voorkomen.
174)Vervang de lamp alleen als de motor
uit staat en met het voertuig in een veilige
positie die geen gevaar oplevert voor het
verkeer, zodat de lamp veilig kan worden
vervangen (raadpleeg de paragraaf
“Parkeren” in het hoofdstuk “Starten en
bedienen”). Controleer ook of de motor
koud is, om het risico op brandwonden te
voorkomen.
BELANGRIJK
30)Laat de lampen bij voorkeur vervangen
door het Fiat Servicenetwerk. De correcte
werking en afstelling van de
buitenverlichting zijn van fundamenteel
belang voor de rijveiligheid en is bovendien
een wettelijke vereiste.
31)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van de
bol met de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp reduceren.
Als de bol per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden
schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol. Laat de bol
vervolgens drogen
ZEKERINGEN
VERVANGEN
ALGEMENE INFORMATIE
175) 176) 177) 178) 179)
32) 33)
Locatie van de zekeringen
De zekeringen zijn in twee
zekeringenkasten gegroepeerd die zich
aan de linkerzijde van het voertuig en
onder de motorkap bevinden.
ZEKERINGEN AAN DE
LINKERZIJDE VAN HET
VOERTUIG
Ga als volgt te werk:
verzeker u ervan dat het contact is
uitgeschakeld en dat de andere
schakelaars zijn uitgeschakeld;
open het deksel van de
zekeringhouder fig. 122 (in de buurt van
het portier);
druk op de clip en verwijder het
deksel;
trek de zekering naar buiten met de
zekeringtang die is aangebracht in het
zekeringenblok in de motorruimte
fig. 123;
inspecteer de zekering en vervang
hem als deze is doorgebrand;
12207031601-121-001
12307031601-122-001
155
breng een nieuwe zekering met
dezelfde stroomsterkte aan en
controleer of de zekering goed is
vastgezet. Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk als de zekering niet
goed past. Als u geen
reservezekeringen ter beschikking
heeft, kunt u een zekering met dezelfde
stroomsterkte gebruiken van een circuit
dat niet voor de werking van het
voertuig noodzakelijk is, zoals het
AUDIO- of het STOPCONTACT-circuit;
breng het deksel weer aan en
verzeker u ervan dat het goed is
vastgezet.
BELANGRIJK Vervang een zekering
altijd door een originele FCA-zekering of
een soortgelijke zekering met dezelfde
stroomsterkte. Doet u dit niet, dan kan
schade aan de elektrische installatie
ontstaan.ZEKERINGEN ONDER DE
MOTORKAP
Verzeker u ervan dat het contact is
uitgeschakeld en dat de andere
schakelaars zijn uitgeschakeld en
verwijder het deksel van het
zekeringenblok. Bij de demontage kan
het deksel van het zekeringenblok
tegen het frame stoten en bekrast
raken als het slot wordt geforceerd.
Verwijder het deksel langzaam aan de
hand van de onderstaande procedure:
haal het slot aan de achterkant 1
fig. 124 los door de tab aan de
voorkant met de vingers in te drukken;
verwijder de tab aan de voorkant
terwijl u langzaam de voorkant van het
deksel 2 optilt;
verwijder het deksel terwijl u het optilt
en naar achteren schuift;
als een willekeurige zekering (geen
hoofdzekering) is doorgebrand, kunt u
de zekering vervangen voor een
exemplaar met dezelfde stroomsterkte;
breng het deksel weer aan en
verzeker u ervan dat het goed is
vastgezet.
12407031601-123-001
156
IN GEVAL VAN NOOD
BELANGRIJK
175)Als de zekering opnieuw doorbrandt,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
176)Vervang een zekering nooit door een
exemplaar met een grotere stroomsterkte
(ampère); BRANDGEVAAR.
177)Als een hoofdzekering voor
veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem,
remsysteem), motorsystemen (motor,
versnellingsbak) of stuurinrichting
doorbrandt, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
178)Probeer de hoofdzekering en de trage
multiplex-zekering niet zelf te vervangen.
Laat dit door het Fiat Servicenetwerk
gebeuren. Het is gevaarlijk om deze
zekeringen zelf te vervangen aangezien er
hoge stroom door loopt. Een verkeerde
vervanging kan leiden tot een elektrische
schok of kortsluiting waardoor brand kan
ontstaan.
179)Controleer voordat een zekering
wordt vervangen of het contact op OFF is
geplaatst en of alle andere
stroomverbruikers uitstaan en/of zijn
gedeactiveerd.
BELANGRIJK
32)Vervang een doorgebrande zekering
nooit door metalen draden of ander
materiaal.
33)Als de motorruimte moet worden
schoongespoten, voorkom dan dat de
waterstraal rechtstreeks op de
zekeringenkast en de motoren van de
ruitenwissers in de motorruimte wordt
gericht.
BANDENREPARATIE-
KIT
(indien aanwezig)
180) 181) 182) 183) 184) 185) 186)
3)
OPBERGPLAATS
GEREEDSCHAP
Uw voertuig is niet uitgerust met een
reserveband, een krik en een
wielbeugel. Neem voor meer informatie
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
De gereedschappen zijn aangebracht
op de locaties aangeduid in fig. 127:
1: krikhendel;
2: sleepoog
Onder de achterklep is tevens de
bandenreparatiekit aangebracht.
12708020100-733-733
162
IN GEVAL VAN NOOD
BANDENREPARATIEKIT
OPBERGRUIMTE
De bandenreparatiekit bevindt in de
achterbak fig. 128.
BELANGRIJK Uw voertuig heeft geen
reserveband. Repareer de band tijdelijk
met de bandenreparatiekit in het geval
van een lekke band. Raadpleeg tijdens
de reparatie de aanwijzingen van de
bandenreparatiekit. Neem contact met
het Fiat Servicenetwerk en repareer of
vervang de band zo snel mogelijk als
een lekke band in geval van nood met
een bandenreparatiekit is gerepareerd.VOORZORGSMAAT-
REGELEN EN GEBRUIK
BANDENREPARATIEKIT
OpmerkingHet afdichtmiddel mag niet worden
hergebruikt. Koop nieuw afdichtmiddel
bij een Fiat Servicenetwerk.
In de volgende gevallen mag de
bandenreparatiekit niet worden
gebruikt. Wend u tot het Fiat
Servicenetwerk als:
– de houdbaarheid van het
afdichtmiddel is verstreken (de
periode is aangegeven op het label
van het busje);
– de scheur of het gat groter dan
4mmis;
– de schade betreft een ander deel
van de band dan het loopvlak;
– het voertuig heeft met bijna geen
lucht in de band gereden;
– de band is van de velg gelopen;
– de velg is beschadigd geraakt;
– de band vertoont twee of meer
gaten.
EEN BAND MET DE
BANDENREPARATIEKIT
AFDICHTEN
Ga als volgt te werk:
verplaats het voertuig van de weg
naar een veilige plek met een harde en
vlakke ondergrond, daar waar het
voertuig het verkeer niet hindert;
verplaatst de versnellingspook naar
1 of achteruit (R) (handgeschakelde
versnellingsbak) of verplaats de
selectiehendel naar P (automatische
versnellingsbak);
activeer de parkeerrem met
ingedrukt rempedaal en schakel de
motor uit;
schakel, wanneer nodig, de
alarmknipperlichten in en breng een
gevarendriehoek langs de weg aan;
laat passagiers uitstappen, laad de
bagage uit en verwijder de
bandenreparatiekit;
schud het busje met afdichtmiddel
goed.
BELANGRIJK Het afdichtmiddel kan uit
de opblaasslang spuiten als het busje
wordt geschud nadat de opblaasslang
eraan is bevestigd. Afdichtmiddel dat
op kleding of andere voorwerpen
terechtkomt, kan moeilijk worden
verwijderd. Schud het busje goed
voordat u de opblaasslang aanbrengt.
BELANGRIJK Het afdichtmiddel hardt
snel uit. Het inspuiten ervan bij koud
weer (0 °C of lager) kan gevaarlijk zijn.
Warm het afdichtmiddel in het voertuig
op om het inspuiten ervan te
vereenvoudigen.
12808020202-121-003
163