52
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging uit om te
voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
-
e
en huisdier in de auto achterblijft,
-
e
en ruit op een kier blijft staan,
-
d
e auto wordt gewassen,
-
e
en wiel wordt ver wisseld,
-
d
e auto wordt gesleept,
-
d
e auto op een boot wordt ver voerd.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
F Zet het contact af en druk binnen tien seconden op de knop tot het
verklikkerlampje blijft branden.
F
V
erlaat de auto.
F
V
ergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het Keyless entry and
start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden
uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure
elke keer na het afzetten van het contact wordt
uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het lampje van de toets gaat uit.
F
S
chakel het alarmsysteem weer volledig
in door de auto te vergrendelen met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het lampje van de knop knippert weer één keer
per seconde.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende dertig seconden.
De omtrek- en wegsleepbeveiliging blijven
actief totdat het alarm voor de tiende keer wordt
geactiveerd.
Als het lampje van de knop snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing van de afstandsbediening
Doe het volgende om de beveiligingsfuncties
uit te schakelen:
F
O
ntgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier,
F
O
pen het portier; het alarm gaat af,
F
Z
et het contact aan, het alarm stopt. Het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto zonder
het alarm in te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
verklikkerlampje van de knop blijft branden,
duidt dit op een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Toegang tot de auto
91
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode schakelaar indrukt, knipperen alle vier de richtingaanwijzers
tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatische werking van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra u weer gas geeft, gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
U k
unt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door op de schakelaar te
drukken.
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Noodoproep of
pechhulpoproep
Urgence-noodoproep met lokalisering
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze knop.
Het knipperen van het groene
ledlampje en het gesproken
bericht bevestigen dat de
oproep is verstuurd naar de
alarmcentrale "Urgence-
noodoproep met lokalisering"*.
Door nogmaals op deze knop te drukken wordt de
opdracht geannuleerd en gaat het groene ledlampje uit.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale "Urgence-noodoproep met
lokalisering" lokaliseert onmiddellijk uw auto,
neemt in uw landstaal contact met u op** en
roept indien nodig de hulp in van de bevoegde
hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale
niet operationeel is of wanneer de lokalisatie
uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep
meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten
(112), zonder lokalisatie.
Als een aanrijding wordt gedetecteerd
door de elektronische eenheid airbags,
wordt ongeacht of er airbags worden
geactiveerd automatisch een noodoproep
verstuurd.
5
Veiligheid
150
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
-
v
oor stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden...),
-
b
ij tegemoetkomend verkeer,
-
b
ij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten, -
b
ij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus enz.) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd, worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object.
Storing
Bij een storing in het systeem knippert
dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel enkele ogenblikken
in combinatie met het branden van
het verklikkerlampje SERVICE en de
weergave van een melding.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of
de overgang van een droog naar een nat
wegdek kan tot een vals alarm leiden (zo
kan opstuivend water in de dode hoek
worden aangezien voor een voertuig).
Houd de sensoren bij slecht of winters
weer vrij van modder, ijs of sneeuw.
Plak geen stickers of andere zaken
op het gedeelte van de buitenspiegels
waar de verklikkerlampjes zitten
of op de detectiezones op de
voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Rijden
185
Reparatiemethode
F Parkeer het voertuig zonder het verkeer te belemmeren en trek de parkeerrem aan.
F
V
olg de veiligheidsinstructies
(alarmknipperlichten, gevarendriehoek,
dragen van een reflecterend veiligheidsvest,
enz.) met betrekking tot de regels die gelden
in het land waar u zich bevindt.
F
Z
et het contact af.
F
R
ol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
Toegang tot de set
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
Beschikbaar gereedschap
1. Bandenreparatieset.
De compressor bevat een patroon met
afdichtingsproduct voor het tijdelijk
repareren van een band en kan ook
gebruikt worden voor het aanpassen van
de bandenspanning.
2. Dop voor de slotbouten (in het
dashboardkastje of gereedschapskist)
(afhankelijk van de uitvoering).
Hiermee kunt u met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten
verwijderen.
3. Afneembaar sleepoog.
4. Platte schroevendraaier.
Biedt de mogelijkheid om de afdekkap
op de voor- of achterbumper te openen
om het ver wijderbare sleepoog 3 erin te
draaien.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het slepen van de auto
en het gebruik van het afneembare sleepoog.
Samenstelling van de set
1. 12V-compressor, met geïntegreerde
manometer.
2. Flacon met afdichtmiddel, en ingebouwde
slang.
3. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet moet in
het interieur, in het gezichtsveld van de
bestuurder, worden geplakt om hem/haar
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren van een band met
de bandenreparatieset niet sneller dan
80
km/h.
8
Storingen verhelpen
200
Onderste zekeringkastjeZekeringN r.Stroomsterkte (A)Functies
F3 5Voeding aanhanger.
F4 15Claxon.
F5 – F6 20Ruitensproeierpomp voor en achter.
F7 1012V-aansluiting achter.
F8 20Achterruitwisser.
F10 – F11 30Vergrendelen/ontgrendelen van de portieren en de
brandstofvulklep.
F14 5Alarmsysteem, telematica-eenheid.
F27 5Alarm (voorbereiding).
F29 20Audio-/telematicasysteem.
F31 15Radio (montage achteraf).
F32 1512V-aansluiting vóór.
Storingen verhelpen
206
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de auto
die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur wiel van
de gesleepte auto blijven zitten. Deze
persoon moet beschikken over een geldig
rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met
uitgeschakelde motor, werken ook de rem-
en stuurbekrachtiging niet.
Schakel in de volgende gevallen een
professioneel bergingsbedrijf in:
-
a
ls de auto is gestrand op een
autosnelweg of autoweg,
-
b
ij auto's met vier wielaandrijving,
-
a
ls het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand te
zetten, het stuurslot te ontgrendelen of
de parkeerrem los te zetten,
-
b
ij takelen met slechts twee wielen op
de grond,
-
b
ij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang.
Als dit voorschrift niet wordt opgevolgd,
kunnen bepaalde onderdelen
(remsysteem, transmissie enz.)
beschadigd raken en werkt de
rembekrachtiger na het starten van de
motor mogelijk niet meer.
F
O
ntgrendel de stuurinrichting en zet de
parkeerrem vrij.
F
S
chakel de alarmknipperlichten van de twee
auto's in.
F
R
ijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als de af te leggen afstand
beperkt.
Slepen van een andere auto
F Maak op de achterbumper vanaf de onderkant het afdekplaatje los met de platte
schroevendraaier 1 .
F
D
raai het sleepoog 2 erin totdat het volledig
vast zit.
F
Be
vestig de sleepstang.
F
S
chakel de alarmknipperlichten van de twee
auto's in.
F
R
ijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als de af te leggen afstand
beperkt.
F
Z
et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand.
F
Z
et bij een automatische transmissie de
selectiehendel in de stand N .
Storingen verhelpen
213
180° zicht naar achteren ........................15 4 -15 5
A
Aanhanger............................................. 11 9, 171
Aanhangergewichten .................................... 207
Aanjager, regeling
..................................... 6
6-69
Aansluiten MirrorLink
............................17, 11 -12
Aansluiting 12V
.................................... 71-72, 76
ABS
........
......................................................... 93
Accessoires ............................................. 90, 123
Accu
...................................... 172, 178 , 202 , 204
Accu laden
............................................ 203-204
Achterklep openen
........................42- 43, 48-49
Achterklep sluiten
............................... 42, 48-49
Achterlichten
...............................
..................195
Achterruitverwarming
...............................63, 70
Achteruitrijcamera
.................................. 15 4 -15 5
Actief dodehoekbewakingssysteem
............... 21
Ac
tieradius AdBlue
® .................................. 2 8-29
Active Safety Brake.......................... 14, 142-145
AdBlue
® ................................ 18, 28-29, 18 0 -182
Afmetingen .................................................... 210
Afstandsbediening
.................................... 41
- 4 5
Afstandsbediening, batterij vervangen
...........46
Afzetten van de motor
................................... 120
Afzonderlijk massapunt
................................ 175
Airbags
...............................
.............16, 102 , 10 6
Airbags vóór
................................... 102-104, 107
Airconditioning
.......................................... 67- 6 9
Airconditioning (automatisch)
.............65, 67- 6 9
Airconditioning (handbediend)
.................65 - 67
Alarmknipperlichten
........................................ 91
A
larmsysteem
............................................ 51
- 5 2
Algemeen menu
................................................ 4
Allesdragers ........................................... 173 -174
Antiblokkeersysteem (ABS) ............................93
Antispinregeling (ASR)
..................15 -16, 93-95
Apple CarPlay
®-verbinding ....................... 16, 12
Apple®-speler ...................................... 24, 10 , 10
Armsteun achter .............................................. 75
Armsteun vóór
........................................... 71,
74
ASR
........
......................................................... 93
Audio-aansluitingen
........................................ 73
Audiokabel
.................................................. 23, 9
Automatische ruitenwissers
......................87- 8 9
Automatische transmissie
............. 1
25 -131, 18 0
Automatisch inschakelen alarmknipperlichten
...................................... 91
Automatisch noodremsysteem
........14, 142-145
Automatische verlichting ...........................82- 83
Autoradio, bedieningen aan stuurkolom ...3, 3, 2-3
AUX-aansluiting
...................................... 23, 9, 8
B
Bagageruimte ...................................... 48-49, 70
Bagageruimteverlichting .........................70, 197
Banden
................
.......................................... 2 11
Banden, noodreparatie
.................18 4 -185, 187
Bandenreparatieset
......................18 4 -185, 187
Bandenspanning
................................... 188, 2 11
Bandenspanningscontrole (met set)
...................................... 18 4 -185, 187
Bandenspanningscontrolesysteem ...15 , 161, 188
Bandenspanning te laag (detectie) ............... 161
BAS
................................................................. 93
Batterij afstandsbediening
........................ 45-46
Bekerhouder
..............................
............... 71, 75
Benzinemotor
........................................ 165, 175
Binnenspiegel ................................................. 64
BlueHDi ..................................... 28-29, 18 0, 18 4
Bluetooth (handsfree set)
...25 -26 , 13 -14 , 1 0 -11
Bluetooth (telefoon)
.........................25 -27, 13 -15
Bluetooth-telefoon met spraakherkenning
.....14
Bluetooth-verbinding
...........19, 25 -27 , 13 -15, 11
Bochtverlichting
.............................................. 85
Bochtverlichting, statisch
................................86
Boordcomputer
.......................................... 37- 3 9
Boordgereedschap
................................. 77, 185
Brandstof
....................................................... 165
Brandstofniveaumeter
............................166 -167
Brandstoftank
................................. 166 -167, 167
Brandstof tanken
.................................... 165 -167
Brandstoftank leeg (diesel)
...........................18 4
Brandstofvuldop
..................................... 16
6 -167
Brandstofvulklep ........................................ 166 -167Buitenspiegels................................. 63, 14 9 -15 0
C
CD ..................................................... 23 -24, 9, 9
CD MP3 ............................................. 23 -24, 9, 9
CD-/MP3 -speler
......................................... 23,
9
Centrale vergrendeling
.......................43-44, 49
CITROËN Connect Nav
....................................1
CITROËN Connect Radio
................................. 1
C
laxon
............................................................. 91
Configuratie van de auto
..........................3
2-36
Contact
...................................... 69, 121 , 123 , 28
Contact aangezet
.......................................... 123
Controlelampjes
......................................... 1 0 -11
Controles
........................................ 17
5, 178 -18 0
.
Trefwoordenregister