Systeem inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld door
het indrukken van de knop 1 fig. 51
op het dashboard. De inschakeling is af
te lezen aan de led in de TTC-knop
die gaat branden.
BELANGRIJK
40)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld,
is een trilling aan het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de wegomstandigheden.
41)Een inrijperiode van circa 500 km is
vereist om het beste uit het remsysteem te
halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
42)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan is de
grip van de banden op het wegdek
beperkt. Vertraag tot een bepaalde
snelheid.43)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
44)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
45)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
46)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
47)Ook als het noodreservewiel (daar waar
aanwezig) wordt gebruikt, blijft het ABS
werken. Onthoud altijd dat het
noodreservewiel kleiner is dan een normale
band, waardoor het minder grip levert.
48)Het ABS benut zoveel mogelijk de
beschikbare grip maar kan hem niet
verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op
gladde weggedeelten en neem geen
onnodige risico’s.
49)Voor de goede werking van het
ESC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
50)Het ESC blijft ook ingeschakeld
wanneer met het ruimtebesparende
reservewiel wordt gereden. Onthoud altijd
dat het noodreservewiel kleiner is dan
een normale band, waardoor het minder
grip levert.51)Neem nooit onnodige en
onverantwoorde risico's, ook al is het
voertuig voorzien van het ESC-systeem.
Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.
52)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
53)Het ESC-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
54)De capaciteiten van het ESC-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
55)Het HH-systeem is geen parkeerrem;
verlaat daarom nooit het voertuig zonder
eerst de handrem te hebben aangetrokken,
de motor te hebben afgezet en de eerste
versnelling te hebben ingeschakeld, met
het voertuig in veilige omstandigheden
geparkeerd.
56)Er kunnen situaties op kleine hellingen
(minder dan 8%) voorkomen waarin, bij
beladen auto of een aangekoppelde
aanhanger (indien voorzien), het Hill
Holder-systeem niet in werking treedt en de
auto zich iets naar achteren verplaatst,
waardoor het risico op een botsing met
een ander voertuig of voorwerp toeneemt.
De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.
51AB0A0226C
66
VEILIGHEID
Lage bandenspanning
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn door het aangaan van het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel.
Naast de banden fig. 53 wordt "KO"
samen met een waarschuwingsbericht
op het display weergegeven.
Als het systeem de spanningswaarde
van een of meer banden niet herkent,
toont het display streepjes "– –"
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt
afgezet en weer gestart wordt, zolang
de RESET-procedure niet wordt
uitgevoerd.
RESETPROCEDURE
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op een
rechte weg met 80 km/h gedurende
minstens 20 minuten) die begint
wanneer de resetprocedure wordt
uitgevoerd.
De resetprocedure moet worden
uitgevoerd:
elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel
verwisseld wordt;
wanneer de banden worden
gedraaid of omgewisseld;
wanneer het ruimtebesparende
reservewiel wordt gemonteerd.
Pomp, voordat de RESET-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel (zie de
paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens").
Als de RESET-procedure niet wordt
uitgevoerd kan, in alle bovenstaande
gevallen, het waarschuwingslampje
onjuiste aanduidingen over een of
meer banden geven.Om de RESET-procedure uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel op MAR gedraaid, het
instellingenmenu openen (zie
beschrijving onder paragraaf
“Menuopties”).
Na afronding van de Resetprocedure
verschijnt op display het bericht "Reset
opgeslagen" wat aangeeft dat het
"inleren" is gestart.
WERKINGSCONDITIES
67),68),69),70),71),72)
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties, zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen), kan de waarschuwing
vertraagd worden of kan het
spanningsverlies van meer dan één
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
auto asymmetrisch beladen aan één
kant, beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van sneeuwkettingen, gebruik
van verschillende banden per as) kan
het systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld zijn.
53AB0A0217C
68
VEILIGHEID
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en blijft
daarna vast branden; tegelijkertijd
wordt op het display een
waarschuwingsbericht weergegeven.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven na het afzetten en
opnieuw starten van de motor, als de
correcte bedrijfsomstandigheden niet
hersteld worden.
In het geval van abnormale signalen,
wordt het aanbevolen om de
RESET-procedure uit te voeren. Als de
waarschuwingen opnieuw verschijnen
wanneer de RESET-procedure is
begonnen, controleer dan of het type
banden dat wordt gebruikt hetzelfde is
op alle vier de wielen en of de banden
niet beschadigd zijn; als het
ruimtebesparende wiel wordt gebruikt,
plaats dan zo snel mogelijk een band
met normale afmetingen in plaats
van het ruimtebesparende wiel,
verwijder indien mogelijk de
sneeuwkettingen, zorg ervoor dat de
lading correct verdeeld is en herhaal de
RESET-procedure, en rijd op een
schoon en verhard wegdek. Als de
waarschuwing blijft bestaan, contact
opnemen met het Abarth
Servicenetwerk.BELANGRIJK
67)Als het systeem een spanningsafname
van een of meerdere banden aangeeft,
wordt geadviseerd om altijd de spanning
van alle vier de banden te controleren.
68)Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als vervanging voor
het onderhoud of een veiligheidssysteem.
69)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook
bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.
70)Het iTPMS-systeem waarschuwt niet
bij een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen het
voertuig tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
71)Het systeem waarschuwt alleen dat de
bandenspanning laag is: het is niet in
staat om de banden op te pompen.
72)Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het
vermogen om de auto op veilige manier te
besturen beïnvloeden.
BESCHERMINGS-
SYSTEMEN
INZITTENDEN
Tot de belangrijkste
veiligheidsvoorzieningen van de auto
behoren de volgende
beschermingssystemen:
veiligheidsgordels;
SBR-systeem (Seat Belt Reminder);
hoofdsteunen;
kinderzitjes;
frontairbags en zijairbags (waar
aanwezig).
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door. Het is van fundamenteel belang
dat de beschermingssystemen op
de juiste manier gebruikt worden om
het maximaal mogelijke
veiligheidsniveau voor de bestuurder en
de passagiers te garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf
"Hoofdsteunen" in het hoofdstuk
"Kennismaking met de auto".
69
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met
drie verankeringspunten en een
oprolautomaat.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt
gebruikt houden en moet er ook voor
zorgen dat andere inzittenden van
het voertuig deze voorschriften naleven.
De veiligheidsgordel moet omgelegd
worden terwijl men goed rechtop, met
de rug tegen de rugleuning zit.
Om de gordels vast te maken, de gesp
1 fig. 54 vastpakken en deze in sluiting
2 fig. 54 steken, totdat die vastklikt.
Als tijdens het uittrekken de gordel blijft
blokkeren, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
Druk op de knop 3 fig. 54 om de gordel
los te maken.
Begeleid de gordel tijdens het
teruglopen, zodat hij niet draait.Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de
gordel wanneer er heftig geremd wordt
of bij een sterke deceleratie wegens
een botsing. Zo kan de gordel vrij
schuiven en kan hij zich aanpassen aan
het lichaam van de inzittende. In het
geval van een ongeval, zal de gordel
geblokkeerd worden waardoor het
risico van impact binnenin het interieur
en het naar buiten geslingerd worden
van een persoon beperkt worden.
De oprolautomaat kan blokkeren als de
auto op een steile helling staat: dit is
normaal. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel word
uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge
snelheid worden genomen.
73) 74)
De achterbank is voorzien van
driepuntsveiligheidsgordels met
oprolautomaat.
Leg de achterste veiligheidsgordels om
zoals getoond in fig. 55.
BELANGRIJK Als de achterbankleuning
na het neerklappen weer in de normale
stand wordt geplaatst, controleer dan
of de veiligheidsgordels zodanig
geplaatst zijn dat ze klaar voor gebruik
zijn.
BELANGRIJK
73)Druk tijdens het rijden nooit op knop 3.
74)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
54AB0A0059C
55AB0A0354C
70
VEILIGHEID
DE MOTOR STARTEN
Trap het rempedaal in om de motor te
starten: het systeem schakelt de
vrijstand (N) automatisch in. Als de
startprocedure is voltooid, kunt u het
rempedaal ingetrapt houden en de
knop1ofRophet
versnellingsbakpaneel indrukken om
respectievelijk de 1
eversnelling of
de achteruitversnelling (R) in te
schakelen.
WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Er kan worden weggereden in zowel de
1eals de 2eversnelling (aanbevolen
op ondergronden met slechte grip),
maar ook in de achteruitversnelling (R).
De versnellingen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het rempedaal
wordt ingetrapt.
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in;
druk op de knop 1 op het paneel
van de versnellingsbak;
gebruik de schakeling “+” terwijl het
rempedaal wordt ingetrapt (alleen
voor wegrijden in de 2
eversnelling);
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in (als het pedaal snel tot het
einde van zijn slag wordt ingetrapt en
ASR - indien aanwezig - is
uitgeschakeld, kan “sportief” worden
weggereden).
Inschakeling achteruitversnelling
(R)
Druk op de knop R op het paneel van
de versnellingsbak in plaats van op
de knop 1 om de achteruitversnelling in
te schakelen.
Inschakeling vrijstand (N)
Druk op de knop (N) om de vrijstand in
te schakelen.
De vrijstand (N) kan alleen worden
gekozen als het gaspedaal is
losgelaten, ongeacht de status van het
rempedaal (al dan niet ingetrapt). Het
wordt altijd aanbevolen het rempedaal
in te trappen.
GELUIDSSIGNAAL
Om veiligheidsredenen gaat er een
zoemer af als de auto geparkeerd
wordt met de versnellingsbak in de
vrijstand (N) (dit signaal wordt
afgegeven wanneer de contactsleutel in
de stand STOP wordt gedraaid).Bij stilstaande auto, draaiende motor en
de (1
e), (2e) of achteruitversnelling (R)
ingeschakeld, activeert het systeem het
geluidssignaal en plaatst de
versnellingsbak automatisch in de
vrijstand (N) wanneer:
het gas- en/of rempedaal minstens
3 minuten niet wordt ingetrapt;
het rempedaal langer dan 10
minuten wordt ingetrapt;
het bestuurdersportier wordt
geopend en het gas- of het rempedaal
minstens 1,5 seconden niet wordt
ingetrapt;
er een storing is gedetecteerd in de
versnellingsbak.
DE AUTO PARKEREN
Om veilig te parkeren moet de 1e
versnelling of de achteruit (R)
ingeschakeld worden, met uw voet op
het rempedaal en, op een helling,
moet de handrem worden
aangetrokken. Wacht tot de
ingeschakelde versnelling van het
display verdwijnt, voordat u het
rempedaal loslaat.
BELANGRIJK Laat de auto NOOIT
achter met de versnellingsbak in de
vrijstand (N).
93
SPORT-FUNCTIE
Wanneer de SPORT-toets 1 fig. 79
wordt ingedrukt, wordt de sportieve
rij-instelling ingeschakeld om grotere
responsiviteit te geven tijdens
acceleratie, een toename in
aanloopkoppel en preciezere sturing
met grotere inspanning vereist op
het stuurwiel.
Wanneer deze functie is ingeschakeld,
brandt het woord SPORT 1 fig. 80
op het display en laat het
instrumentenpaneel een speciaal
scherm zien.
Druk opnieuw op de knop om de
functie uit te schakelen en de normale
rij-instelling te herstellen.
BELANGRIJK Wanneer op de
SPORT-knop wordt gedrukt, wordt de
functie ongeveer 5 seconden later
geactiveerd.BELANGRIJK Tijdens het accelereren,
wanneer de SPORT-functie wordt
gebruikt, kan het stuur enigszins trillen,
wat kenmerkend is voor een sportieve
instelling.
OPMERKING Voor voertuigen met een
Akrapovic uitlaatsysteem, kan een
aanzienlijke toename in motorgeluid
worden gehoord wanneer de
SPORT-modus wordt geactiveerd. Dit
wordt veroorzaakt door het openen van
de klep in de Akrapovic uitlaat, wat de
prestaties verbetert.
PARKEERSENSOREN
(waar aanwezig)
Parkeersensoren bevinden zich in de
achterbumper; zij detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter het
voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een geluidssignaal en
visueel. Het geluid kan afhankelijk
van de afstand tot het obstakel
intermitterend of continu zijn.
INSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel
dichter bij het voertuig komt.
GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en zich een obstakel
achter de auto bevindt, klinkt een
geluidssignaal. Het geluidssignaal klinkt
steeds sneller naarmate de afstand
tussen het obstakel en de
achterbumper kleiner wordt en klinkt
continu als de afstand minder is dan 30
cm.
79AB0A0351C
80AB0A0360C
95
STROOMVERBRUIKER ZEKERING AMPÈRE
Voeding regeleenheid automatische sequentiële versnellingsbak (+ contact) F16 7,5
AchterruitverwarmingF20 30
MistlampenF30 15
Regeleenheid automatische sequentiële versnellingsbak F84 10
Stopcontact voor (met of zonder aansteker) F85 20
BELANGRIJK
121)Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Abarth Servicenetwerk.
122)Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal.
123)Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
124)Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, neem dan contact op met het Abarth Servicenetwerk.
125)Controleer voordat een zekering wordt vervangen, of de contactsleutel verwijderd is en of alle stroomverbruikers uitstaan en/of zijn
ontkoppeld.
126)Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem, remsysteem), motorsystemen (motorsysteem, transmissiesysteem) of
stuurinrichting doorbrandt, neem dan contact op met het Abarth Servicenetwerk.
BELANGRIJK
27)Als de motorruimte moet worden schoongespoten, voorkom dan dat de waterstraal rechtstreeks op de zekeringenkast in de motorruimte
wordt gericht.
113
PERIODIEKE
CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistofpeil;
ruitensproeiervloeistofpeil;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen voor/achter.
Elke 3.000 km controleren en
eventueel bijvullen: motorolieniveau.
Het gebruik van PETRONAS
LUBRICANTS producten wordt
aanbevolen, omdat deze speciaal voor
Abarth auto's zijn ontworpen en
geproduceerd (zie tabel “Inhouden” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”).
ZWAAR GEBRUIK
VAN DE AUTO
Als vooral een intensief gebruik van de
auto wordt gemaakt, zoals:
als de auto gebruikt wordt in
veeleisende omstandigheden, bijv. op
het circuit;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
dienen de volgende controles vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven
in het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
sloten van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
126
ONDERHOUD EN ZORG