Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........20
Stoelen, veiligheidssystemen ......40
Opbergen ..................................... 63
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................71
Verlichting .................................. 102
Klimaatregeling .......................... 111
Rijden en bediening ...................123
Verzorging van de auto ..............178
Service en onderhoud ................221
Technische gegevens ................227
Klantinformatie ........................... 236
Trefwoordenlijst ......................... 248Inhoud
Inleiding3Uw autogegevens
Voer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Raadpleeg de onderdelen "Service en onderhoud", "Technische gege‐
vens", het typeplaatje en de nationale
registratiedocumenten van de auto.
Inleiding
Uw auto is de intelligente combinatie
van vernieuwende techniek, overtui‐ gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw auto veilig en efficiënt te kunnen
bedienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wetge‐
ving van het land waarin u zich
bevindt. Deze wetgeving kan afwijken van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.Als u de beschrijving in deze handlei‐ ding negeert, kan dit van invloed zijn
op de garantie.
Wanneer we u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, advise‐
ren we uw Opel Service Partner.
Elke Opel Service Partner biedt u
eersteklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde
specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van dezehandleiding
● Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit
model beschikbare opties en
functies. Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties,niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van eenmodelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
● In het hoofdstuk "Kort en bondig"
krijgt u een beknopt overzicht.
● De inhoudsopgave aan het begin
van de handleiding en in de
afzonderlijke paragrafen geeft
aan waar u de informatie die u
zoekt, kunt vinden.
● Met behulp van het trefwoorden‐ register kunt u specifieke infor‐
matie zoeken.
● In de gebruikershandleiding wordt de motoraanduiding
gehanteerd. De bijbehorende
marktaanduiding en productie‐
code vindt u in de paragraaf
"Technische gegevens".
● Richtingaanduidingen in de beschrijvingen, zoals links,
rechts, voor of achter moeten
altijd met de blik in de rijrichting
worden gezien.
● Displays ondersteunen mogelijk uw specifieke taal niet.
● Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.
Instrumenten en bedieningsorganen71Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................72
Stuurwielverstelling ...................72
Stuurbedieningsknoppen ...........72
Verwarmd stuurwiel ...................72
Claxon ....................................... 73
Wis- en wasinstallatie voorruit ...73
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 75
Buitentemperatuur .....................75
Klok ........................................... 76
Elektrische aansluitingen ...........76
Inductief opladen .......................77
Aansteker .................................. 78
Asbakken ................................... 78
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................78
Instrumentengroep ....................78
Snelheidsmeter ......................... 79
Kilometerteller ........................... 80
Dagteller .................................... 80
Toerenteller ............................... 80
Brandstofmeter .......................... 81
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 81Peilsensor motorolie..................81
Service-display .......................... 82
Controlelampen ......................... 83
Richtingaanwijzers ....................83
Gordelverklikker ........................83
Airbag en gordelspanners .........84
Airbag-deactivering ...................84
Laadsysteem ............................. 84
Storingsindicatielamp ................84
Service-indicatie ........................85
Schakel motor uit .......................85
Systeemcontrole ........................85
Rem- en koppelingssysteem .....85
Handrem .................................... 85
Antiblokkeersysteem (ABS) .......85
Schakelen .................................. 86
Lane Departure Warning ...........86
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....86
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem
uit .............................................. 86
Koelvloeistoftemperatuur ...........86
Voorverwarming ........................87
Uitlaatfilter ................................. 87
AdBlue ....................................... 87
Spanningsverliesdetectie ..........87
Motoroliedruk ............................. 87
Te laag brandstofpeil .................88
Autostop .................................... 88Rijverlichting.............................. 88
Dimlicht ...................................... 88
Groot licht .................................. 88
Grootlichtassistentie ..................88
Mistlampen voor ........................88
Mistachterlicht ........................... 88
Regensensor ............................. 89
Cruisecontrol ............................. 89
Dodehoeksysteem .....................89
Actief noodstopsysteem ............89
Snelheidsbegrenzer ..................89
Portier open ............................... 89
Displays ....................................... 90
Driver Information Center ..........90
Info-Display ............................... 92
Head-updisplay ......................... 94
Boordinformatie ........................... 96
Geluidssignalen .........................96
Persoonlijke instellingen ..............97
Telematicaservices ....................101
Opel Connect .......................... 101
Instrumenten en bedieningsorganen81Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelampje o.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoogControlelamp o gaat branden als de
motorkoelvloeistoftemperatuur te
hoog is.Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Volgens de service-informatie
verschijnt het motoroliepeil op het
Driver Information Center gedurende
enkele seconden na het inschakelen
van het contact.
Een juist motoroliepeil wordt aange‐
geven door het bericht Oliepeil juist.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert I, verschijnt Oliepeil onjuist en
brandt het lampje C. Meet het
motoroliepeil met behulp van de peil‐ staaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 181.
82Instrumenten en bedieningsorganenBij een meetfout verschijnt het berichtOliepeilmeting ongeldig . Meet het
motoroliepeil handmatig met behulp
van de peilstaaf.
Service-display Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 222.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
7 seconden op het Driver Information
Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de
resterende afstand of tijd meerdereseconden lang staan. Als geheugen‐
steuntje blijft het symbool C
continu branden.
Als de geplande service binnen
minder dan 1000 km vereist is, gaat
C eerst knipperen en vervolgens
continu branden. De resterende
afstand of tijd blijven meerdere
seconden lang staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten
Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Ga als volgt te werk: ● schakel het contact uit
● houd toets M of CHECK inge‐
drukt● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
De C verdwijnt.
Service-informatie oproepen U kunt op ieder gewenst momentactuele service-informatie oproepen
door op de knop links onder het Driver
Information Center te drukken.
Of
Instrumenten en bedieningsorganen83
De service-informatie blijft enkele
seconden op het display staan.
Service-informatie 3 222.
Controlelampen De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen.
Afhankelijk van de uitrusting kan de plaats van de controlelampjes varië‐
ren. Bij het inschakelen van het
contact lichten de meeste controle‐
lampjes korte tijd op bij wijze van
functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Overzicht instrumentengroep 3 78.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Dit omvat ook de richtingaanwijzers
die zijn aangesloten op de trekhaa‐
kaansluiting.
Vervangen van lampen 3 186.
Zekeringen 3 195.
Richtingaanwijzers 3 106.
Gordelverklikker
Gordelverklikker voor alle stoelen X brandt of knippert rood op de instru‐
mentengroep samen met de aandui‐
ding op de dakconsole voor elke
veiligheidsgordel.
● Bij het inschakelen van het
contact, verschijnen X op de
instrumentengroep en het
symbool voor de betreffende
Instrumenten en bedieningsorganen85Brandt bij een draaiende motorStoring in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Het motormanagement vertoont een
storing die tot schade aan de kataly‐
sator kan leiden. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Service-indicatie C brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelamp‐
jes en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Roep onmiddellijk de hulp in van een
werkplaats.Schakel motor uit
Y brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole J brandt geel of rood.
Brandt geel
Er is een geringe motorstoring gede‐
tecteerd.
Brandt rood Er is een ernstige motorstoring gede‐tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het vloeistofpeil voor de rem en de koppeling is te laag wanneer de hand‐ rem niet wordt aangetrokken 3 183.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Licht op wanneer de handmatige handrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 140.
Remvloeistof 3 183.
Handrem
m brandt rood.
Licht op wanneer de handrem wordt
aangetrokken en het contact wordt
ingeschakeld 3 140.
Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel.
90Instrumenten en bedieningsorganenDisplaysDriver Information Center
Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Afhankelijk van de versie is het Driver Information Center verkrijgbaar als
monochroom display of kleurendis‐
play.
Op het Driver Information Center
verschijnen:
● kilometerteller en dagteller
● digitale snelheidsaanduiding
● menu rit- / verbruiksinformatie
● schakelindicatie
● service-informatie
● boord- en waarschuwingsinfor‐ matie
● bestuurdersondersteuningsbe‐ richten
● pop-upberichten
● AdBlue-informatieMenu’s en functies selecteren
Draai aan het stelwiel om een pagina van het menu rit-/verbruiksinformatie
te kiezen.
Druk op SET/CLR om een functie te
bevestigen of resetten.
Eventueel verschijnt er boord- en onderhoudsinformatie op het DriverInformation Center. Blader door
berichten door aan het stelwiel te
draaien. Bevestig berichten door op
SET/CLR te drukken.
Ook zijn bepaalde menu's te selecte‐
ren via de linkerknop:
Druk op M om tussen de desbetref‐
fende menu's te schakelen.
Of