222Rijden en bedieningDetectiezones
De sensoren van het systeem bestrij‐
ken een zone van ongeveer 3,5 m
parallel aan beide zijden van de auto
en ongeveer 3 m naar achteren bij het dodehoeksysteem (A) en ongeveer
50 m naar achteren bij waarschuwing wijzigen van rijstrook (B) op parallelle
rijstroken. De zones beginnen bij elke buitenspiegel. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
Uitschakelen
U kunt de waarschuwing voor het
wisselen van rijstrook in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display instellen.
Persoonlijke instellingen 3 128.
Info-Display 3 122.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Systeembeperkingen
Onder normale omstandigheden of in scherpe bochten geeft het systeemsoms geen waarschuwing. Het
systeem kan bij specifieke weersom‐
standigheden (regen, hagel enz.)
waarschuwen voor obstakels in de
dode hoek. Bij ritten op een nat
wegdek of bij de overgang van droog
naar nat kan controlelampje F
oplichten, omdat opspattend water
als een obstakel kan worden geïnter‐
preteerd. Anders kan controlelampje
F vanwege vangrails, verkeersbor‐
den, bomen, struikgewas of andereonbeweeglijke objecten oplichten. Dit
is normaal bedrijf en het systeem
hoeft niet te worden nagekeken.
Het systeem werkt mogelijk niet goed in de volgende gevallen:
● de sensoren worden geblok‐ keerd door ijs, sneeuw, modder,
stickers, magneten, metalen
plaatjes of iets anders
● u rijdt in zware regenbuien
● de auto was betrokken bij een aanrijding of als het gebied rond
de detectiesensor beschadigd of
niet goed gerepareerd is
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
● de auto trekt een aanhangwagen
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
Elke nieuwe auto moet worden
gekalibreerd. Rijd voor optimale
prestaties zo spoedig mogelijk een
Rijden en bediening223stuk op een rechte snelweg met
objecten aan de kant van de weg,
bijv. vangrails en afsluitingen.
Panoramazichtsysteem
Met dit systeem ziet u de omgeving van de auto als een afbeelding van
bijna 360°, als het ware van boven af.
Het systeem gebruikt vier camera's: ● camera achter, in de achterklep● camera voor, in de voorgrille onder het embleem
● zijcamera's, aan de onderkant van beide buitenspiegelsHet scherm op het Info-Display is
verdeeld in twee delen: links ziet u het
bovenaanzicht van de auto en rechts
het vooraanzicht of achteraanzicht,
afhankelijk van de ingeschakelde
versnelling. De parkeersensoren
completeren de informatie over het aanzicht.
Inschakelen
Het panoramazichtsysteem wordt
geactiveerd:
● achteruitversnelling inschakelen
● camerapictogram ë op het Info-
Display aantikken
● te dicht naderen van een object vóór de auto
Werking
Zicht achter
Bij zicht achter ziet u bij ingescha‐
kelde achteruitversnelling rechts op het scherm een beeld van de zone
achter de auto.
Mogelijk verschijnt er een gevaren‐
driehoek 9 op het scherm wanneer
de sensoren achter van de parkeer‐
hulp obstakels detecteren. Naarmateu het obstakel meer nadert verandert
deze driehoek van geel in rood en
wordt deze groter.
De eerdere informatie op het Info- Display verschijnt korte tijd na het
uitschakelen van de achteruitversnel‐ ling. Druk om sneller terug te keren
naar de eerdere informatie op het
display op het camerapictogram op
het Info-Display. Het panoramazicht‐
systeem werkt evenmin wanneer u in
een vooruitversnelling sneller dan
11 km/u rijdt.
Zicht rondom
Bij zicht rondom ziet u een beeld rondom de auto van bovenaf, samen
met de beelden van de camera vóór
of achter op het Info-Display.
Vooraanzicht
Bij het vooraanzicht ziet u rechts op
het scherm een beeld van de zone
vóór de auto. Dit beeld verschijnt bij
inschakelen van een vooruitversnel‐
ling vanuit de achteruitversnelling of
door het aantikken van het camera‐ pictogram op het Info-Display. Het
vooraanzicht toont ook obstakels die
binnen 30 cm automatisch zijn
Rijden en bediening225SysteembeperkingenVoorzichtig
Voor een optimale werking van hetsysteem is het van belang om de
lenzen van de camera's in de voor‐ grille, de behuizingen van de
buitenspiegels en in de achterklep
tussen de kentekenverlichting
altijd schoon te houden. Spoel de
lenzen met water en veeg deze
met een zachte doek af.
Reinig de lenzen niet met een
stoomcleaner of hogedrukreini‐
ger.
Het panoramazichtsysteem werkt
mogelijkerwijs niet goed wanneer:
● In een donkere omgeving.
● De zon of de straal van koplam‐ pen rechtstreeks op de lenzen
van de camera valt.
● Bij nachtelijke ritten.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De lenzen van de camera zijn bedekt met sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil.
● De auto trekt een aanhangwa‐ gen.
● De auto was betrokken bij een aanrijding.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
Het camerabeeld verschijnt op het Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking
226Rijden en bedieningDe camera is gemonteerd tussen de
lampjes van de kentekenverlichting.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
Dynamische hulplijnen zijn horizon‐
tale lijnen met een onderlinge afstand van een meter die op de afbeelding
zijn geprojecteerd om de afstand tot
de getoonde objecten aan te geven.
De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen worden op
het scherm weergegeven als drie‐
hoekjes 9 en geven obstakels aan
die door de achtersensoren van de
geavanceerde parkeerhulp zijn
geconstateerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling gedurende
ca. 10 seconden niet is ingeschakeld.
Hulplijnen en
waarschuwingssymbolen
uitschakelen
Multimedia Navi : U kunt de activering
of deactivering van de visuele hulplij‐
nen en waarschuwingssymbolen
veranderen via de aanraaktoetsen in
het onderste deel van het display.
Rijden en bediening227Multimedia / Multimedia Navi Pro: U
kunt de visuele hulplijnen en waar‐
schuwingssymbolen activeren of
deactiveren in het menu Instellingen op het Info-Display . Selecteer de rele‐
vante instelling in Instellingen I
Achteruitkijkcamera .
Info-Display 3 122.
Persoonlijke instellingen 3 128.
Systeembeperkingen De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● In een donkere omgeving.
● De zon of de straal van koplam‐ pen rechtstreeks op de lenzen
van de camera valt.
● Bij nachtelijke ritten.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De lenzen van de camera zijn bedekt met sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil. Reinig de lens,
spoel deze met water en veeg
deze met een zachte doek af.● De auto trekt een aanhangwa‐ gen.
● De auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste
regel van het Info-Display.
Waarschuwing kruisendverkeer achter
Naast de achteruitkijkcamera 3 225
waarschuwt de waarschuwing krui‐
send verkeer achter bij het achteruit
rijden voor kruisend verkeer van links
of rechts. Bij detectie van kruisend
verkeer na activering van de achter‐ uitkijkcamera, verschijnt er op het
Color Info-Display een gevarendrie‐
hoek met een pijl K die de richting
van het verkeer aangeeft. Verder klin‐ ken er drie pieptonen uit de luidspre‐ker aan de desbetreffende kant.
De radarsensoren zitten in de achter‐
bumper.
9 Waarschuwing
De waarschuwing kruisend
verkeer achter vervangt niet het
kijken door de bestuurder. Let op:
objecten buiten het bereik van de
sensoren, bijv. onder de bumper
of onder de auto, worden niet
weergegeven.
Voetgangers, kinderen of dieren
worden niet gedetecteerd.
228Rijden en bedieningRijd nooit achteruit als u alleen ophet Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt bij inschakeling van de
achteruitversnelling automatisch
samen met de achteruitkijkcamera
geactiveerd.
Detectiezones
De radarsensoren aan de achterzijde van de auto bestrijken zones van ca.
20 m 90° naar links en naar rechts. De
waarschuwing voor kruisend verkeer
achter is actief tot snelheden van
10 km/h en waarschuwt bij kruisend
verkeer achter de auto met een snel‐
heid tot 36 km/h.
Uitschakelen
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt gedeactiveerd bij het
overschrijden van een bepaalde snel‐
heid voorwaarts of als de achteruit‐
versnelling gedurende ongeveer
10 seconden niet wordt ingeschakeld.
U kunt de waarschuwing kruisend
verkeer achter in het menu Persoon‐
lijke instellingen op het Info-Display
in- of uitschakelen.
Persoonlijke instellingen 3 128.
Info-Display 3 122.
Het systeem wordt geactiveerd als er
een aanhangwagen aangekoppeld is.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.Systeembeperkingen
Het systeem werkt mogelijk niet goed in de volgende gevallen:
● de sensoren worden geblok‐ keerd door ijs, sneeuw, modder,
stickers, magneten, metalen
plaatjes of iets anders
● u rijdt in zware regenbuien
● de auto was betrokken bij een aanrijding of als het gebied rond
de detectiesensor beschadigd of
niet goed gerepareerd is
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
● de auto trekt een aanhangwagen
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Rijden en bediening235● de sensor in de voorruit wordtgeblokkeerd door sneeuw, ijs,
slijk, modder, vuil, schade aan de voorruit of werkt slechter door
vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers
● de zon valt rechtstreeks in de lens van de camera
● voorliggers vlakbij
● overhellende wegen
● bermen
● wegen met slechte rijstrookmar‐ keringen
● plotselinge veranderingen in de lichtsterkte
● wijzigingen aan de auto, bijv. banden
Schakel het systeem uit als het wordt verstoord door teersporen, schadu‐
wen, scheuren in het wegdek, tijde‐
lijke rijstrookmarkeringen, wegwerk‐
zaamheden of andere onregelmatig‐
heden in het wegdek.9 Waarschuwing
Let altijd op de weg en houd de
auto op de juiste plaats op de
rijstrook. Doet u dit niet, dan kan
dit leiden tot schade aan de auto,
of letsel of de dood.
Lane Keep Assist stuurt de auto
niet continu.
Het systeem houdt de auto niet
noodzakelijkerwijs op de rijstrook.
Het hoeft ook geen waarschuwing te geven, zelf als worden er rijst‐
rookmarkeringen waargenomen.
De stuurbekrachtiging van de
Lane Keep Assist is mogelijk
ontoereikend om te voorkomen
dat de rijstrook wordt verlaten.
Het systeem neemt door invloe‐
den van buitenaf (staat van de
weg, type wegdek, het weer enz.)
wellicht niet waar dat u de handen
van het stuurwiel hebt. De
bestuurder is volledig verantwoor‐ delijk voor het besturen van de
auto en moet onderweg de
handen altijd op het stuurwiel
houden.
Als u het systeem gebruikt terwijl
u een aanhanger trekt of op een
gladde weg rijdt, dan kunt u de
controle over de auto verliezen en een ongeluk krijgen. Schakel het
systeem uit.
Verzorging van de auto269
Bij rechtsgestuurde auto's zit de
zekeringenkast achter een deksel in
het handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje en verwijder het deksel.
Nr.Stroomkring1Elektrisch bediende ruit links2Elektrisch bediende ruit rechts3Carrosserieregelmodule4Aircoventilator5Carrosserieregelmodule6Aanhangervoorzieningen7Elektrisch neerklapbare achter‐
bank8Carrosserieregelmodule9Motorregelmodule10Head-updisplay11NO x-reductie / leidingverwar‐
ming12NO x-reductie / roetsensor13AdBlue-module14Verwarmd stuurwiel15Transmissieregelmodule16Versterker17Alarm18CarrosserieregelmoduleNr.Stroomkring19AdBlue-module20Carrosserieregelmodule21Carrosserieregelmodule22Carrosserieregelmodule23Elektrisch stuurslot24Airbag25Diagnosestekker26Stroomaansluiting bagage‐
ruimte27EBCM-klep28Politievoorziening29–30–31Stuurbedieningsknoppen32Contactslot33Verwarming en ventilatie34Centrale gateway-module35AUX- / USB-stekker36Draadloze oplader37Achterruitenwisser