
114
ProaceVerso_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
JACK-aansluiting230V-stopcontact (50 Hz)
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten 
om muziekbestanden via de geluidsinstallatie 
van de auto te kunnen beluisteren.
De muziekbestanden worden beheerd via het 
draagbare apparaat.
Raadpleeg voor meer informatie over 
het gebruik van deze voorziening de 
rubriek Audio en datacommunicatie .
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto bevindt 
zich in het opbergvak onder de stoel rechts 
voor, dat vanaf de 2e zitrij bereikbaar is, een 
230V-stopcontact (50 Hz) (max. vermogen: 150 W).
Dit stopcontact werkt als de motor draait, maar ook in de 
STOP-stand bij auto's met een Stop & Start-systeem.
Bij een storing in het systeem gaat het groene 
lampje knipperen.
Laat het nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere 
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige.
Sluit hoogstens één apparaat op het 
stopcontact aan (verlengsnoeren of 
dubbelstekkers niet toegestaan).
Sluit alleen apparaten aan die voldoen 
aan isolatieklasse II (op het apparaat 
aangegeven).
Gebruik geen apparaten met een metalen 
behuizing.
De stroomtoevoer naar dit stopcontact wordt 
bij overbelasting automatisch onderbroken; dit 
gebeurt ook als er andere omstandigheden 
zijn die daar aanleiding toe geven (bijzondere 
weersomstandigheden, zware belasting van 
de elektrische installatie van de auto enz.). 
Het groene verklikkerlampje gaat dan uit.
F Beweeg het klepje omhoog.
F  Controleer of het groene verklikkerlampje 
brandt.
F  Sluit uw elektrische apparaat 
(telefoonlader, laptop, CD/DVD-speler, 
flessenwarmer enz.) aan. 
Ergonomie en comfort  

131
ProaceVerso_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten 
staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Handbediende 
airconditioning
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt 
dat zolang de voorruitontwaseming in werking 
is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Automatische airconditioning 
met gescheiden regeling
F Zet de knoppen van de aanjagersnelheid, de 
temperatuur en de luchtverdeling in de met de 
desbetreffende opdruk weergegeven stand.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de 
luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer 
en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en 
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
Het systeem keert terug naar dezelfde 
instellingen als die van vóór het uitschakelen.F 
Druk op deze toets om de 
voorruit en de zijruiten snel te 
ontwasemen of te ontdooien.
F  Druk nogmaals op deze toets of 
op "AUTO"  om deze functie uit 
te schakelen.
F 
Inschakelen van de 
airconditioning: druk op deze 
toets, het lampje van de toets 
gaat branden. Ver warmde voorruit en 
ruitensproeierkoppen
Raadpleeg de desbetreffende 
rubriek voor meer informatie over de 
ruitenwissers
 en in het bijzonder de 
voorruitver warming en de ver warmde 
ruitensproeierkoppen.
3 
Ergonomie en comfort  

134
ProaceVerso_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de 
volgende gebruiksadviezen in acht:
F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de 
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en 
overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening achterin vrij blijven.
F  Let erop dat de zonnesensor aan de bovenzijde van de voorruit niet wordt afgedekt. 
Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning.
F  Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan 
om het systeem in per fecte staat te houden.
F  Controleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek 
vervangen.
  Wij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale 
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon 
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F  Laat om de per fecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem 
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F  Als het systeem geen koude lucht aanvoert, schakel het dan uit en neem contact op 
met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren 
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft 
gestaan en de temperatuur in het 
interieur hoog is opgelopen, zet dan de 
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid 
voldoende hoog is ingesteld, zodat 
de lucht in het interieur goed ververst 
wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij 
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming in de airconditioning 
kan ertoe leiden dat zich een klein 
plasje water onder de auto vormt. Dit is 
een normaal verschijnsel.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij 
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een 
optimale trekkracht van de motor.
Stop & Start-systeem
De ver warming en de airconditioning 
werken uitsluitend bij draaiende motor.
Als u het thermische comfort in de auto 
op het door u gewenste niveau wilt 
houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & 
Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek 
voor meer informatie over het Stop & 
Start  -systeem.
Ventilatieroosters
Beweeg de knop in de richting van 
de buitenzijde van de auto om het 
ventilatierooster te sluiten. Er kan enige 
weerstand voelbaar zijn. 
Ergonomie en comfort  

147
ProaceVerso_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Dagrijverlichting vóór
(LED-verlichting)
Bij het starten van de motor wordt deze 
verlichting (indien aanwezig) automatisch 
ingeschakeld als de lichtschakelaar in de 
stand "0" of " AUTO " staat.
Automatische   
verlichting
Inschakelen
Met behulp van een lichtsensor worden de 
kentekenplaatverlichting, het achterlicht en 
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de 
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. 
De verlichting kan ook, in geval van neerslag, 
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van 
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de 
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is 
of nadat het wissen is gestopt.
Uitschakelen
F  Draai de ring in een andere stand. 
Het uitschakelen van de functie wordt 
bevestigd door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor 
gaat de verlichting branden, wordt 
dit pictogram weergegeven op het 
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer 
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren 
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
instrumentenpaneel in combinatie met een 
geluidssignaal en/of een melding.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor 
ten onrechte voldoende licht 
waarnemen; de verlichting wordt dan 
niet automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor 
gecombineerde lichtsensor, die zich 
in aan de bovenzijde van de voorruit 
achter de binnenspiegel bevindt, niet af. 
De aan de sensor gekoppelde functies 
worden dan niet meer bediend.
F  Draai de ring in de stand "AUTO" . Het 
activeren van de functie wordt bevestigd 
door een melding.
4 
Verlichting en zicht  

192
ProaceVerso_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let 
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd 
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt 
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een 
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en 
houd meer afstand tot uw voorligger.Rijd nooit met aangetrokken handrem - 
kans op oververhitting en beschadiging 
van het remsysteem!
Kans op brand!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt 
erg warm en blijft ook na het afzetten 
van de motor nog enige tijd warm. 
Parkeer daarom uw auto niet en zet uw 
auto niet met draaiende motor stil op 
een plaats waar brandbaar materiaal 
(gras, afgevallen blad enz.) in contact 
kan komen met het uitlaatsysteem.
Laat de auto nooit onbewaakt met 
draaiende motor achter. Als u uw auto 
met draaiende motor moet verlaten, 
trek dan de parkeerrem aan en zet de 
versnellingsbak in de neutraalstand of 
in de stand N of P
, afhankelijk van het 
type versnellingsbak.
Rijden op een 
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo 
veel mogelijk te vermijden, want het water kan 
de motor, versnellingsbak en het elektrische 
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!Bent u genoodzaakt over een overstroomd 
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-  kijk of het water niet meer dan 15 cm 
diep is, houd daarbij rekening met golven 
die door andere weggebruikers kunnen 
worden veroorzaakt,
-  schakel het Stop & Start-systeem uit,
-  rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor 
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet 
sneller dan 10 km/h,
-  zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte 
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de 
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren 
licht af om de remschijven en remblokken te 
drogen.
Neem bij twijfel over de staat van uw auto 
contact op met een erkende Toyota-dealer 
of hersteller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige. 
Rijden  

195
ProaceVerso_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Starten - afzetten van de motor, normale sleutel, sleutel met afstandsbediening
Contactslot
1. Stand  Stop.
2.   Stand  Contact .
3.  Stand  Starten.
Starten met de sleutel
De parkeerrem moet zijn 
aangetrokken.
F Steek de sleutel in het contactslot.
  Het systeem herkent de code van de 
startblokkering.
F  Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig 
aan het stuur wiel en de sleutel te draaien.
F 
Als uw auto is uitgerust met een 
handgeschakelde versnellingsbak, zet dan de 
versnellingshendel in de neutraalstand en trap 
vervolgens het koppelingspedaal volledig in.
In bepaalde gevallen moet u flink aan 
het stuurwiel draaien om de wielen vrij 
te krijgen (bijvoorbeeld als de wielen 
naar het trottoir zijn gestuurd).
F 
Als uw auto is uitgerust met een 
elektronisch gestuurde versnellingsbak, zet 
dan de selectiehendel in de stand N en trap 
vervolgens het rempedaal stevig in.
F  Als uw auto is uitgerust met een 
automatische transmissie, zet dan de 
selectiehendel in de stand P en trap 
vervolgens het rempedaal stevig in.
6 
Rijden  

198
ProaceVerso_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij temperaturen onder het 
vriespunt wordt bij auto's met een 
dieselmotor de motor pas na het 
doven van het verklikkerlampje 
"Voorgloeien" gestart.
Als dit verklikkerlampje 
gaat branden nadat u op de 
knop "START/STOP" hebt 
gedrukt, moet u het rem- of 
het koppelingspedaal ingetrapt 
houden tot het verklikkerlampje 
dooft. Druk niet nogmaals op de 
knop "START/STOP" voordat de 
motor draait.
Starten
F  Druk vervolgens op de 
knop " START/STOP ".
Starten - afzetten van de motor,
"Smart Entry & Start System"
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor 
wordt bijna onmiddellijk gestart.
F  Zorg ervoor dat de afstandsbediening zich 
in de auto bevindt, in de detectiezone.
F  Als uw auto is uitgerust met een 
handgeschakelde versnellingsbak, houd 
dan het pedaal volledig ingetrapt tot de 
motor is aangeslagen. F 
Als uw auto is uitgerust met een 
automatische transmissie, zet dan de 
selectiehendel in de stand P en houd 
vervolgens het rempedaal stevig ingetrapt.
F  Zet bij een auto met een elektronisch 
gestuurde versnellingsbak de 
selectiehendel in de stand N en trap 
vervolgens het rempedaal volledig in. 
Rijden  

199
ProaceVerso_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De aanwezigheid van de 
afstandsbediening van het Smart 
entry-systeem met startknop in het 
detectiebereik is van essentieel belang.
Verlaat de auto nooit bij draaiende 
motor ter wijl u de afstandsbediening op 
zak hebt.
Als de afstandsbediening zich buiten 
de detectiezone bevindt, wordt een 
melding weergegeven.
Om de motor te kunnen starten moet u 
ervoor zorgen dat de afstandsbediening 
zich binnen de zone bevindt.
Als aan een van de voor waarden voor 
het starten niet wordt voldaan, wordt 
een melding op het display van het 
instrumentenpaneel weergegeven. In 
sommige gevallen moet het stuur wiel heen 
en weer worden bewogen ter wijl de knop 
"START/STOP" wordt ingedrukt om het 
stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan 
via een melding op de hoogte gebracht.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor 
niet afgezet.
Afzetten
F Zet de auto stil.
F Druk op de knop " S TA R T/
STOP " ter wijl de 
afstandsbediening zich in de 
detectiezone bevindt.
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt 
vergrendeld.
Contact aanzetten
(zonder te starten)
Als het contact aanstaat, gaat het systeem 
na een bepaalde tijd automatisch over op 
de eco-mode om de laadtoestand van de 
accu op peil te houden. Druk, terwijl de afstandsbediening van 
het Smart entry-systeem met startknop 
zich in de auto bevindt, op de startknop 
zonder een pedaal in te trappen om het contact 
A AN te zetten.
U kunt dan ook de verschillende accessoires 
activeren (radio, verlichting, enz.).
F 
Druk op de knop "START/STOP": de verlichting 
en lampjes van het instrumentenpaneel gaan 
branden zonder dat de motor wordt gestart.
F Druk nogmaals op de knop om 
het contact af te zetten en de 
auto te kunnen vergrendelen.
Om te voorkomen dat de pedalen 
blijven hangen:
- 
gebruik uitsluitend matten die op de 
bevestigingen van de auto passen; 
het gebruik van deze bevestigingen 
is verplicht.
-  gebruik nooit meer dan één mat per 
plaats.
Bij gebruik van niet door Toyota 
goedgekeurde matten kan de 
bediening van de pedalen worden 
gehinderd en kan de werking van de 
snelheidsregelaar/-begrenzer negatief 
worden beïnvloed.
De door Toyota goedgekeurde matten 
zijn voorzien van twee bevestigingen 
onder de stoel.
6 
Rijden